hoofdstuk 3: morfologie van de landplanten: bloem, vrucht en zaad Flashcards

1
Q

synoniemen bloemgestel

A

Bloeiwijze, bloeigestel of inflorescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

factoren die groei van bloem beinvloeden

A

daglengte
kwaliteit en hoeveelheid van licht
groeihormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

efemerofyten

A

kortlevende planten die direct inzetten op bloei
= éénjarigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

éénjarige planten

A

bloeien aan het einde van het groeiseizoen en sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tweejarige planten

A

investeren het eerste jaar in groei en het tweede jaar in voorplanting
=> doorlevende planten (pleio of monokarp)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

pleiokarpische planten

A

= doorlevende planten
kunnen meerdere keren tijdens hun leven bloeien en vruchtzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

monokarpische planten

A

= doorlevende planten
kunnen 1 keer in hun leven bloeien en vruchtzetten en sterven daarna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bloemstengel

A

deel van stengel ts hoogste blad en laagste bractee (schutblad) van bloemgestel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

scapus

A

= bloeischacht
basaal wortelrozet van bladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(bloei)as

A

orgaan van stengelnatuur met diverse bracteeën en hun zijassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

topbloem

A

bloem op uiteinde van vertakte as waardoor as wordt afgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zijbloem

A

bloem op het uiteinde van een zijas, ontstaan uit okselknop v bractee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synoniem bractee

A

schutblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bractee (oorsprong orgaan?)

A

orgaan van bladnatuur, waarvan okselknop is uitgegroeid tot zijas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

synoniem bracteole

A

steelblaadje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar komt bracteole voor

A
  • eudicotylen op de bloemsteel
    bladachtige structuur dat tussen bractee en kelk staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

synoniem profyl

A

voorblaadje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar komt een profyl voor

A
  • monocotylen op de bloemsteel
    eerste blad op een zijas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

synoniem bloemgestellen

A

bracteaat, foliaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gesloten / monoteel bloemgestel

A

aanwezigheid van topbloem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

open / polyteel bloemgestel

A

afwezigheid van topbloem => verhinderen v omzetten apicaal meristeem nr topbloem dr het gen centroradialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

centripetale bloeivolgorde

A

van buiten nr centrum
beneden nr boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

centrifugale bloeivolgorde

A

van centrum nr buiten
boven nr beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

synoniem metatopieën

A

verschuivingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

soorten verschuivingen

A

concaulescentie
recaulescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

reductie

A

herleiden tot eenvoudigere vormen dr niet meer ontwikkelen van bepaalde onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

condensatie

A

verkorten van sommige of alle assen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

2 groepen bloemgestellen dr reductie en condensatie

A

racemeuse bloemgestellen
cymeuse bloemgestellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

tros

A

= racemus
- open as
- gelijkwaardige laterale bloemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

aar

A

= spica
- zittende bloemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

bloeikolf

A

= spadix
aar met
- verdikte bloeias / spadix
- omgeven dr beschuttend blad / spatha

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

katje

A

= amentum
- echte katjes
- valse katjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoofdje en korfje

A

= capitulum en anthodium
lijken enorm op elkaar dus worden door elkaar gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

pluim

A

= paniculla
- hoofdas met talrijke zijassen
- zijassen herhalen patroon van hoofdas
- dalende complexiteit van zijas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

scherm

A

= umbella
- af te leiden uit tros

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

tuil

A

= corymbus
- lijkt op scherm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

speer

A

= anthela

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

homotactisch bloemgestel

A

bloemgestel opgebouwd uit deelbloemgestellen van hetzelfde type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

heterotactisch bloemgestel

A

bloemgestel opgebouwd uit deelbloemgestellen van verschillende types

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

pseudanthia

A

= schijnbloemen
meerdere kleine bloemen vormen samen een geheel en lijken op 1 grotere bloem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

bloem (onderdeel van + ontstaan)

A
  • onderdeel van sporofyt (=spoorvormende structuur)
  • bijzondere omvorming van topmeristeem + bijzondere stengel met kransen van omgevormde bladeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

synoniem bloembodem

A

recaptaculum
van stengelnatuur
kroon, kelk, meeldraden, stamper op ingeplant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

synoniem bloembekleedsels

A

perianthium
van bladnatuur
omgeeft meeldraden en stamper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

synoniem kelk

A

calyx
groene bloembekleedsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

synoniem kroon

A

corolla
gekleurde krans van bloembekleedsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

synoniem bloemdek

A

peridonium
tepalen van een bloem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

synoniem stamper

A

gynoecium
vergroeide vruchtbladen met ingesloten ovulaum / zaadknop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

sporen bij bloemen

A

microsporen (man)
macrosporen (vrouw)
=> vormen samen gametofyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

isosporie

A

sporofyt vormt slechts 1 soort sporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

heterosporie

A

sporofyt vormt grotere macrosporen en kleinere microsporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

kortlot

A

kort takje dat kransen draagt van omgevormde bladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

synoniem tepalen

A

bloemdekbladeren
perigonium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

synoniem sepalen

A

kelkbladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

synoniem petalen

A

kroonbladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

monoecie

A

mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen op eenzelfde plant

56
Q

dioecie

A

mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen op verschillende planten
bij 1slachtige planten

57
Q

actinomorfde bloem

A

bloem met 2 of meerdere symm vlakken

58
Q

zygomorfde bloem

A

bloem met 1 symm vlak

59
Q

gynofoor

A

bloembodem is asvormig uitgegroeit en draagt aan de top het gynoecium

60
Q

androgynofoor

A

bloembodem is asvormig uitgegroeit en draagt aan de top het gynoecium en het androecium

61
Q

discus

A

bloembodem is uit gegroeid tot nectarproducerend orgaan

62
Q

nectarium

A

nectarproducerend orgaan

63
Q

functies sepalen

A

schutting
fotosynthese

64
Q

synoniem bijkelk

A

epicalyx

65
Q

gamosepalie

A

congenitale vergroeiing
dr de schutfunctie vindt er een gedeeltelijke fusei plaats van de sepaalprimordia

66
Q

calyptrakelk

A

volledige congenitale vergroeiing van sepaalprimordia

67
Q

postgenitaal

A

bladeren groeien los van elkaar, mr naderen elkaar tijdens ontwikkeling en vormt dicht contact

68
Q

functie van petalen

A

lokken van bestuivers

69
Q

oorzaak van de kleur van petalen

A

chromoplasten
vacuole gevuld met kleurstoffen
celwand gevuldt met kleurstoffen
intercellulairen gevuld met lucht => witte reflectie

70
Q

mimicry

A

plant laat kroon lijken op organisme om het te lokken

71
Q

onderdelen van meeldraden

A

helmdraden
helmknop met pollen/stuifmeel
connectivum

72
Q

synoniem helmdraden

A

filamentum

73
Q

synoniem helmknop

A

anthera

74
Q

onderdelen helmknop

A

microsporogeen weefsel
meerlagige wand (exo en endothecium en tapetumlaag)

75
Q

wanden in pollenkorrel

A

intine (binnenlaag) en exine (buitenlaag)

76
Q

stamper

A

gynoecium
vrouwelijke deel van bloem

77
Q

onderdelen van de stamper

A

stempel
stijl
vruchtbeginsel

78
Q

synoniem stempel

A

stigma

79
Q

synoniem stijl

A

stylus

80
Q

synoniem vruchtbeginsel

A

ovarium

81
Q

anatomie van ovarium

A

wand
tussenschotten
zaadlijsten
vaatbundels
zaadbeginsels

82
Q

synoniem tussenschotten

A

septum

83
Q

synoniem zaadlijsten

A

placenta

84
Q

synoniem zaadbeginsel

A

ovulum

85
Q

anatrope zaadknop

A

ovulum maakt knik van 180°
- met navelstreng vast aan placenta

86
Q

macrosporemoedercel

A

= embryozakmoedercel
na meiose 4 macrosporen

87
Q

embryozak

A

= vrouwelijke gametofyt

88
Q

dubbele bevruchting

A

bij bloemplanten
- eicel versmelt met kern van spermacel => zygote
- 2 poolkernen versmelten met andere kern van spermacel tot triploïde kern => triploïd reserveweefsel / triplosperm (reservevoedsel)

89
Q

atavisme

A

voorouderlijke kenmerk dat is verdwenen dat soms terug opduikt

90
Q

placentatie

A

plaats van ovulum op carpellen
- parientele
- laminale

91
Q

co-evolutie

A

2 organismen dat elkaar beïnvloeden

92
Q

vrucht

A

= fructus
- wat uitgroeit uit het vruchtbeginsel

93
Q

parthenocarpie

A

= vruchtbeginsel vormt vrucht zonder bevruchting
banaan

94
Q

functie vrucht

A

beschermen van de zaden (helpen overleven en bij verbreiden)

95
Q

amficarpie

A

naast bovengrondse vruchten ook ondergrondse vruchten (om nieuw gebied te veroveren)

96
Q

geokarpie

A

alleen ondergrondse vruchten
pinda

97
Q

delen van vruchtwand

A

exokarp
mesokarp
endokarp

98
Q

synoniem hokken

A

loculus

99
Q

ballistochorie

A

planten doen hun eigen verspreiding van zaden door de inhoud van de vrucht weg te schieten

100
Q

anemochorie

A

plant verbreid zaden adhv wind

101
Q

diaspore

A

hetgene dat wordt verspreid door de plant

102
Q

convergentie

A

kenmerk dat onafhankelijk van elkaar is ontwikkelt dr evolutie

103
Q

hydrochorie

A

verspreiding adhv water
- moeten kunnen drijven
- waterdichte wand hebben
- eventueel tegen zout water kunnen

104
Q

epizoöchorie

A

uitwendige verspreiding van zaden die blijven haken in de vacht van dieren

105
Q

endozoöchorie

A

inwendige verspreiding van zaden adhv dieren

106
Q

evolutie van giftige bessen

A
  • giftig omdat ze nog niet rijp zijn
  • giftig voor bepaalde soorten
  • voor de rest nog niet veel duidelijkheid over
107
Q

bes

A

= bacca
- zaad heeft geen harde steenlaag, mr ligt los in het endocarp
- vlezige vrucht

108
Q

steenvrucht

A

= drupa
- zaad met steenharde laag dr vergroeiing van zaadhuid en endocarp
- vlezige vruchten

109
Q

synoniem dopvrucht

A

acenium

110
Q

synoniem nootje

A

nux

111
Q

gymnospermen

A

naaktzadigen
zagen liggen open in zaadschub
vormen geen vruchten, w zaden liggen naakt

112
Q

angiospermen

A

bedektzadigen
zaden ingesloten in vruchtwand

113
Q

synoniem zaadhuid

A

testa

114
Q

onderdelen embryo in zaad

A

kiemwortel / radicula
kiemstengel en kiembladeren / plumula
cotylen

115
Q

soorten reserveweefsel in zaad

A

triplosperm
perisperm
cotylen

116
Q

synoniem olierijk lichaam in zaadje

A

elaiosoom

117
Q

synoniem zaadrok

A

arillus

118
Q

buitenste laag van zaad dat verslijmt

A

myxospermie

119
Q

3 lagige zaadhuid

A

exotesta
sarcotesta / mesotesta
endotesta / sclerotasta

120
Q

wat is reservevoedsel

A

zetmeel en eventueel lipiden

121
Q

triplosperm (reserveweefsel)

A

3n: 2n moederlijk en 1n vaderlijk

122
Q

perisperm (reserveweefsel)

A

2n moederlijk
ontstaan uit nucellus weefsel

123
Q

cotylen (reserveweefsel)

A

2n: 1n moederlijk en 1n vaderlijk

124
Q

polyembryonie

A

dr extra mitotische deling 2 embryo’s bij elkaar -> vaak bij citrus

125
Q

orthodoxe zaden

A

in zaadbank
houden lang hun kiemkracht

126
Q

recalcitrante zaden

A

verliezen snel hun kiemkracht

127
Q

zaadbank

A

centrum waar verschillende soorten zaden worden bewaard

128
Q

kiembeheer

A

bij heideherstel
bovenste laag wegdoen en zaden eronder de kans geven om te kiemen

129
Q

bestuivers aantrekken dr

A

kleur
honingmerken
geuren
mimicry

130
Q

kruisbestuiving

A

= overdracht van pollen
bij 2slachtige bloemen heb je zelf-incompabiliteit dus pollen van eigen plant zullen nt kiemen dr proterandrie / protogynie

131
Q

wie zijn de bestuivers

A

kevers
bijen
vliegen
(nacht)vlinders
vogels
vleermuizen

132
Q

cryptocotylair

A

bij kieming blijven de cotylen onder de grond en worden de volledig opgebruikt

133
Q

fanerocotylair

A

bij kieming worden cotylen groen en staan ze overstaand
cotylen hebben andere vorm want nit homoloog met loofbladeren

134
Q

hemicryptocotylair

A

bij kieming worden de cotylen nt groen en vallen ze later af

135
Q

viviparie

A

kiemen van zaden in vrucht

136
Q

zelf-incompabiliteit

A

= dr co-evolutie
- een bloem kan zich niet met zijn eigen pollen bevruchten