hoofdstuk 1: inleiding Flashcards

1
Q

Linnaeus

A

taxonomie -> binomiale namen (nu ternaire namen)
=> eenduidige namen belangrijk vr internationale communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vernaculaire naam

A

volksnaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ternaire namen

A

Genusnaam soortnaam naam auteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

supraspecifieke taxonomie

A

hiërarchisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

infraspecifieke taxonomie

A
  • subspecies (andere geografische regio of vegetatietype)
  • variëteiten (kleine verschillen)
  • cultivar (dr mens gecreëerde variëteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

taxonomie

A

naamgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dichotomisch denken

A

zwart-wit denken -> ofwel was je een plant of een dier (dus geen fungi en eencelligen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

creationisme

A

god heeft alles geschapen => mooie getallen en orde => maar 12 groepen ipv 13

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

planten ordenen volgens kenmerk toestanden

A

kleur, grootte, vorm
=> gewicht dat je geeft is subjectief, mr DNA als bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cryptogamae

A

verborgen seksleven (gn bloemen, vruchten en zaden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

phanerogamae

A

zichtbaar seksleven (ruiken en mooi: bloemplanten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Linnaeus (welke rijken)

A

2-rijken systeem (planten en dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Haeckel

A

(1870)
3-rijken systeem (planten, dieren en eencelligen)
alles komt vanuit 1 stam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Whittaker

A

(1969)
5-rijken systeem (planten, dieren, ééncelligen, monera en protisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wie zijn de monera

A

prokaryoten en bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wie zijn de protisten

A

eencellige eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kenmerken chromista

A

= pseudofungi en sommige algen
- unicellulair
- fototroof
- filameteus

  • mastigonemen aan flagel
  • vrijend
  • microscopisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

fototroof

A

doet aan fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kenmerken protozoa

A
  • unicellulair, plasmodia of koloniaal
  • phagotrofen
  • ciliare haren
  • geen mastigonemen aan flagel
  • gn chloroplasten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

3 domeinen

A

Archaea
Bacteria
Eukaryota.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

6 supergroepen van Eukaryota

A

excavata
chromalveolata
rhizaria
archaeplastida
unikonta (dieren en fungi)
amboebozoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

synoniem en wie zijn de echte landplanten

A

embryophyta
= naaktzadigen, varens, mossen, bloemplanten

23
Q

synoniem naaktzadigen

A

gymnospermen

24
Q

synoniem varens

A

pteridophyta

25
synoniem mossen
bryopyhta
26
synoniem bloemplanten
angiospermen
27
definitie landplanten
- meercellige organismen - cellulose in celwand - chlorofyl bevattend - aangepast aan landleven (of terug aangepast aan leven in water)
28
fylogenie
= studie naar verwantschappen ts organismen
29
heterotroof
afhankelijk van andere organismen als koolstofbron
29
endosymbiontentheorie
eukaryoten met oorsprong in prokaryoten (plastiden, mitochondrie)
30
geheim van eukaryotische explosie
meiose / reductiedeling (=productie v voortplantingscellen)
31
isogamie
2 gelijkvormige en beweeglijke gameten versmelten tot zygote
32
anisogamie
twee gameten die verschillen in grootte en/of vorm. De kleinere gameet is mannelijk, een zaadcel, terwijl de grotere gameet vrouwelijk is, meestal een eicel
33
oögamie
1 van de 2 gameten is groot en beweeglijk
34
plasmogamie
bij geslachtelijke voortplanting (daarna karyogamie) = versmelten van cytoplasma
35
karyogamie
bij geslachtelijke voorplanting (ervoor plasmogamie) = vermelten van kernen
36
kystogamie
gameten komen niet meer vrij, gaan elkaar benaderen en bevruchten
37
somatogamie
samen brengen van geslachtelijke kernen alleen bij sommige dikarya + en - hyfen gaan samen een mycelium vormen
38
spore
eencellig voortplantingsstructuurtje
39
gameet
structuur dat gaan versmelten met de spore
40
meiosporen
sporen dr meiotische deling
41
mitosporen
sporen dr mitotische deling
42
mitose
normale celdeling, met als doel groei, vervanging en herstel van cellen
43
meiose
reductiedeling, met als doel de vorming van geslachtscellen
44
vedergesels
flagel met kleine haartjes bij de chromista
45
mastigonemen
laterale haren op flagel van prokaryoten
46
zoösporen
sporen die bewegen door flagellen
47
aplanosporen
sporen die niet kunnen bewegen
48
endosporen
worden ontwikkelt in sporokyste
49
antheridium
beschermt zaadcellen
50
archegonium
beschermt de eicel
51
waar worden gameten gevormd?
gametokysten of gametangia
52
waar worden sporen gevormd
sporokysten of sporangia
53
ethnobotanie
relatie tussen plant en mens