Hoofdstuk 9 Flashcards
1
Q
Mr
A
meneer
2
Q
doctor/gp
A
de huisarts
3
Q
doctor
A
de dokter
4
Q
whats wrong?
A
wat is er aan de hand?
5
Q
as
A
zoals
6
Q
Im covered in lumps/a rash
A
zit ik onder de bultjes
7
Q
lump
A
de bult
8
Q
arm/arms
A
de arm/armen
9
Q
leg/legs
A
het been/benen
10
Q
stomach
A
de buik
11
Q
back
A
de rug
12
Q
face
A
het gezicht
13
Q
itch
A
jeuken
14
Q
terrible
A
verschrikkelijk
15
Q
everything
A
van alles
16
Q
tried
A
geprobeerd
17
Q
try
A
proberen
18
Q
helped
A
geholpen
19
Q
begun
A
begonnen
20
Q
last night
A
gisteravond
21
Q
done
A
gedaan
22
Q
during the day
A
overdag
23
Q
worked
A
gewerkt
24
Q
clients
A
de klant
25
Q
look at
A
bekijken
26
Q
looked at
A
bekeken
27
Q
football club
A
de voetbalvereniging
28
Q
been
A
geweest
29
Q
match
A
het wedstrijdje
30
Q
played
A
gespeeld
31
Q
after that
A
daarna
32
Q
drunk/drank
A
gedronken