Hoofdstuk 2 Flashcards
Psychoanalystische theorie
Ontwikkeld door Freud, herschereven door Erik Erikson
Leertheorie
Ontwikkeld door Pavlov, Watson, Skinner en Bandura
Cognitieve ontwikkelingstheorie
Een aanhanger van piaget
Systeemtheorie
Verklaars door bronfenbrenner’s bio-ecologisch model
Kritieke periode
een specifieke periode waarin een individu een bepaalde omgevingsstimulus moet ervaren om zich normaal te kunnen ontwikkelen. Een tekort van het ervaren van een kritische stimulus tijdens deze periode kan leiden tot ontwikkelingsachterstanden (bijv. op het juiste moment blootgesteld worden aan taal).
Gevoelige periode
een periode waarin iemand bijzonder goed in staat is nieuwe vaardigheden te verwerven en te ontwikkelen. Tijdens deze periode zijn de hersenen bijzonder kneedbaar en aanpasbaar. Zodra deze gevoelige periode voorbij is, is het moeilijker om bepaalde vaardigheden te verwerven omdat de hersenen zich dan minder goed kunnen aanpassen
Activiteit versus passiviteit
De mate waarin mensen actief zijn in het creëren en beïnvloeden van hun eigen omgeving en hun eigen ontwikkeling. Sommige onderzoekers geloven dat mensen nieuwsgierig zijn en de wereld willen ontdekken; andere onderzoekers zien mensen als passief gevormd door krachten buiten onze controle, zoals omgevings-of biologische invloeden
Continuïteit vs discontinuïteit
zijn veranderen die mensen ondergaan geleidelijk of abrupt? Onderzoekers die uitgaan van continuïteit stellen dat ontwikkeling een proces is dat in kleine stapjes verloopt, zonder grote plotselinge veranderingen. Hierbij past kwantitatieve verandering: de mate waarin veranderingen optreden (meer lengte, meer kennis, meer rimpels, van klein mens naar groot mens). Onderzoekers die uitgaan van discontinuïteit stellen dat ontwikkeling een reeks stappen is die het individu in een nieuwe fase brengt. Hierbij past kwalitatieve verandering: dit zijn de veranderingen die een persoon fundamenteel anders maken (van een rups tot een vlinder, van een baby tot een kleuter die talen spreekt). Aanhangers van discontinuïteit gaan er ook van uit dat mensen ontwikkelingsfasen doorlopen. Elke fase is kwalitatief verschillend van de vorige
Universaliteit versus contextspecifiek
de mate waarin ontwikkelingsveranderingen voor alle mensen hetzelfde zijn (universeel) of verschillen in culturen, taken en individuen (contextspecifiek).
Aanhangers van de universele benadering nemen bijvoorbeeld aan dat iedereen rond het 40ste levensjaar een midlifecrisis doormaakt. Aanhangers van de context-specifieke benadering veronderstellen dat de ontwikkeling ook wordt beïnvloed door omgevingsfactoren, zoals cultuur.
Psychoanalysiche theorie
Richt zich op de ontwikkeling en dynamiek van de persoonlijkheid. Mensen worden gedreven door motieven en emtionele conflicten waarvan zij zich grotendeels onbewust zijn. Mensen worden gevormd door hun vroege ervaringen.
Instincten
Biologische krachten die ons gedrag motiveren. Dit is de bron van psychische energie die gedrag aanstuurt.
Onbewuste motivatie
De kracht van het instinct om ons gedrag te beïnvloeden zonder dat men zich daarvan bewust is.
Drie componenten van de persoonlijkheid
ID: Dit is het impulsieve, irrationele, en egoïstische deel van de persoonlijkheid, dat tot doel heeft de instincten te bevredigen. Het omvat het zoeken naar onmiddellijke beloningen. Jonge kinderen zullen alles doen om te krijgen wat ze willen, bijvoorbeeld als ze honger hebben.
Ego: Dit is het rationele deel van het individu. Het probeert realistische manieren te vinden om de instincten te bevredigen. Het begint zich in de kindertijd te ontwikkelen en neemt de vorm aan van cognitieve processen zoals waarnemen, leren en problemen oplossen. Wanneer een kind honger heeft, kan het naar de ouder gaan en zeggen dat het honger heeft.
Superego: dit zijn de geïnternaliseerde morele opvattingen. Het Superego ontwikkelt zich op basis van het Ego, wanneer kinderen (3-6 jaar) de morele opvattingen van hun ouders internaliseren.
Conflicten tussen Id, Ego en Superego zijn onvermijdelijk. In een volwassen en evenwichtige persoonlijkheid kan het Id zeggen wat het wil, kan het Ego de impulsiviteit van het Id onderdrukken en realistische wegen zoeken, en kan het Superego bepalen of het Ego moreel aanvaardbaar heeft gehandeld.
Orale fase
0-1 jaarL het libido is gericht op de wereld verkennen via de mond.
De fixatie (niet voltooien van fase) leidt tot veel duimzuingen, kettingroken en overmatige afhankelijkeheid van andere
Anale fase
1-3 jaar. Het libido is gericht op de anus. Bv zindelijkheidstraining
Fixatie leidt tot angst en afkeer van autoriteiten
fallische fase
3-6. Het libido is gericht op de geslachtsorganen. Oplossing van het Oedipus- (bij jongens) of Elektracomplex (bij meisjes) leidt tot identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht (= overname van houding en gedrag) en de ontwikkeling van het Superego. Het Oedipus- en Elektracomplex is de begeerte naar de ouder van het andere geslacht.
Latente fase
6-12. Het libido blijft rustig. Alle energie van het kind gaat naar school en het spelen met vriendjes van hetzelfde geslacht
Fenitale fase
12+ de puberteit wekt seksuele instincten op
Regressie
Terugvallen naar een vroegere en minder traumatische onwikkelingsfase
Erik Erikson (Moto moto)
Erikson onderzocht, net als Freud, persoonlijkheidsdynamiek en ging ook uit van ontwikkelingsstadia. In tegenstelling tot Freud legde Erikson minder nadruk op seksuele driften en meer op sociale invloeden. Erikson legde minder nadruk op het Id en meer op het Ego en zijn aanpassingskrachten. Ook had Erikson een positievere kijk op de menselijke natuur en legde hij meer nadruk op de ontwikkeling van de mens na de adolescentie
Vertouwen vs wantrouwen
(geboorte - 1 jaar): baby’s moet leren hun verzorgers te vertrouwen om in hun behoeften te voorzien. Responsief ouderschap is noodzakelijk. Als ouders dit niet doen, zullen kinderen later andere mensen wantrouwen.
Autonomie versus schaamte en twijfel
(1 jaar - 3 jaar): kinderen moeten leren autonoom te zijn, ze moeten leren hun eigen wil te kennen en dingen zelf te doen. Als dat niet lukt, gaan ze twijfelen aan hun kunnen.