Hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
girlfriend
A
de vriendin
2
Q
restaurant
A
het restaurant
3
Q
waitress
A
de serveerster
4
Q
table
A
de tafel
5
Q
us
A
ons
6
Q
at
A
bij
7
Q
window
A
het raam
8
Q
sit down
A
gaan zitten
9
Q
menu
A
de menukaart
10
Q
in the meantime
A
alvast
11
Q
to
A
te
12
Q
mineral water
A
het mineraalwater
13
Q
Im thirsty
A
ik heb dorst
14
Q
thirst
A
de dorst
15
Q
me
A
mij
16
Q
only/just
A
alleen
17
Q
main course
A
hoofdgerecht
18
Q
Im hungry
A
ik heb honger
19
Q
starter
A
het voorgerecht
20
Q
perhaps
A
misschien
21
Q
dessert
A
het nagerecht
22
Q
soup
A
de soup
23
Q
very
A
erg
24
Q
as
A
als
25
steak
de biefstuk
26
chips
het frietje
27
um
eh
28
salad
de salade
29
chicken
de kip
30
rice
de rijst
31
oh no
o nee
32
no
geen
33
meat
het vlees
34
after all
toch
35
vegetarian
vegetarische
36
todays special
de dagschotel
37
choose
kiezen
38
bon appetit
eet smakelijk
39
knife
het mes
40
fork
de vork
41
one moment
momentje
42
spoon
de lepel
43
fetch
halen
44
a little
neetje
45
difficult
moeilijk
46
its okay
het gaat wel
47
kind/type
het/de soort
48
to like / fond of / love
houd(en) van
49
try (as in - taste it)
proeven
50
musselen
de mosselen
51
a little
wat
52
greasy/rich
vet
53
dessert
het toetje
54
ice cream
het ijs
55
fruit
vruchten
56
chocolate
de chocola
57
whipped cream
de slagroom
58
without
zonder
59
only
alleen
60
keep the change
laat de rest maar zitten
61
leave
laten
62
thank you
dank u
63
evening
de avond
64
How do you like the soup?
Hoe vind je(jij) de soep?
| Wat vind je(jij) van de soep?
65
want to
willen
66
(would) like
mogen
67
have to
moeten
68
can
kunnen
69
shall
zullen