hoofdstuk 8: monilophyta en lycophyta (varens en microfylle sporenplanten) Flashcards

1
Q

Siluur

A

= begin ontwikkeling v varens met sporendoosjes op vertakte asjes
- ontstaan tracheofyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tracheofyten

A

= vaatplanten
alle planten behalve mossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Carboon en Perm

A

bloeitijd voor monilophyta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

soorten varens

A
  • polypodiopsida (echte varens)
  • marattiopsoda (boomvarens)
  • equisetopsida
  • psilotopsida
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

basisorganen

A
  • wortels
  • stengels
  • bladeren (micro en macrophyllen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vertakking van monilophyta en lycophyta

A

dichotoom = topmeristeem deelt in 2
-> primitief kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

teloomtheorie

A

= theorie over evolutie van oervarens in het Devoon naar moderne varens (vooral kijk naar de vertakkingen)
-> adhv 5 fylogenetische processen
plantatie
overtopping
webbing
terugkromming
reductie
=> afleiden van plaatsing v sporangia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil tussen teloom en mesoom

A

teloom = uiteinden
mesoom = middenstukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plantatie (teloomtheorie)

A

dichtomen vertakkingen van groeiende assen liggen in 1 vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

overtopping (teloomtheorie)

A

1 dichotome vertakking ontwikkelt het meest en vormt een hoofdas met zijtakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

webbing (teloomtheorie)

A

opgevulde ruimte tussen vertakkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

terugkromming (teloomtheorie)

A

as(uiteinden) buigen over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reductie (teloomtheorie)

A

1 tak van dichotome ontwikkeling stopt met ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

enaties

A

= uitgroeiingen
- ontstaan van schubvormige eennervige blaadjes = microfyllen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

soorten binnen de monilophyta

A

psilotopsida
equistopsida
marattiopsida
polypodiopsida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

psilotopsida

A

-> monilophyta
a. ophiogossales
= kruidachtige varens met trofofoor een sporofoor deel
1. maanvaren
2. addertong
b. psilotales
= 3hokkige sporangia

17
Q

equistopsida

A

-> monilophyta
= de meeste al uitgestorven
- strobilus

a.equistales / paardestaart
= trofofoor en sporofoor deel
- bevruchting afhank van water

18
Q

strobilus

A

= kegel
- peltate schildvormige sporangioforen

19
Q

marattiopsida

A

-> monilophyta
= de nu levende boomvarens

20
Q

polypodiopsida

A

-> monilophyta
a. osmundales
= circinaat en dichotoom vertakte nerven
b. polypodiales
= sporangia vormen aansluitende laag OF vormen sori OF vormen sori zonder indusium
c. salviniales
= watervarens
- maar 1 macrospore

21
Q

circinaat

A

overlangs spiralig opgerold

22
Q

prothallium

A

hartvormige gametofyt

23
Q

sorus

A

verzameling van sporangia, eventueel bedekt met indusium (soort vliesje)

24
Q

eusporangia

A

= meercellige wand met veel sporen in

25
Q

leptosporangia

A

= ééncellige wand opengescheurd met een annulus
weinig sporen in

26
Q

annulus

A

= verdikte cellen rond sporangium, die open moeten voor sporen naar buiten te laten

27
Q

soorten binnen de lycophyta

A
  • wolfsklauw
  • mosvarentjes
  • biesvarens
28
Q

lycopyhta

A

= vaatplanten met wortels, stengels en microfyllen

29
Q

wolfsklauw

A

-> lycophyta
= isosporie
= kruidachtige planten met dichotome vertakking

30
Q

mosvarentjes

A

-> lycophyta
= heterosporie
= regelmatig gerankschikte microfyllen

31
Q

biesvarens

A

-> lycophyta
= knolvormige stengel
= sporangia ontwikkelt in holte

32
Q

welke generatiewissel bij varens

A

digenetisch heteromorf:
groter sporofyt
kleine gametofyt

33
Q

synoniem macrofyllen

A

varenveren

34
Q

wat zijn tracheofyten

A

vaatplanten
= landplanten zonder de mossen