Hoofdstuk 7: Cultuur als Betekenisgeving Flashcards

1
Q

Interpretatief cultuurbegrip

A

Stelt dat de cultuur van een sociaal verband gelijk met de daarbinnen gegeven mogelijkheden om de werkelijkheid actief betekenis te geven of te interpreten en om zinvol met anderen te communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Symbolische communicatie

A

Door betekenis dragende symbolen bemiddelde communicatie (talig of niet-talig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Codes

A

Sociaal gedeelde manier om de link te leggen tussen het symbool en de betekenis. Een sociaal gedeelde interpretatie van symbolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Interpretatiegemeenschappen

A

Groepen van mensen die dezelfde codes in de omgang met symbolen hanteren en daarom tot gelijkaardige interpretaties komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verstehen à la Weber

A

Het innemen van een binnen staanders- of actorperspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Interpretaties van interpretaties

A

Onderzoekers proberen codes te leren die haar informanten gebruiken bij het interpreteren van talige en niet-talige symbolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Teken

A

Een combinatie van een uiterlijk waarneembare materiële drager of betekenaar met een of meer niet-waarneembare betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Denotatie

A

De dominantie en daarom als letterlijk beschouwde betekenis van een betekenaar (of symbool) binnen een taal- of interpretatieve gemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Connotaties

A

Bijbetekenissen van betekenaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Semantische of betekeniswaarde

A

Is de objectieve betekenis van een handeling of object bv: een mondmasker doe je op je gezicht om anderen te beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Referentiele of waarheidswaarde

A

Bv: Werkt een mondkapje echt tegen corona? (Juist of fout -> altijd reële gevolgen Thomas theorema)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Taal als individuele betekenisgeving

A

Persoonlijke interpretaties tegenover anderen te verwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Culturele of symbolische handelingen (<-> mentalistisch visie)

A

De constructie, het begrijpen, en het gebruiken van symbolische vormen (bv meubels, taal en kleding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Culturele of symbolische cultuur

A

Net zoals een sociale structuur worgt een culturele of symbolische cultuur voor een inperking van het aantal mogelijkheden. Het werkt beperkt omdat het gaat om een sociaal dominant patroon van aaneengeschakelde of geassocieerde symbolen en hun betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Classificeren of categoriseren (of typeren)

A

Betekenisgeving komt neer op het classificeren of categoriseren van particulieren dingen, mensen, handelingen of voorvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Classificatieschema’s

A

Geïnstitutionaliseerde tweedelingen (of dual onderscheidingen) bv slim vs. dom, sterk vs. zwak,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dominante cultuur in de interpretatieve versie

A

Is NIET een breed gedragen geheel van opvattingen, maar de classificatieschema’s die veelvuldig worden ingezet bij het actief interpreteren van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Culturele interpretatie- of definitiestrijd (1)

A

Onenigheid over de juiste duiding van een fenomeen bij gebruik van eenzelfde classificatieschema waarvan de twee polen verschillen worden geïnterpreteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Culturele interpretatie- of definitiestrijd (2)

A

Het toepassen van verschillende classificatieschema’s bij de duiding van een fenomeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Framing

A

Keuze van een classificatieschema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarnemings- en waarderingsschema’s

A

Waarbinnen betekenisgeving en appreciatie samengaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Essentialisme

A

Het in elkaar schuiven van de semantische en de waarheidswaarde van bijvoorbeeld het woordje ‘kunst’: de gebezigde betekenis is geen mogelijke interpretatie, maar geeft de reële essentie van een fenomeen weer

23
Q

Naturalisering of biologisering

A

Verwijzingen naar veronderstelde natuurlijke of biologische verschillen die de eigen betekenisgeving zou weergeven bv: een vrouw is toch anders dan een man

24
Q

Symbolisch, betekenis- of interpretatiekader

A

Meeromvattend en samenhangend geheel van symbolen of betekenissen

25
Q

Betekenisrealisatie

A

Het actief verwerkelijken van interpretaties, classificatieschema’s of betekeniskaders

26
Q

Symbolisch of cultureel grenswerk

A

Het waarmaken of realiseren van onderscheidingen door het actief markeren, eventueel veranderen, van de grenzen tussen de twee ‘realiteiten’ die met een classificatieschema samenhangen

27
Q

Performativiteit

A

Het bezitten van een eigenstandige en uiterst reële werkzaamheid

28
Q

Performatieve taalhandelingen

A

Uitspraken die doen wat ze zeggen bv: een rechter die zegt ‘ik verklaar u als een vrije man’

29
Q

Performance

A

Een prestatie of verrichting, en een op- of uitvoering

30
Q

Tekenwaarde van koopwaren

A

Deze notie slaat dus op de bijbetekenissen (connotatie) die consumptiegoederen door hun uiterlijke vormgeving en de ondersteunde publiciteit bezitten

31
Q

Warentekens

A

Koopwaren die tevens functioneren als tekens met een zekere semantische of tekenwaarde

32
Q

Ruilwaarde

A

Koopwaar

33
Q

Culturele (of symbolische) macht, interpretatief bekeken

A

Het bezitten van interpretatief- of definitiemacht, of het vermogen om interpretaties of betekenissen, of categorieën en classificatieschema’s, aan anderen op te leggen

34
Q

De strijd om de legitieme interpretatie of definitie van sociale werkelijkheid

A

Welke betekenisgeving legitiem of geldig is bij de duiding van een of meer sociale fenomenen

35
Q

Cultureel of symbolisch gezag

A

Iemands interpretatie- of definitiemacht in bredere sociale kring voor legitiem of geldig doorgaat

36
Q

Professies of kennisberoepen

A

Het dwingend bezit van een universitair diploma

37
Q

Kennisgezag

A

Door scholing en wetenschappelijke inzichten gelegitimeerd gezag

38
Q

Labeling of etikettering

A

De officiële definiëring van individuen als bijvoorbeeld crimineel door rechters en andere actoren die bij het beoordelen van wetsovertredingen zijn betrokken

39
Q

Cultuurbegrip:

A

historisch doorgegeven patroon van betekenissen die tot stand zijn gekomen door symbolen

40
Q

Symbolische communicatie en de twee verschillende soorten

A

communicatie bemiddeld door betekenis-dragende symbolen

=> talige symbolen (verbale/geschreven communicatie) of niet-talige symbolen (kleren, knipoog, mondmasker,…)

41
Q

Taal als cultuur:

A

taal is een primair medium voor de individuele betekenisgeving en symbolische communicatie.

42
Q

Betekenis en betekenaar

A

=> betekenaar: het symbool, uiterlijk waarneembaar (mondmasker, boek,…)

=>Betekenis: de betekenis van betekenaar gebaseerd op de dwingende code binnen taalgemeenschap (kok betekent iets anders voor Engelsen dan voor Nederlanders)

43
Q

=>Bij de interpretatie van betekenaren onderscheiden we:

A

-Denotatie: de dominante en daarom als letterlijk beschouwde betekenis van een betekenaar/symbool -

Connotatie: figuurlijke of bijbetekenissen van betekenaren (“die man is een hond!” ≠ het dier)
=> tekens verwijzen vaak naar iets in de realiteit (=referent), vooral belangrijk bij vaststellen van waarheidsgehalte.

44
Q

We onderscheiden bij tekens:

A

-De semantische waarde (betekeniswaarde): de betekenis van iets zoals het in het woordenboek staat. “het regent” => betekenis = het regent ook echt.

-De referentiële waarde (waarheidswaarde): belangrijk voor het toetsen van de waarheidsgetrouwheid van de eigen werkelijkheid => “de zon schijnt” heeft een duidelijke betekenis, maar wanneer het in de werkelijkheid regent heeft het geen referentiële waarde.
=> De mogelijke referentiële waarde van culturele tekens varieert met de betekenissen die een interpretatie- gemeenschap met haar overtuigingen (=notie van werkelijkheid) verbindt
Bv: “god” heeft voor gelovigen referentiële waarde (refereert naar iets in realiteit)

45
Q

hoofd- en bijbetekenissen zijn afhankelijk van 2 factoren:

A

1) Dominante codes: bepalen grotendeels de interpretatie

2) Talige context: -Zinsverband waarbinnen de betekenaar optreedt (“mooi” lichaam ≠ “mooi” schilderij).
-Globale boodschap waarbinnen betekenaar optreedt (context, paragrafen,…) =rekening houden met doorlopende tekst die betekenis van betekenaar in nabije toekomst kan veranderen.

46
Q

Wat is taal het primaire medium van?

A
  1. Taal is het primaire medium van symbolische communicatie, zowel bij verbale als schriftelijke communicatie zijn betekenissen van betekenaren niet alleen afhankelijk van codes maar ook van context
  2. behalve een medium van symbolische communicatie is iedere taal ook een primair medium van individuele betekenisgeving op meerdere niveaus
47
Q

=>Taal (Durkheim)=

A

Een sociaal feit

48
Q

Cultural resources

A

andere bronnen om tot betekenis te komen die niet tot gemeenschappelijke taal behoren (kleding, specifieke vocabulair van bevolkingsgroepen,…)

49
Q

Betekenisrealisatie:

A

het actief verwezenlijken van interpretaties van classificatieschema’s of betekeniskaders (manager die nieuwe strategie implementeert,…)

50
Q

Geef een specifieke vorm van betekenisrealisatie

A

symbolisch of cultureel grenswerk: het realiseren van onderscheidingen door het actief markeren, eventueel ook veranderen, van de grens tussen 2 realiteiten die met een classificatieschema samenhangen -> bv: vanaf dat men thuis komt email van het werk niet meer bekijken.

51
Q

Visie “doing gender”:

A

mannelijkheid/vrouwelijkheid is een kwestie van alledaagse handelingen (manier van lopen, kleden,…).

=> gender bezit performatieve kracht omwille van voortdurende herhaling via handelingen. Een gender is dus ook een performance= een prestatie (zich op een bepaalde manier voordoen).
bv: “ik ben een man” => doelt minder op het biologisch man zijn, maar uitspraak wordt herhaalt door verschillende handelingen die conform zijn aan deze identificatie (niet wenen, besluitvaardig,…).

52
Q

Hegemoniale geslachtsidentiteit:

A

niet perse gebaseerd op collectieve opvattingen, maar gebaseerd op het voortdurend samengaan van classificatieschema’s en bepaalde gedragingen (vrouw -> emotioneel,…).

53
Q

3 eigenschappen van koopwaren:

A
  1. Gebruikswaarde: het nut van het koopwaar, bruikbaarheid om bepaalde behoeften te vervullen.
  2. Ruilwaarde: economische waarde van het goed op de markt.
  3. Tekenwaarde: bijbetekenissen (connotaties) die goederen bezitten door hun uiterlijke vormgeving en publiciteit
    in media en reclame (“een Rolex” is waardevoller dan andere horloges met dezelfde gebruikswaarde).