Hoofdstuk 6: economische kringloop en nationaal inkomen Flashcards

1
Q

welke 4 huishoudens bestudeert de macro-economie

A

de gezinnen

de bedrijven

de overheid

het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de bestudeerde activiteiten van de huishoudens + symbool

A

gezinnen: consumeren (C) en sparen (S)
bedrijven: investeren (I)
overheid: belast (T) en consumeert (G)

ons land: importeert (M) van en exporteert (X) naar het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 2 factoren bepalen de grootte van de economische activiteit + andere namen

A

aanbodfactoren = structurele of lange termijn factoren

vraagfactoren = conjuncturele of wispelturige factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de afkorting BBP en BNP en wat is het verschil

A

BBP = bruto binnenlands product

BNP = bruto nationaal product

het BNP is berekend voor iedereen met een belgische nationaliteit (dus ook mensen die niet in belgie wonen) en het BBP is berekend voor de mensen die in belgie wonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het BBP

A

de totale stroom goederen en diensten die de economie van een land over een periode van een jaar produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

op welke 3 manieren kan je de economische activiteit berekenen via het bbp + uitleg

A

productiebenadering = som toegevoegde waarden van alle sectoren

consumptiebenadering = som van de waarde van alle consumptie goederen

inkomensbenadering = som lonen, winsten en indirecte belastingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het nationaal inkomen berekenen

A

Y = C + I + G + X - M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

betekenis afkorting BTW en NTW + verschil

A

bruto toegevoegde waarde

netto toegevoegde waarde

NTW = BTW - afschrijvingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

over wat voor soort prijzen gaat het bij het reëel en nominaal bbp

A

bij reëel = constante prijzen

bij nominaal = in lopende prijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat betekent Ex post en Ex ante

A

Ex post = na de periode

Ex ante = voor de periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formule gemiddelde consumptiequote

A

c = C/Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

formule gemiddelde spaarquote

A

s = S/Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

formule marginale consumptiequote

A

cm = ΔC/ΔY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

formule marginale spaarquote

A

sm = ΔS/ΔY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

formule Y met C en S

A

Y = C + S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

formule c en m en formule cm en sm

A

c + m = 1

cm + sm = 1

17
Q

waartussen ligt cm en sm

A

0 ≤ cm ≤ 1

0 ≤ sm ≤ 1

18
Q

wat is de autonome consumptie

A

dat is een deel van de consumptie die onafhankelijk is van het inkomen

19
Q

formule C met Caut

A

C = ΔC + Caut

20
Q

wanneer zijn je investeringen volledig autonoom + benoem de delen

A

Iaut = Iex ante

Iaut = autonome investeringen

Iex ante = geplande investeringen

21
Q

wat is de effectieve vraag + formule

A

de effectieve vraag is de totale vraag uitgaande van gezinnen (C) en de bedrijven (I)

EV = C + Iex ante

22
Q

wat gebeurt er als Y of = EV

A

Y < EV : productie zal stijgen

Y > EV : productie zal dalen

Y = EV : inkomensevenwicht

23
Q

wat is het verband tussen S en I bij inkomensevenwicht

A

S = I

24
Q

waarbij wijzigt het evenwichtsinkomen

A

bij verandering van de EV dus bij verandering van de consumptie of investeringen

25
Q

wat gebeurd er met het nationaal inkomen als de EV van de gezinnen en bedrijven toe of afnemen

A

als de EV van gezinnen afneemt (toeneemt) => stijgt (daalt) het nat. inkomen

als de EV van bedrijven toeneemt (afneemt) => stijgt (daalt) het nat. inkomen

26
Q

wat is k + formule (2)

A

k = investeringsmultiplicator

k = (1/1-cm) = 1/sm