hoofdstuk 6: embryophyta (landplanten) Flashcards
grote groepen in de landplanten
bryophyta
monilophyta en lycopphyta
spermatophyta
monofyletische groep
bv landplanten
= hebben dezelfde voorouder
ordovicium
= ontstaan van eerste leven op land
carboon
= warme, natte periode
- plantenresten vormen steenkool
- bomen, grote vaatplanten
perm
= koude, droge periode
- ontstaan sprematophyta -> zaden zijn een voordeel
krijt
= dood dino’s :( dr grote aswolk
=> gn fotosynthese dus geen eten
maar voorouders angiospermen en zoogdieren overleven
radiatie
veel nieuwe soorten binnen een bepaalde groep
synoniemen landplanten
embryophyta en archegoniatae
antheridium
spermacel beschermt dr bepaalde structuur
archegonium
eicel beschermt dr bepaalde structuur
voorouder van landplanten
meercellig groenwier => charophyta
waarom is een meercellig groenwier de voorouder van landplanten
- meercellig; alle landplanten zijn meercellig
- groenwier; hetzelfde type chlorofyl en zetmeel als reservestof zoals landplanten
homologe hypothese
- groenwieren met isomorfe, digenetische levenscyclus als voorouder van landplanten
=> sporofyt en gametofyt zouden een nauwe relatie hebben en een parasitaire levenswijze hebben ontwikkelt
( wordt nu minder aanvaard)
antithetische hypothse
- voorouders landplanten deden niet aan generatiewissel en waren monogenetisch haploid
=> de uitgestelde meiose v zygote zou een embryo ontstaan en werd steeds groter met de tijd
eerste nieuwe kenmerken van landplanten
- cuticula tegen uitdroging en Uv -> later ook huidmondjes
-embryo dr uitgestelde meiose - gametangia en sporotangia
- mycorriza-associatie
- embryo (uitgestelde meiose)