Hoofdstuk 3: Producenten Flashcards
geef voorbeeld van elke sector
primaire: landbouw
secundaire: fabrieken
tertiaire: openbaar vervoer
quartaire: non-profit
formule totale winst + benoem de delen
TW = TO - TK
TO = totale omzet
TK = totale kost
formule TO + benoem de delen
TO = Q * P
Q = hoeveelheid dingen die de producent verkoopt
P = verkoop-/marktprijs
formule TK + benoem de delen
TK = TCK + TVK
TCK = totale constante kosten op korte termijn
TVK = totale variabele kosten
andere vorm van formule TW
TW = (Q * P) - (TCK + TVK)
verband tussen hoeveelheid ingezette productiefactoren en output + benoem de delen
Q = f(QA, QK)
Q = hoeveelheid output
QA = ingezette hoeveelheid arbeid
QK = ingezette hoeveelheid kapitaal
formule productiviteit
output producten/input productiefactoren
formule cashflow + benoem de delen
CF = I - U
I = inkomen
U = uitgaven
wat is het verschil tussen cashflow en winst
vanaf dat het product effectief betaald is, is het een opbrengst
wanneer gaat je bedrijf niet failliet en wanneer wel
als je geen winst maakt gaat je bedrijf niet failliet (TW), pas wanneer er te weinig cashflow is en dat de inkomsten niet kunnen volgen met de uitgaven (CF)
wat zijn afschrijvingen
dat is wanneer je iets niet betaalt in 1 keer maar bv per jaar een deel betaalt zodat je een idee hebt van de theoretische waarde van het product en waarbij je betaling beter verdeelt is en duidelijker in de boekhouding
wat zijn afschrijvingen
dat is wanneer je iets niet betaalt in 1 keer maar bv per jaar een deel betaalt zodat je een idee hebt van de theoretische waarde van het product en waarbij je betaling beter verdeelt is en duidelijker in de boekhouding
formule gemiddelde productie + benoem de delen
GP = TP/Qarbeid
TP = totale productie
Qarbeid = hoeveelheid arbeid
wat is marginale productie + formule
met hoeveel veranderd mijn totale productie als ik 1 extra eenheid arbeid toevoeg
MP = ΔTP/ΔQarbeid
verband tussen GP en MP
als MP > GP dan stijgt GP
als MP < GP dan daalt GP