hoofdstuk 3: morfologie van de landplanten: bloem, vrucht en zaad Flashcards

(136 cards)

1
Q

synoniemen bloemgestel

A

Bloeiwijze, bloeigestel of inflorescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

factoren die groei van bloem beinvloeden

A

daglengte
kwaliteit en hoeveelheid van licht
groeihormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

efemerofyten

A

kortlevende planten die direct inzetten op bloei
= éénjarigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

éénjarige planten

A

bloeien aan het einde van het groeiseizoen en sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tweejarige planten

A

investeren het eerste jaar in groei en het tweede jaar in voorplanting
=> doorlevende planten (pleio of monokarp)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

pleiokarpische planten

A

= doorlevende planten
kunnen meerdere keren tijdens hun leven bloeien en vruchtzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

monokarpische planten

A

= doorlevende planten
kunnen 1 keer in hun leven bloeien en vruchtzetten en sterven daarna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bloemstengel

A

deel van stengel ts hoogste blad en laagste bractee (schutblad) van bloemgestel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

scapus

A

= bloeischacht
basaal wortelrozet van bladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(bloei)as

A

orgaan van stengelnatuur met diverse bracteeën en hun zijassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

topbloem

A

bloem op uiteinde van vertakte as waardoor as wordt afgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zijbloem

A

bloem op het uiteinde van een zijas, ontstaan uit okselknop v bractee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synoniem bractee

A

schutblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bractee (oorsprong orgaan?)

A

orgaan van bladnatuur, waarvan okselknop is uitgegroeid tot zijas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

synoniem bracteole

A

steelblaadje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar komt bracteole voor

A
  • eudicotylen op de bloemsteel
    bladachtige structuur dat tussen bractee en kelk staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

synoniem profyl

A

voorblaadje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar komt een profyl voor

A
  • monocotylen op de bloemsteel
    eerste blad op een zijas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

synoniem bloemgestellen

A

bracteaat, foliaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gesloten / monoteel bloemgestel

A

aanwezigheid van topbloem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

open / polyteel bloemgestel

A

afwezigheid van topbloem => verhinderen v omzetten apicaal meristeem nr topbloem dr het gen centroradialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

centripetale bloeivolgorde

A

van buiten nr centrum
beneden nr boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

centrifugale bloeivolgorde

A

van centrum nr buiten
boven nr beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

synoniem metatopieën

A

verschuivingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
soorten verschuivingen
concaulescentie recaulescentie
26
reductie
herleiden tot eenvoudigere vormen dr niet meer ontwikkelen van bepaalde onderdelen
27
condensatie
verkorten van sommige of alle assen
28
2 groepen bloemgestellen dr reductie en condensatie
racemeuse bloemgestellen cymeuse bloemgestellen
29
tros
= racemus - open as - gelijkwaardige laterale bloemen
30
aar
= spica - zittende bloemen
31
bloeikolf
= spadix aar met - verdikte bloeias / spadix - omgeven dr beschuttend blad / spatha
32
katje
= amentum - echte katjes - valse katjes
33
hoofdje en korfje
= capitulum en anthodium lijken enorm op elkaar dus worden door elkaar gebruikt
34
pluim
= paniculla - hoofdas met talrijke zijassen - zijassen herhalen patroon van hoofdas - dalende complexiteit van zijas
35
scherm
= umbella - af te leiden uit tros
36
tuil
= corymbus - lijkt op scherm
37
speer
= anthela
38
homotactisch bloemgestel
bloemgestel opgebouwd uit deelbloemgestellen van hetzelfde type
39
heterotactisch bloemgestel
bloemgestel opgebouwd uit deelbloemgestellen van verschillende types
40
pseudanthia
= schijnbloemen meerdere kleine bloemen vormen samen een geheel en lijken op 1 grotere bloem
41
bloem (onderdeel van + ontstaan)
- onderdeel van sporofyt (=spoorvormende structuur) - bijzondere omvorming van topmeristeem + bijzondere stengel met kransen van omgevormde bladeren
42
synoniem bloembodem
recaptaculum van stengelnatuur kroon, kelk, meeldraden, stamper op ingeplant
43
synoniem bloembekleedsels
perianthium van bladnatuur omgeeft meeldraden en stamper
44
synoniem kelk
calyx groene bloembekleedsels
45
synoniem kroon
corolla gekleurde krans van bloembekleedsels
46
synoniem bloemdek
peridonium tepalen van een bloem
47
synoniem stamper
gynoecium vergroeide vruchtbladen met ingesloten ovulaum / zaadknop
48
sporen bij bloemen
microsporen (man) macrosporen (vrouw) => vormen samen gametofyt
49
isosporie
sporofyt vormt slechts 1 soort sporen
50
heterosporie
sporofyt vormt grotere macrosporen en kleinere microsporen
51
kortlot
kort takje dat kransen draagt van omgevormde bladeren
52
synoniem tepalen
bloemdekbladeren perigonium
53
synoniem sepalen
kelkbladeren
54
synoniem petalen
kroonbladeren
55
monoecie
mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen op eenzelfde plant
56
dioecie
mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen op verschillende planten bij 1slachtige planten
57
actinomorfde bloem
bloem met 2 of meerdere symm vlakken
58
zygomorfde bloem
bloem met 1 symm vlak
59
gynofoor
bloembodem is asvormig uitgegroeit en draagt aan de top het gynoecium
60
androgynofoor
bloembodem is asvormig uitgegroeit en draagt aan de top het gynoecium en het androecium
61
discus
bloembodem is uit gegroeid tot nectarproducerend orgaan
62
nectarium
nectarproducerend orgaan
63
functies sepalen
schutting fotosynthese
64
synoniem bijkelk
epicalyx
65
gamosepalie
congenitale vergroeiing dr de schutfunctie vindt er een gedeeltelijke fusei plaats van de sepaalprimordia
66
calyptrakelk
volledige congenitale vergroeiing van sepaalprimordia
67
postgenitaal
bladeren groeien los van elkaar, mr naderen elkaar tijdens ontwikkeling en vormt dicht contact
68
functie van petalen
lokken van bestuivers
69
oorzaak van de kleur van petalen
chromoplasten vacuole gevuld met kleurstoffen celwand gevuldt met kleurstoffen intercellulairen gevuld met lucht => witte reflectie
70
mimicry
plant laat kroon lijken op organisme om het te lokken
71
onderdelen van meeldraden
helmdraden helmknop met pollen/stuifmeel connectivum
72
synoniem helmdraden
filamentum
73
synoniem helmknop
anthera
74
onderdelen helmknop
microsporogeen weefsel meerlagige wand (exo en endothecium en tapetumlaag)
75
wanden in pollenkorrel
intine (binnenlaag) en exine (buitenlaag)
76
stamper
gynoecium vrouwelijke deel van bloem
77
onderdelen van de stamper
stempel stijl vruchtbeginsel
78
synoniem stempel
stigma
79
synoniem stijl
stylus
80
synoniem vruchtbeginsel
ovarium
81
anatomie van ovarium
wand tussenschotten zaadlijsten vaatbundels zaadbeginsels
82
synoniem tussenschotten
septum
83
synoniem zaadlijsten
placenta
84
synoniem zaadbeginsel
ovulum
85
anatrope zaadknop
ovulum maakt knik van 180° - met navelstreng vast aan placenta
86
macrosporemoedercel
= embryozakmoedercel na meiose 4 macrosporen
87
embryozak
= vrouwelijke gametofyt
88
dubbele bevruchting
bij bloemplanten - eicel versmelt met kern van spermacel => zygote - 2 poolkernen versmelten met andere kern van spermacel tot triploïde kern => triploïd reserveweefsel / triplosperm (reservevoedsel)
89
atavisme
voorouderlijke kenmerk dat is verdwenen dat soms terug opduikt
90
placentatie
plaats van ovulum op carpellen - parientele - laminale
91
co-evolutie
2 organismen dat elkaar beïnvloeden
92
vrucht
= fructus - wat uitgroeit uit het vruchtbeginsel
93
parthenocarpie
= vruchtbeginsel vormt vrucht zonder bevruchting banaan
94
functie vrucht
beschermen van de zaden (helpen overleven en bij verbreiden)
95
amficarpie
naast bovengrondse vruchten ook ondergrondse vruchten (om nieuw gebied te veroveren)
96
geokarpie
alleen ondergrondse vruchten pinda
97
delen van vruchtwand
exokarp mesokarp endokarp
98
synoniem hokken
loculus
99
ballistochorie
planten doen hun eigen verspreiding van zaden door de inhoud van de vrucht weg te schieten
100
anemochorie
plant verbreid zaden adhv wind
101
diaspore
hetgene dat wordt verspreid door de plant
102
convergentie
kenmerk dat onafhankelijk van elkaar is ontwikkelt dr evolutie
103
hydrochorie
verspreiding adhv water - moeten kunnen drijven - waterdichte wand hebben - eventueel tegen zout water kunnen
104
epizoöchorie
uitwendige verspreiding van zaden die blijven haken in de vacht van dieren
105
endozoöchorie
inwendige verspreiding van zaden adhv dieren
106
evolutie van giftige bessen
- giftig omdat ze nog niet rijp zijn - giftig voor bepaalde soorten - voor de rest nog niet veel duidelijkheid over
107
bes
= bacca - zaad heeft geen harde steenlaag, mr ligt los in het endocarp - vlezige vrucht
108
steenvrucht
= drupa - zaad met steenharde laag dr vergroeiing van zaadhuid en endocarp - vlezige vruchten
109
synoniem dopvrucht
acenium
110
synoniem nootje
nux
111
gymnospermen
naaktzadigen zagen liggen open in zaadschub vormen geen vruchten, w zaden liggen naakt
112
angiospermen
bedektzadigen zaden ingesloten in vruchtwand
113
synoniem zaadhuid
testa
114
onderdelen embryo in zaad
kiemwortel / radicula kiemstengel en kiembladeren / plumula cotylen
115
soorten reserveweefsel in zaad
triplosperm perisperm cotylen
116
synoniem olierijk lichaam in zaadje
elaiosoom
117
synoniem zaadrok
arillus
118
buitenste laag van zaad dat verslijmt
myxospermie
119
3 lagige zaadhuid
exotesta sarcotesta / mesotesta endotesta / sclerotasta
120
wat is reservevoedsel
zetmeel en eventueel lipiden
121
triplosperm (reserveweefsel)
3n: 2n moederlijk en 1n vaderlijk
122
perisperm (reserveweefsel)
2n moederlijk ontstaan uit nucellus weefsel
123
cotylen (reserveweefsel)
2n: 1n moederlijk en 1n vaderlijk
124
polyembryonie
dr extra mitotische deling 2 embryo's bij elkaar -> vaak bij citrus
125
orthodoxe zaden
in zaadbank houden lang hun kiemkracht
126
recalcitrante zaden
verliezen snel hun kiemkracht
127
zaadbank
centrum waar verschillende soorten zaden worden bewaard
128
kiembeheer
bij heideherstel bovenste laag wegdoen en zaden eronder de kans geven om te kiemen
129
bestuivers aantrekken dr
kleur honingmerken geuren mimicry
130
kruisbestuiving
= overdracht van pollen bij 2slachtige bloemen heb je zelf-incompabiliteit dus pollen van eigen plant zullen nt kiemen dr proterandrie / protogynie
131
wie zijn de bestuivers
kevers bijen vliegen (nacht)vlinders vogels vleermuizen
132
cryptocotylair
bij kieming blijven de cotylen onder de grond en worden de volledig opgebruikt
133
fanerocotylair
bij kieming worden cotylen groen en staan ze overstaand cotylen hebben andere vorm want nit homoloog met loofbladeren
134
hemicryptocotylair
bij kieming worden de cotylen nt groen en vallen ze later af
135
viviparie
kiemen van zaden in vrucht
136
zelf-incompabiliteit
= dr co-evolutie - een bloem kan zich niet met zijn eigen pollen bevruchten