HOOFDSTUK 2 Flashcards

karakteristieken van prokaryote cellen

1
Q

grootte van de meeste bacteriën

A

0.5 - 2 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

externe structuren van bacteriën

A
  • kapsel
  • slijmlaag
  • flagel
  • fimbri
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

celwand bestaat uit

A
  • peptidoglycaanlaag
  • buitenste membraan
  • periplasmatische ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

celwand van gram-positieven

A
  • cytoplasma
  • plasma-membraan
  • Peptidoglycaanlaag
    met teïchoine zuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

celwand van gram-negatieven

A
  • cytoplamsa
  • binnenste membraan (= membraanproteïnen + fosfolipiden)
  • periplasmatische ruimte
  • peptidoglycaanlaag
  • buitenste membraan (= mureïne lipoproteïnen + lipide A)
  • porine
  • lipopolysaccharide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de peptidoglycaanlaag elementen

A

NAM
NAG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

NAM
NAG

A

n-acetylmuramine zuur
n-acetylglycosamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belang van peptidoglycaanlaag voor medicatie?

A

enkel een bacterie heeft een peptidoglycaanlaag dus we kunnen focussen op de vernietiging van deze laag, want het kan de mens niet echt beschadigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opbouw peptidoglycaanlaag

A

NAG en NAM zijn gecrossliked via tetrapeptiden met een 3e aminozuur
- Gram-positief is dit 3e AZ = lysine
- Gram-negatief is dit 3e AZ = Diaminopimelzuur

NAG is gebonden aan NAM
Aan NAM is een tetrapeptide gebonden. De samenstelling van de tetrapeptide is afhankelijk van een gram-positieve of gram-negatieve bacterie.
Het 3e aminozuur op NAM is gecrosslinked via een peptidebinding met het 4e aminozuur op het overstaande NAM (= D-alanine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gram-positieve bacteriën structuur

A
  • Teïchoine zuren komen vanuit de peptidoglycanen
  • Lipoteichoine zuren komen vanuit de lipiden dubbellaag
  • dikke peptidoglycaanlaag 60 - 90% van de celwand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lipoteïchoine zuren en teichoïnezuren

A
  • negatieve elektrische ladingen
  • oppervlakte voor antigenen = kan herkend worden door immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eiwitten van de gram-positieve bacteriën

A

o Adhesiefactoren
o Productie van capsule (bacterie kan nergens aan binden)
o Penicilline bindingsproteïne (PBP) in het celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gram-negatieve bacteriën structuur

A

o Heel dunnen peptidoglycaanlaag
o 2 membranen
o Slechts 10 – 20% van de celwand bestaat uit peptidoglycaan
o Periplasmatische ruimte = ruimte tussen celwand en buitenste membraan
o Periplasmatische ruimte = peptidoglycaan, toxines en katabolische enzymen
o Eiwitten = hetzelfde als gram-positieve bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

LPS

A
  • bestaat uit 3 delen
  • LPS = lipopolysacchariden
  • endotoxine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lipid A

A

= gefosforyleerde diglucosamine
- vetzuren = korte ketens (14 C)
- 2 fosfaatgroepen (negatief geladen)
= toxisch voor mens en dier (wanneer intraveneus)
- vb. E. coli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

core oligosaccharide

A

= hexose, heptose, octosen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

O somatisch antigen

A

= verschillende hexosen
- => meeste variatie bij O antigen
- Serologische classificatie = obv antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

functies van LPS

A
  • Aanhechting aan specifiek weefsel
  • Antigen variatie
  • Beschermende permeabele barrière = antibiotica moeten hierdoor
  • Afstoting van 2 negatieve P-groepen => ertussen zit een CA2+ => geen afstoting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gramkleuring (stappen)

A
  1. kristalviolet
  2. iodine
  3. ontkleuren met aceton-alcohol
  4. tegenkleuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ontkleuren (kleuren)

A

acetonalcohol
- aceton = maakt membranen kapot
- alcohol = 3D structuur valt uit elkaar

gram-negatieven = kleur weg = wit
gram-positieven = jood nog gebonden = paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zuurvaste bacteriën eigenschappen

A
  • Heeft maar 1 membraan, dus het is niet gram-negatief
  • Dunne peptidolgycaanlaag, dus zeker niet gram-positief
  • Arabinogalactanen, gelinked aan de PG-laag
  • Mycoline zuren = vetzuren met algemene structuur = Bèta-hydroxy-alfa-alkyl vetzuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zuurvaste bacterie kleuring

A
  • carbolfuchsine (pos. geladen)
  • roze kleur aan bacterie
  • methyleenblauw = tegenkleuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mycoplasma

A
  • zuur vaste bacterie
  • mycoplasma pneumoniae = atypisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

chlamydia

A
  • gram-negatieve bacterie
  • MOMP = major, outer membraan proteïne
  • obligaaat intracellulair
  • chlamydia trachomatis (SOA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
archaebacteriën
- geen celwand, geen PG - monolaag (40C) - nucleïnezuren dus warmtestabiel - overleven in harde omstandigheden
26
protoplasten
- celwand afpellen - penicilline maakt celwand kapot
27
celmembraan
- fluïde mozaïek model - gradiënt = ATP
28
celmembraan functies
- houdt tegen dat voedingsstoffen verdwijnen uit de bacterie - plaats waar eiwitten aan kunnen binden - bacterie heeft gradiënt en zorgt voor energieproductie
29
interne structuren
- cytoplasma - ribosomen - inclusies - cytoskelet
30
cytoskelet
= geraamte -> bepaalt de vorm van de bacterie bacillus = cytoskelet coccus = geen cytoskelet
31
inclusies
- granulen = wintervoorraadje -> glycogeen = energie -> polyfosfaat = metachromatische granulen - vesikels = membraan-omsloten
32
ribosomen
eukaryoot = 60S en 40S prokaryoot = 30S en 50S = goed doelwit voor AB
33
cytoplasma
80% water 20% ionen en suikers -> geen kern met genetisch materiaal -> nucleoid = nucleaire regio
34
endosporen principe?
1 bacterie -> endospoor -> 1 bacterie = endospoorvorming heeft niets te maken met groei/reproductie en wel iets met het overleven in moeilijke omstandigheden
35
wie kan aan endospoorvorming doen?
Bacillus Clostridium
36
verloop van endospoorvorming (7 stappen)
1.septumvorming 2. 2 componenten met chromosoom 3. engulfment = 2e membraan 4. chromosomen van moedercel desintegreren 5. cortex (PG) wordt gevormd tussen 2 membranen (= exosporangium) 6. dipicoline zuur wordt gevormd 7. moedercel laat spoor los
37
wat zijn de externe structuren
- flagellen - axiale filamenten - pili - glycocalyx
38
flagellen (manier van binding)
- monotrich = 1 - amphitrich = 2 - lophotrich = 5 - peritrich = super veel ('chemosensing')
39
virulentiefactoren?
virulentiefactoren zijn elementen die een bacterie bevat -> maakt een bacterie gevaarlijker
40
beweging van flagellen?
open = bewegen in rechte lijn, gesloten kan de bacterie draaien
41
axiale filamenten
- syfilis = treponema pallidum - ziekte van Lyme = Borrelia burgdorferi
42
pili
- conjugatie pili - fimbri
43
wat is een conjugatie pili
- buis tussen 2 bacteriën om contact te maken - geven AB-resistentie door = horizontaal eigenschappen doorgeven
44
wat is een fimbri
- fimbri helpen bacteriën vast te hangen aan het oppervlak = korte haartjes - virulentiefactor F - preventief = veenbessen = polyfenolen
45
glycocalyx
- virulentiefactor K = slijmlaag tegen uitdroging = kapsel dat fagocytose voorkomt - streptococcus pneumoniae vb. muis -> veel meer bacteriën nodigen om een pathogeen effect te hebben wanneer er geen kapsel is
46
K-antigen
glycocalyx
47
F-antigen
fimbri
48
H-antigen
flagellen
49
biofilms
= kolonies van bacteriën aangehecht aan een oppervlak (levend of niet-levend). bij vasthechting produceert een bacterie een extracellulaire matrix
50
planktonische bacteriën
= snelgroeiend = metabool actief - free floating - geen interactie tussen planktonische bacteriën
51
sessiele bacteriën (eig)
= traaggroeiend = metabool inactief
52
biofilmbacteriën groei
- aanhechting = binden van bacterie aan oppervlak - microkolonie aanmaken - na 8 dagen = 3D-structuur - nodig = micro-organismen, oppervlak, extracellulaire matrix, verschillend fenotype
53
quorum sensing?
bacteriën 'praten' met elkaar vb. vibrio fischeri = licht geven
54
hoe overleven biofilms als een gemeenschap?
1. verminderde penetratie van antimicrobiële stoffen 2. lage zuurstoflevels in biofilms 3. weerstand tegen afweer van de gastheer 4. persisters
55
persisters?
persisters = niet resistent maar persistent ->bacteriën die 'slapen' en waartegen antibiotica niets kan doen
56
weerstand tegen afweer van de gastheer?
- macrofaag gaat de planktonische bacterie opeten - deel van bacteriën hechten zich op oppervlak en vormen biofilm - productie radicalen - fagosoom -> lysosoom - radicalen gaan epitheelcellen beschadigen - gefrustreerde fagocytose = normale cellen kapot maken
57
lage zuurstoflevels in biofilms
- 2 bacteriën op glaasje - rode = mature biofilm - buitenkant = 10% O2 - binnenkant = 0% O2 lage zuurstofconcentratie = metabool minder actief
58
verminderde penetratie van antimicrobiële stoffen
- biofilmen hebben 3D structuur - levend = groen, dood = rood - Als AB kan doordringen kan het binden aan de extracellulaire laag aan een concentratie kleiner dan de MIC, waardoor de bacterie resistentie opbouwt
59
biofilmdetectie
- biofilmmassa = kiem + matrix (kristalviolet) - levende massa = kiem (resazurine) - extracellulaire massa
60
mucoviscidose
= ionenkanalen werken niet god. Chloride-ionen gaan niet naar buiten, dus ook geen water, ontstaan van dikke mucus. -> bacteriën kunnen goed overleven in dikke mucus
61
nieuwe strategieën voor muco?
- tobramycine = AB = niet super - quorum sensing inhibitoren = synergie tussen quorum sensing en AB - synergie = 1 + 1 =
62
behandeling muco - geen behandeling - BH/CA - TOB - TOB-BH
geen = 8log BH/CA = 8log = geen effect TOB = 5log = additief TOB-BH = 3log = synergie