HOOFDSTUK 8 Flashcards
gastheer-microbe relaties
symbiose
het samenleven met micro-organismen
mutualisme
= positief effect voor de mens en positief effect op de bacterie
E. coli produceert vitamine K
parasitisme
= 1 heeft voordeel, de andere heeft nadeel
plasmodium falciparum = malaria
malaria groeit in rode bloedcellen
wij worden ziek
commensalisme
= positief effect op de 1, een neutraal effect op de ander
. kiemen op de huid (staphylococcus) => voordeel bacterie = groeien, voor ons doen ze niet veel (<-> productie vitamine K
antagonisme
= 1 bacterie heeft een negatief effect op een andere bacterie
vb. H2O2 maakt de ene pathogeen kapot
= competitie
contaminatie
= micro-organisme zijn aanwezig
infectie
= vermenigvuldigen van microben binnenin of op het lichaam van de gastheer
ziekte
= verstoring in gezondheid (sterk).
het lichaam kan normale functies niet uitvoeren
pathogeniciteit
= de mogelijkheid van de kiem om een ziekte te veroorzaken bij de mens
primaire pathogenen
= kiemen die een ziekte veroorzaken bij mensen die gezond zijn
opportunistische pathogenen
= als de omstandigheden goed zijn, kunnen ze groeien.
kunnen ook deel uitmaken van de normale flora of veelvoorkomend zijn in de omgeving
virulentie
= verwijst naar het ziekteverwekkend vermogen van pathogenen
voorbeelden van virulentiefactoren
- mogelijkheid tot aanhechting
- mogelijkheid om verdediging van gastheer te overwinnen
- mogelijkheid om afweer van gastheer te vermijden
functionele metagenomics
= methode die zoekt naar specifieke biochemische functies binnen een metagenoom
metaboloom
= het totaal van kleine metabolieten die in een bepaalde omgeving aanwezig zijn. In termen van een met-de-gastheer-geassocieerd microbioom weerspiegelt het metaboloom over het algemeen de gecombineerde metabolische activiteit van de gastheer en microbiota
metagenoom
= het collectieve genoom van een bepaalde gemeenschap van micro-organismen
microbioom
= microbiële gemeenschap met een welbepaalde habitat. Heeft fysicochemische eigenschappen. Vb. de pH maag vs. pH in de darm. Het microbioom omvat de kiemen en de activiteit (wat doen de micro-organismen). Om te weten wat de kiemen doen en welke kiemen we hebben, verandert dagelijks. In het labo kunnen we 30% kweken van de microbiomen (microbioom is nog niet goed gekend!)
microbiota
= gemeenschap van micro-organismen dat een bepaalde site of habitat bezet met alleen betrekking tot de kiemen
residente microflora
= microben die altijd aanwezig zijn op of in het menselijk lichaam
transiënte microflora
= microben die onder bepaalde omstandigheden aanwezig kunnen zijn
probiotica
= micro-organismen die in voldoende hoeveelheid een positief effect hebben op de gezondheid
typische probiotica =
= lactobacillen
= bifidobacteriën
L. Casei
B. lactis
= lactobacillus = dunne darm
= bifidobacteria = dikke darm
Saccharomyces boulardii
= gist
= goed tegen diarree