hoofdstuk 8 Flashcards
Geugen pasgeboren onderzoeken
Gewenning: ze kijken graag naar iets dat ze nog niet eerder gezien hebben.
Operatie conditionering: Test met bel aan de enkels kinderen vastmaken, op het moment dat ze trappen gaat hij af. Maanden later controleren of ze nog weten hoe het werkte.
Objecten zoeken: test met speelgoed verstoppen onder doeken, om te kijken of de kinderen de juiste plek kunnen herinneren.
Imitatie: geheugen van kinderen testen door te kijken of ze mensen kunnen imiteren. Baby’s kunnen bv hun tong uitsteken.
Het kind
Hoe ouder het kind wordt, hoe sneller het leert en informatie onthoudt.
4 belangrijke hypothesen.
- Verandering in basiscapaciteiten: oudere kinderen hebben beter hardware. Hun brein heeft simpelweg meer neurale netwerken en kan hierdoor moeilijkere concepten begrijpen.
- Verandering in geheugenstatagiën: oudere kinderen gebruiken effectievere manieren van denken. Jongeren kinderen maken meer fouten door dezelfde stagegiën voor alles te gebruiken.
Kinderen leren groeperen, bepaalde concepten bij elkaar opslaan in het geheugen. Alaboratie, bepaalde voorwerpen met elkaar verbinden om het te onthouden.
- Betere kennis van het geheugen: oudere kinderen weten steeds meer over het geheugen. Bv dat nieuwe stof aanleren meerdere dagen kan duren. Meta geheugen: begrijpen dat je beter bent in talen dan wiskunde.
- Betere kennis van de wereld: Oudere kinderen weten meer over de wereld in het algemeen. Verwerven van informatie is vertrouwder, waardoor het makkelijker opgenomen wordt.
Autobiografisch geheugen
Herinneringen over persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen.
Verklaring geheugenverlies kindertijd
Te weinig werkgeheugen ruimte
Gebrek aan begrip van taal
Baby’s en peutels hebben nog geen sterk zelfgevoel
Mate van sociaal-culturele onderteuning
Woord versus essentie opslag: Verschillende delen van het geheugen slaan elk eigen dingen op, maar de samenwerking ontbreekt
Neurogenese: De cellen worden overschreven door nieuwe cellen.
autobiografische geheugen
Persoonlijke betekenis: onderzoekers dachten dat als een gebeurtenis van groot belang was dat je deze ook beter zou onthouden
Onderscheidend of unieke gebeutenissen makkelijker te onderhouden
Affect of emotionele intensiteit: hele emotionele gebeurtenissen makkelijker onthouden
Levensfase
Verklaring afname geheugenprocessen bij oudere
Kennisbasis: de woordenschat neemt tot 90ste jaar niet af
Metageheugen: Geheugen kan dmv oefening verbeteren
Basiscapaciteit: Capaciteit van het werkgeheugen neemt af, en de verwerkingssnelheid ook.
Repeteren
Herhalen om dingen te onthouden
Inhibitie
niet doen wat men zou willen doen. In de vroege kinderjaren zijn er al de eerste tekenen van inhibitie. In de jaren voordat het kind naar school gaat, is er een aanzienlijke vermindering van remmingsfouten. Tussen de leeftijd van vijf en acht jaar treedt een significante verbetering van de inhibitievaardigheden op. In de middelbare kindertijd ontwikkelt de inhibitie zich verder op motorische inhibitie, oculomotorische inhibitie en eenvoudige responsinhibitietaken. In de adolescentie en volwassenheid is er nog een relatief kleine ontwikkeling.
Mentale flexibiliteit
Drie en vrierjarige kunnen schakelen tussen twee eenvoudige geconceptuseerde antwoorden. Tussen vijf en zes is er een verdere ontwikkeling waarbij complexere taken.
Op 8 jarige leeftijd kunnen ze maar de helft onthouden van wat een volwassenen kan.
Kortetermijngeheugen
Informatie max 30 seconden vasthouden. In vroege kindertijd zeer beperkt.
Tussen 7 en 12 neemt het nauwelijks toe.
Langetermijngeheugen
Bestaat uit semantisch geheugen, episodisch geheugen en producreel geheugen.
Procedureel: Impliciet geheugen ontwikkelt zich eerder in de kindertijd dan expliciet geheugen: zuigelingen vanaf 2,5 maand kunnen informatie uit de ervarinf van een coditionering vasthouden.
Semantisch geheugen: groei tijdens de kindertijd als functie van bloodstelling aan informatie. Blijft behouden en wordt zelfs uitgebreid naar andere gebieden (woordenschat, historische feiten). Oudere volwassenen hebben er vaak wat meer moeite mee. Ideeën liggen op het puntje van hun tong, maar moeten echt zoeken naar deze woorden.
Episodisch geheugen: Ontwikkeling start met de ontwikkeling van de hypocampus. Kind van 6 maanden onthouden dingen 24 uur, iemand van 20 kan dit tot 12 maanden onthouden.
Strategieën
omvatten het gebruik van mentale activiteiten om informatieprocessen te verbeteren. Dit ontwikkelt zich geleidelijk. Voorbeelden van strategieën zijn herhaling (voor het kortetermijngeheugen), organisatie (voor het langetermijngeheugen) en uitwerking van de onthouden informatie en het persoonlijk relevant maken ervan (langetermijngeheugen). In de adolescentie is er een verbetering in het gebruik van strategieën naarmate de laatste van de bovengenoemde strategieën onder de knie is. De geheugenstrategieën zijn relevant voor de schoolprestaties van het kind. In de adolescentie worden de strategieën bewuster en selectiever gebruikt. Het episodisch geheugen blijft redelijk stabiel. Naarmate iemand ouder wordt, neemt het echter gestaag af.
Mechanismen
Er zijn verschillende hypothesen over waarom het leren en het geheugen verbeteren en verslechteren: 1. Veranderingen in basiscapaciteiten (“hardware”): werkgeheugenruimte voor het manipuleren en verwerken van informatie;
2. Veranderingen in geheugenstrategieën (“software”): effectieve methoden om informatie op te slaan en terug te halen;
3. Kennis van het geheugen: resulteert in het kiezen van passende strategieën voor het leren;
4. Kennis van de wereld: te leren materiaal wordt vertrouwder → gemakkelijker te leren en te onthouden;
5. Contextuele factoren bij het ouder worden: biologische en genetische factoren zorgen samen met omgevingsfactoren voor verschillende kenmerken in het individu, kenmerken van de situatie en kenmerken van een ruimere omgeving, zoals de culturele context. Per cohort zijn er verschillen in opleiding en IQ, alsmede verschillen in gezondheid en levensstijl.
Telomeren
biologische markers van celveroudering en worden korter naarmate men ouder wordt. Een combinatie van adaptieve gedragsfactoren kan het biologische verloop van veroudering beïnvloeden.