Hoofdstuk 7: Geld, monetair beleid en inflatie Flashcards

1
Q

als een economie geen geld gebruikt wat kunnen ze dan gebruiken

A

ruilhandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke soort papier geld heb je + uitleg

A

representatief papiergeld: dekkingscoëfficiënt in edele metalen = 100% dus inwisselbaar voor goud

fiduciair papiergeld: dekkingscoëfficiënt in edele metalen < 100% maar nog inwisselbaar voor goud

conventioneel papiergeld: dekkingscoëfficiënt in edele metalen < 100% maar niet meer inwisselbaar voor goud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 3 soorten geld heb je + uitleg en vb

A

chartaal geld: cash dus biljetten en munten

giraal geld: onmiddellijk opvraagbare tegoeden bij de banken (op zichtrekening) vb. e-money

quasi-geld: deposito’s op termijn (<1j) waarmee je geen rechtstreekse betalingen kan uitvoeren (termijn- en spaarrekening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is geldsubstitutie

A

chartaal geld in giraal geld omzetten of omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de verkeersvergelijking van Fisher + benoem de delen

A

M*V = P*T

Monetaire stroom = reële stroom

Money*Velocity = Price*Trade volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

door welke 3 dingen wordt de grootte van de monetaire stroom in de kringloop bepaald

A

totale geldhoeveelheid M

intensiteit van het actief geldgebruik = omloopsnelheid V

hoeveelheid inactief geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in welke 3 maateenheden of aggregaten kan je de totale geldhoeveelheid M delen

A

M1: alleen chartaal en giraal geld

M2: ook deposito’s met vaste looptijden

M3: ook repo’s (kortlopende leningen) en schuldbewijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de omloopsnelheid + formule

A

de omloopsnelheid V geeft aan hoeveel keer per jaar een bepaalde geldhoeveelheid van eigenaar veranderd

V = bbp/M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe gebeurt geldschepping

A

emissie van bankbiljetten en munten

geldcreatie door overschot op lopende betalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is girale geldschepping

A

geldcreatie door gewone banken bij kredietverleningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de kasreservecoëfficiënt

A

de kasreservecoëfficiënt r is een manier om de girale geldschepping onder controle te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de geldscheppingsmultiplicator a.d.h.v. een voorbeeld

A

als de r = 10% dan kan de bank zo geld creëren dat 10x meer is dan het oorspronkelijke: iemand zet 1000 euro op de bank 10%, dus 100, wordt opzij gehouden voor als die da geld eraf wilt houden. 90%, dus 900, kan worden uitgeleend. die volgende zet dat ook op de bank dus wordt al 1900 euro. en zo kan je blijven verdergaan tot 10x meer dus 10000 euro. die 10x meer is de geldscheppingsmultiplicator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe bereken je de kredietmultiplicator of geldscheppingsmultiplicator

A

geldscheppingsmultiplicator = 1/r

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wiskundige afleiding girale geldschepping door depositobanken + benoem de delen

A

B*k = M = B/r

k = geldmultiplicator

B = geldbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verband tussen geldmultiplicator en kasreservecoëfficiënt

A

hoe groter de kasreservecoëfficiënt hoe kleiner de geldmultiplicator en hoe stabieler de banken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de liquiditeitsvoorkeur van het publiek + welk gevolg heeft dat

A

liquiditeitsvoorkeur van het publiek = de vraag naar geld

gevolg: rem op girale geldschepping

17
Q

3 voordelen van bitcoin

A

snelle transacties

geen bank nodig

geen/lage transactiekosten

18
Q

3 nadelen van bitcoin

A

vaak gebruikt voor witwaspraktijken en op ‘verboden’ sites

legaal maar geen wettig betaalmiddel dus onveilig

grote volatiliteit

19
Q

wat is monetaire politiek

A

dat is het reguleren van de economie door beïnvloeding van de geldhoeveelheid en geldomloopsnelheid

20
Q

wat is de belangrijkste taak van de Europese Centrale Bank (ECB) + geef een voorbeeld van nog een taak dat ze hebben

A

prijsstabiliteit = belangrijkste taak

daaronder hoort: het waarborgen van de waarde van de euro en de bestrijding van de inflatie

+ vb. europees monetair beleid uitstippelen

21
Q

2 vb van het belang van prijsstabiliteit

A

sociale en financiële stabiliteit

tegengaan van hamstergedrag

22
Q

wat is rente + verband met M

A

de prijs van geld +

R naar beneden = M naar boven en omgekeerd

23
Q

op welke 4 manieren kan de ECB de R besturen + vb

A

openmarkt operaties: structurele transacties

permanente faciliteiten: zeer kortlopende liquiditeiten

reserveverplichtingen: verplichte spaarpot van banken bij de centrale bank

uitzonderlijke maatregelen: verlagen basisrente

24
Q

wat is inflatie

A

een algemene prijsstijging van de consumptieprijzen dus een euro wordt minder waard

25
Q

leg de volgende inflatietypes uit: hyper, hollende, kruipende, nul, desinflatie, deflatie, stagflatie en kerninflatie

A

Hyperinflatie: >50%
Hollende inflatie: 7-10%
Kruipende inflatie: 3-4%
Nulinflatie: 0%
Desinflatie: afname van prijsstijgingen
Deflatie: <0%
Stagflatie: inflatie blijft stijgen en de economische groei is traag (stagnatie)
Kerninflatie: inflatie zonder de energieprijzen en voedselprijzen erin

26
Q

2 gevolgen van inflatie

A

mensen gaan meer lenen

als binnenlandse inflatie > buitenlandse, daalt export en stijgt import

27
Q

welke 3 soorten oorzaken van inflatie heb je

A

conjuncturele oorzaken

structurele oorzaken

monetaire oorzaken

28
Q

wat is conjuncturele inflatie + ander woord (2)

A

conjuncturele inflatie = vraaginflatie = bestedingsinflatie

de vraag overtreft het aanbod en de productiecapaciteit

29
Q

3 oorzaken van conjuncturele inflatie

A

teveel overheidsuitgaven

rentetarieven te laag

te veel reclame

30
Q

op welke 2 manieren kan je conjuncturele inflatie bestrijden

A

restrictief monetair beleid: rentepeil laten verhogen

restrictief budgettair beleid: minder overheidsuitgaven en/of meer belastingen

31
Q

wat is structurele inflatie + ander woord (2)

A

structurele inflatie = aanbodinflatie = kosteninflatie

de productiekosten stijgen en worden doorgerekend in de prijzen

32
Q

2 oorzaken van structurele inflatie

A

ingevoerde inflatie

loon-/productiviteitsinflatie

33
Q

op welke 3 manieren kan je structurele inflatie bestrijden

A

inkomensbeleid: verlagen loonlasten
prijzenbeleid: moeilijk

verlagen belastingen of lagere accijnzen

34
Q

wat is monetaire inflatie

A

als M of V stijgt en het de productie (bbp) kan niet stijgen, zal P moeten stijgen want T is redelijk constant

35
Q

2 oorzaken van monetaire inflatie

A

uitgeven van spaargelden

veel kredieten

36
Q

op welke 2 manieren kan je monetaire inflatie bestrijden

A

geld uit de economie halen door de monetaire overheid (dus M daalt)

belastingen of staatsschuld verhogen zonder verhoogde overheidsuitgaven