hoofdstuk 6: embryophyta (landplanten) Flashcards

1
Q

grote groepen in de landplanten

A

bryophyta
monilophyta en lycopphyta
spermatophyta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monofyletische groep

A

bv landplanten
= hebben dezelfde voorouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ordovicium

A

= ontstaan van eerste leven op land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

carboon

A

= warme, natte periode
- plantenresten vormen steenkool
- bomen, grote vaatplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

perm

A

= koude, droge periode
- ontstaan sprematophyta -> zaden zijn een voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

krijt

A

= dood dino’s :( dr grote aswolk
=> gn fotosynthese dus geen eten
maar voorouders angiospermen en zoogdieren overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

radiatie

A

veel nieuwe soorten binnen een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

synoniemen landplanten

A

embryophyta en archegoniatae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

antheridium

A

spermacel beschermt dr bepaalde structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

archegonium

A

eicel beschermt dr bepaalde structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorouder van landplanten

A

meercellig groenwier => charophyta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is een meercellig groenwier de voorouder van landplanten

A
  • meercellig; alle landplanten zijn meercellig
  • groenwier; hetzelfde type chlorofyl en zetmeel als reservestof zoals landplanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

homologe hypothese

A
  • groenwieren met isomorfe, digenetische levenscyclus als voorouder van landplanten
    => sporofyt en gametofyt zouden een nauwe relatie hebben en een parasitaire levenswijze hebben ontwikkelt
    ( wordt nu minder aanvaard)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antithetische hypothse

A
  • voorouders landplanten deden niet aan generatiewissel en waren monogenetisch haploid
    => de uitgestelde meiose v zygote zou een embryo ontstaan en werd steeds groter met de tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eerste nieuwe kenmerken van landplanten

A
  • cuticula tegen uitdroging en Uv -> later ook huidmondjes
    -embryo dr uitgestelde meiose
  • gametangia en sporotangia
  • mycorriza-associatie
  • embryo (uitgestelde meiose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gametangia

A

gametenvormende organen

17
Q

sporotangia

A

sporofytenvormende organne

18
Q

heterosporie

A

2 soorten sporten
macro en microsporen

19
Q

macrosporen

A

vrouwelijke gametofyt

20
Q

microsporen

A

mannelijke gametofyt

21
Q

isosporie

A

1 soort sporen

22
Q

zoïdogamie

A

bevruchting dr versmelting van beweegelijke gameet (man) en onbeweegelijke gameet (vrouw)

23
Q

sifonogamie

A

bevruchting dr overbrengen v mannelijke gameet in buisvormige uitgroei

24
Q

grootste nadelen van op het land te gaan leven ipv water

A

Uv-straling
zonlicht