Hoofdstuk 7 Flashcards
clothes shop
de kledingszaak
clother
kleding
store
zaak
in order to
om
trousers
de broek
buy
kopen
saleswoman
de verkoopster
help
helpen
girl
meisje
boy
de jongen
am looking
zoeken
jeans
de spijkerbroek
size
de maat
usually
normaal
sometimes
soms
larger
grooter
colour
de kleur
what kind of
wat voor
style
het model
light
licht
low
laag
different
verschillende
brand
het merk
try on
proberen
them
ze
both
allebei
just
maar even
somewhere
ergens
try on
passen
changing rooms
paskamers
fit
zitten
better
beter (goed)
than
dan
that
die
it
hem
wide
wijd
smaller
kleinere
Im sorry
Het spijt me
smallest
kleinste
this
dit
if necessary
eventueel
exchange
ruilen
within
binnen
receipt
de bon
are (lie/laying)
liggen
all kinds of
allerlei
white
wit
black
zwart
pink
roze
green
groen
blue
blauw
so
zo
decide
beslissen
suits me best
staat me het best
best
het best
pay by debit card
pinnen
grey
grijs
red
rood
yellow
geel
brown
bruin
purple
paars
orange
oranje
dark blue
donkerblauw
light yellow
lichtgeel
solid
effen
checkered
geruit
flowered
gebloemd
striped
gestreept
jumper/pullover
de trui
blouse
de bloes
shirt
het overhemd
skirt
de rok
dress
de jurk
coat
de jas
shoes
de schoenen
suit
het pak
small;
smaller than;
the smallest;
as small as
klein;
kleiner (dan);
(het) kleinst;
even klein als
good
better (than)
the best
as good as
goed
beter (dan)
(het) best
even goed als
a lot
more than
the most
as much as
veel
meer (dan)
(het) meest
even veel als
little
less then
the least
as little as
weinig
minder dan
het minst
even weinig als
objectvorm van het personaal pronomen:
ik
mij / me
objectvorm van het personaal pronomen:
jij / je
jou / je
objectvorm van het personaal pronomen:
u
u
objectvorm van het personaal pronomen:
hij
hem
objectvorm van het personaal pronomen:
zij / ze
haar
objectvorm van het personaal pronomen:
het
het
objectvorm van het personaal pronomen:
wij / we
ons
objectvorm van het personaal pronomen:
jullie
jullie
objectvorm van het personaal pronomen:
zij / ze
hen / ze / hun