Hoofdstuk 11 Flashcards
1
Q
neighbour (f)
A
de buurvrouw
2
Q
live
A
leven
3
Q
hooray
A
hoera
4
Q
happy birthday
A
van harte gefelititeerd
5
Q
congratulate
A
feliciteren met
6
Q
present
A
het cadeau
7
Q
ticket
A
het kaartje
8
Q
festival
A
het festival
9
Q
hope
A
hopen
10
Q
that
A
dat
11
Q
not yet
A
nog geen
12
Q
Cuban
A
Cubaanse
13
Q
music
A
de muziek
14
Q
am crazy about
A
ben gek op
15
Q
remember
A
zich herinneren
16
Q
time
A
de keer
17
Q
tell
A
vertellen
18
Q
cake
A
de taart
19
Q
you know the wat
A
je weet de weg
20
Q
open
A
de open
21
Q
door
A
de deur
22
Q
first
A
eerst
23
Q
see
A
zien
24
Q
company
A
het bedrijf
25
accountant
de accountant
26
am I mistaken
vergis ik me
27
office
het kantoor
28
own
eigen
29
boss
de baas
30
busy
druk
31
time
de tijd
32
am bored
verveel me (zich vervelen)
33
never
nooit
34
abroad
het buitenland
35
hear
horen
36
accent
het accent
37
thats right
dat klopt
38
recently
sinds kort
39
I enjoy it
het bevalt me
40
study
studeren
41
student
de student
42
speechtherapy
de logopedie
43
besides
naast
44
study
de studie
45
job on the side
het bijbaantje
46
each/every
ieder/iedere
47
cinema
de bioscoop
48
are you interested
interesseer je (zich interesseren
49
just
gewoon
50
understand
begrijpen
51
fast
snel
52
hobby
de hobby
53
not really
niet echt
54
sport
de sport
55
swimming
zwemmen
56
walking/hiking
wandelen
57
what a coincidence
wat toevallig
58
am getting ready for
zich voorbereiden op
59
walking tour
de wandelreis
60
trip
de reis
61
Chile
Chili
62
information
de informatie
63
interesting
interessant
64
write down
opschrijven
65
remember
onthouden
66
more slowly
langzamer
67
slow
langzaam
68
pen
de pen
69
paper
het papier
70
speak
praten