Hoofdstuk 7: de psychologie van het zicht Flashcards

1
Q

Focus 1: Hoe kunnen gesofisticeerde ogen zoals de onze (bij gewervelden) zijn geevolueerd uit primitieve vormen?

A

Vergelijkingen tss verschillende soorten (gebaseerd op homologieen - zelfde voorouders) suggereren het volgende natuurlijke selectie proces / stadia:

  • Bij voorouders van de gewervelden waren fotoreceptoren gegroepeerd in licht-detecterende organen of oogvlekken juist onder de huid - misschien om het circadiaans ritme mogelijk te maken (biologische dag- nacht / licht - donker cyclus)
  • Functies werden toegevoegd om op schaduwen te reageren ter detectie van roofdieren
  • De huid die die de oogvlekken bedekt wordt transparant - meer licht kan binnen en schaduwen worden duidelijker
  • De vlekken verplaatsten zich meer naar binnen, in met vocht gevulde oogkassen onder de transparante huid waardoor verblinding / schittering verminderd wordt en om het dier toe te laten te detecteren vanwaar veranderingen in lichtinval komen
  • Verdikking van een van de membranen die elke oogvlek bedekken om een ruwe lens te vormen, waarschijnlijk om het licht te vergroten dat de fotoreceptoren bereikt
  • De lens wordt geschikt om een beeld op de bekleding van de fotoreceptoren te projecteren

Door deze geleidelijke stappen, tegelijk met de nodige aanpassingen van het zenuwstelsel, evolueerde het vermogen van primitieve organismes om veranderingen in licht en donker op te merken naar de mogelijkheid om vormen van objecten te detecteren en evolueerde zo uiteindelijk naar ons wonderbaarlijk complex en precieze visuele vermogen van nu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

7.227 Wat zijn cones en rods?

A

In elk oog zitten miljoenenfotoreceptoren, georganiseerd zoals mozaiek in een dunne laag van de multigelaagde retina.
Er zijn twee types van deze fororeceptor cellen. Cones en rods.

  • Cones / kegeltjes: zorgen voor scherp gefocust kleurzicht in heldere kleuren
  • Rods / staafjes: zorgen voor het zicht bij weing licht / schemer

Er zijn twee types van deze fororeceptor cellen. Cones en rods en dus ook twee aparte maar op elkaar inwerkende visuele sytemen binnen het menselijke oog:

  • Cone vision = photopic vision= bright light vision = door kegeltjes: zorgen voor scherp gefocust (fijn detail) kleurzicht in heldere kleuren. Cone vision voor daglicht.
  • Rod vision = scotopic vision = dim-light vision door staafjes: zorgen voor het zicht bij weing licht / schemer (geen scherp zicht en geen kleuren). Rod vision voor tenminste het zien van vage contouren van voorwerpen bij nacht - gevaar detectie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

7.230 Three- primaries law

A

De 3 primaries wet: 3 verschillende gofllengtes van het licht (primairies genoemd) kunnen worden gebruikt om elke kleur samen te stellen die het oog kan zien wanneer deze golflengtes in de juiste proporties gemixt worden. Deze 3 golflengtes kunnen eender welke zijn zolang er een komt van de lange golf lengte einde van het spectrum (rood) een van de middenlange golflengte (groen of groen-geell en een van de korte golglengte einde (blauw of violet).

Wet van de drie primaire golflengtes: drie primaire golflengtes van licht kunnen gebruikt worden om elke kleur die het oog kan zien samen te stellen wanneer ze in de juiste verhouding gemengd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

7.263 Trichromatische theory

A

Wij mensen hebben drie soorten kegeltjes in ons netvlies (retina) die zorgen voor ons kleurzicht en die elk veel gevoeliger zijn voor een andere golflengte van het licht. Deze verschillende gevoeligheid komt door de verschillende fotochemicaliën. Elke type kegeltje heeft dan ook zijn eigen optimale golflengte. Hierdoor kunnen we trichromatische kleuren waarnemen, samengesteld uit een mix van rood, groen en blauw licht.

Deze theorie werd eerst voorgesteld door (1802) Thomas Young en later (1852) door Hermann Von Helmholtz.

Het zicht van mensen is ‘trichromatisch’. Dat wil zeggen dat onze ogen drie soorten kleurgevoelige receptoren, oftewel kegeltjes, hebben: voor blauw, groen en rood. Maar vogels hebben vier soorten kegeltjes, waardoor hun zicht tetrachromatisch is.

De trichromatische theorie stelt dat het menselijke vermogen om kleur waar te nemen gebeurt met behulp van drie verschillende types receptoren (kegeltjes) waarvan elk type het meest gevoelig is aan een verschillend bereik van golflengtes.

In het oog zijn er drie types fotoreceptoren (kegeltjes) die ieder maximaal reageren op licht van een bepaalde golflengte range / bereik.Hierdoor wordt het door af te wisselen met de relatieve intensiteit van 3 golflengtes mogelijk iedere kleur te zien / produceren die kan waargenomen worden door het menselijke oog.

Deze theorie verklaart de three primaries wet en ook bepaalde types kleurenblindheid maar niet de law of complementarity.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is onbewuste afleiding bij zicht / unconscious interference? P. 243

A

De elementaire / envoudige kenmerken van de simulus beïnvloeden de perceptie van het geheel maar het omgekeerde is ook waar: het geheel beïnvloedt je perceptie van de aparte kenmerken.

Unconscious interference is het volgende proces; zonder je bewuste aandacht, aan een snelheid meetbaar in miliseconden gebruikt je visueel systeem zintuigelijke informatie uit een scene om afleidingen / gevolgtrekkingen te maken over wat er echt aanwezig is.

Het gevolg is dat een keer het visueel systeem een bepaalde oplossing heeft gevonden voor de vraag wat er is, kan het eigenlijk kenmerken creëren of vervormen op manieren die overeenkomen met de gemaakte gevolgtreking.

Vb: illusie van contouren (fig. 7..19) en illusies van licht verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

7.248 Wat is Tatcherized ?

A

Een foto waarop de mond en ogen omgekeerd worden waardoor het resultaat een vervormd gezicht wordt. De reden voor deze naam is dat deze aanpassing voor het eerst gedaan werd bij een foto van Prime minister Margaret Tatcher (Thompson 1980-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

7.252 Wat is binocular disparity (ongelijkheid)?

A

Dit is de belangrijkste binoculaire (2 ogen) aanwijzing voor diepteperceptie. Dit verwijst naar de licht verschillende (ongelijke ) zicht / beelden / views die de twee ogen hebben van dezelfde scene of hetzelfde voorwerp. Daar de ogen een paar cm uit elkaar liggen, bekijken ze alles vanuit een licht verschillende hoek.

De mate van deze ongelijkheid kan gebruikt worden om de afstand van een voorwerp in te schatten t.o.v. de ogen. Hoe kleiner deze ongelijkheid hoe groter de afstand. In normaal twee -ogig / binoculair zicht versmelten de hersenen deze 2 lichtt van elkaar afwijkende beelden van de 2 ogen om een perceptie van diepte te geven.

Het vermogen om diepte te zien vanuit deze binoculaite dispariteit /ongelijkheid - wordt stereopsis genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

7.259 Synesthesie

A

Synesthesie is het neurologische verschijnsel waarbij een zintuiglijke waarneming ongewild ook een of meerdere andere zintuiglijke indrukken oproept. Hoewel het niet ongewoon is dat zintuigelijke waarnemingen onderlinge invloed hebben, is dit bij synesthesie dusdanig sterk dat bijvoorbeeld kleuren geproefd worden of geluiden gezien

Een veel voorkomende vorm van synesthesie is die waarbij men bij het lezen van letters of cijfers ook kleuren ervaart. Dit noemt men grafeem-kleur’-synesthesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fusiform gyrus

A

De gyrus fusiformis of spoelvormige winding is een hersenwinding die loopt aan de (binnen)onderkant van de temporale en occipitale kwab. De schorsgebieden van de gyrus fusiformis zijn onderdeel van de cortex temporalis inferior. Dit gebied vormt het eindpunt van de ventrale route in het visuele systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

7.225 Fotoreceptoren en retina

A

Fotoreceptoren zijn lichtgevoelige celen = in vele soorten meercellige dieren evolueerden licht waarnemende cellen die verbonden werden met de hersenen.

Bij de mens liggen de fotoreceptoren in de retina (netvlies). Het retina is een dun doorzichtig membraan in het achterste binnenste van de oogbal. De oogbal is gevuld met een gelatine-achtige substantie (vitreous humor). Dit is het glasvocht waar licht makkelijk doorkan.

De structuren vanvoor aan het oog zijn hulpmiddelen om licht dat vanaf objecten reflecteert zo scherpgesteld (focused) wordt om beelden op het retina te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

7.226 Cornea

A

De cornea is het hoornvlies. Het voorste deel van de oogbal wordt bedekt door dit hoornvlies (cornea), een glasachtig transparant weefsel. Dit is convex - gekromd (convex = gebogen of afgerond naar buiten toe).

Door deze convexe vorm wordt het licht gebroken en scherpgesteld (focust het licht). = scherpsellingsvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

7.227 Rods and cones (staafjes en kegeltjes)

A

In het netvlies (retina) zitten staafjes (rods) voor het zien bij schemering (gedimd licht) en kegeltjes (cones) voor het zien van scherpgefocuste kleuren in scherp licht. Staafjes en kegeltjes zijn 2 types van fotoreceptor cellen in de retina (netvlies).

Ze hebben hun naam gekregen door hun vormen. In de staafjes en kegeltjes gebeurt de transductie (stimulus wordt omgezet in een veranderde electrische lading in neuronen). De kegeltjes (cones) zijn het meest geconcentreerd in de fovea (punt van centrale focus).

Er zijn ongeveer 6 Mio kegeltjes en ongeveer 120 staafjes - visuele scherpte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

7.227 Fovea

A

De fovea = punt van centrale focus. Dit is een speldenknop groot gebied in de retina van het oog dat ligt in de meest directe lijn van het zicht. De fovea is gespecialiseerd in het zien van de kleinste details. Hier ligt de gele vlek en hiermee wordt het scherpst gezien. Fovea = het centrale punt van de gele vlek.

Het centrale deel van de fovea bestaat uit slechts één type fotoreceptoren, namelijk de kegeltjes. Het licht dat de fotoreceptoren bereikt, veroorzaakt een chemische reactie die wordt omgezet in elektrisch signalen, de zogenaamde actiepotentialen. In de fovea bevinden zich bijna uitsluitend kegeltjes en geen staafjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

7.226 Iris en pupil

A

Iris: vlak achter het hoornvlies (cornea) ligt de iris. De iris is een gepigmenteerde donut vorm die voor de kleur van het oog zorgt. Iris wordt ook regenboogvlies genoemd en kan beschouwd worden als het diafragma van het oog (het ligt om de pupilopening heen). . De iris is ondoorzichtig. Het enige licht dat in het oog binnenkomt komt door het gat , de pupil. De pupil is het zwart uitziend centrum van de iris. Spiervezels in de iris zorgen dat de diameter van de pupil groter en kleiner kan worden om zo meer of minder licht door te laten. De pupil wordt nauwer bij een stijging van de hoeveelheid aanwezig licht en wijder wanneer de aanwezige lichthoeveelheid daalt.

De pupil kan het diafragma van het oog worden genoemd. Het is een ronde opening in de iris. De lichtstralen gaan door de pupil heen. Van buitenaf is de pupil zichtbaar als een zwarte opening doordat het binnenste van het oog een donkere kamer is

In de optica is een diafragma een (meestal ronde of veelhoekige) opening in de lichtbaan van een lens of objectief die een bepaalde hoeveelheid licht door kan laten of tegenhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

7.227 Lens

A

Achter de iris of het regenboogvlies ligt de lens. De lens speelt samen met het hoornvlies (cornea) een belangrijke rol bij het scherp zien. De lens is aanpasbaar (cornea / hoornvlies NIET!!!).

Ziet men een voorwerp van dichtbij dan wordt de lens boller (more spherical). Hierdoor wordt het licht sterker gebroken en scherper.

Ziet men een voorwerp van veraf, dan wordt de lens door spiertjes afgevlakt. De lichtstralen worden dan minder sterk gebroken en kunnen zo van een grotere afstand op het netvlies vallen (netvlies = retina).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

7.227 Rhodopsin

A

Het buitenste segment van elke fotoreceptor (lichtgevoelige cel) bevat een fotochemische stof, dit is een chemische stof die op licht reageert. Deze stof bij de staafjes (rods) noemt rhodopsin / rodopsine.

Deze stof ondergaat structurele veranderingen onder invloed van licht en initieert zo het transductieproces voor kegeltjes zicht (rod vision). Bij kegeltjes (cones) zijn er 3 types / variaties elk met een verschillende chemische stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

7.228 Dark adaptation

Light adaptation

A

De graduele stijging in visuele gevoeligheid die optreedt nadat je een donkere kamer binnen gaat, noemt dark adaptation.

De snellere (licht aanpassing is sneller) daling van visuele gevoeligheid nadat je in het zonlicht stapt of een felle lamp aandoet noemt men de light adaptation.

De iris draagt bij door de pupil te verwijderen (dilating) bij weinig licht en te vernauwen bij fel licht.

Een volledige verwijde pupil (fully dilated) laat 16 keer meer licht in dan een volledig vernauwde (fully constricted) pupil.

Tijdelijke verschillen van de gevoeligheid van de visuele neuronen / gezichtszenuwcellen die input ontvangen van de receptor cellen dragen hiertoe ook bij.

De grootste bijdrage van de verschillen in visuele gevoeligheid komen van de staafjes (rods) en kegeltjes (cones).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

7.228 Optic nerve en blind spot

A

De “optic nerve” of gezichtszenuw is de hersenzenuw (cranial nerve) die de gevoelszenuwcellen (sensorische neuronen voor zicht) bevatten en die van het netvlies (retina) van het oog naar de hersenen loopt.

De blinde vlek is de plaats in het netvlies waar de axonen van visuele sensorische neuronen samenkomen om de gezichtszenuw te vormen. Deze blinde vlek heeft geen receptor cellen / geen receptoren voor licht. Daarom kunnen we in dit gebied niets zien. Dit wordt ook wel papil genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

7.228 Cone / kegeltje vision en Rod / staafjes vision

A

Cone vision / het kegeltjes zicht is het fotopisch zicht van bright - light vision. Dit is een van de twee op elkaar inwerkende maar aparte systemen voor zicht in het menselijke oog. Het cone vision is gespecialiseerd in het heel scherp zien , in detail en in kleur.

Rod vision (staafjeszicht). Dit is het scotopisch zicht - dim-light vision en is gespecialiseerd in gevoeligheid. Dus gespecialiseerd om in de schemering bij weinig licht te zien. Hier zien we geen (of nauwelijks) kleuren en ook niet scherp. Maar we zien wel bvb kaarslicht op 30 mijl (48 km) in het donker bij een heldere hemel.

Natuurlijke selectie: kegeltjeszicht (cone vision) = zien van fijn detail bij daglicht en staafjeszicht (rod vision) om s’nachts vage omlijningen van objecten te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

7.230 Law of complementarity

A

De observatie dat bepaalde paren van beperkte golflenge lichten die verschillende kleuren voortbrengen (rood en groen) alleen de perceptie van wit creëren als ze gemengd worden.

De golflengtes van licht in zulke paren zijn aanvullend (complementair aan elkaar).

Samenvoegen van twee verschillende golflengtes (additieve complementary) van licht (rood / groen en bvb geel / blauw) produceert de visuele sensatie van wit. OPGEPAST: het gaat om golflengtes van licht want samenvoegen van pigmenten van verf vormt zwart. Hier vormt het verwijderen van kleuren uiteindelijk wit (subtractieve complementarity).

Complementaire kleuren zijn kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel.

  • In een additief kleursysteem, met lichtmenging, wordt het mengsel van twee complementaire kleuren wit.
  • In een subtractief kleursysteem, met transparante gekleurde lagen over elkaar, leidt het mengen van complementaire kleuren tot zwart. Dat geldt ook voor het mengen van kleuren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

7.233 Opponent-process theorie

A

De opponent process theorie is een theorie van kleurzicht (Hering) om de wet van de complementarity uit te leggen. Neuronen (units) die voor de perceptie van kleur zorgen, worden geactiveerd door een bereik (range) van golflengtes en geremd door een andere (aanvullende = complementary) bereik van golflengtes.

Volgens de theorie annuleren zulke units/neuronen de perceptie van kleur wanneer twee aanvullende (complementaire) bereiken / ranges van golflengtes bovenop elkaar gelegd worden (superimposed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

7.236 Experience-expectant processes

A

Experience-expectant processes (experience - expectance synaptogenesis) zijn processen waarbij synapsen gevormd worden en onderhouden wanneer een organisme soort-typische ervaringen opdoet (species-typical). Als resultaat hiervan ontwikkelen zich functies, zoals zicht voor alle leden van de soort, in een soort-typische omgeving.

Dit is de theorie van William Greenough

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

7.236 Primaire visuele gebieden

A

Het gebied in het achterste deel van de occipitale kwab dat input ontvangt van de optische zenuw (optic nerve) via de thalamus en output stuurt naar andere zicht - verwerkende gebieden van de hersenen.

Ganglioncellen van de optische zenuw lopen naar de thalamus in het midden van de hersenen en vormen synapsen met andere neuronen die hun output naar het primaire visueel gebied en de hersenschors sturen.

Ganglioncellen zijn een soort neuronen in de ogen - derde type naast kegeltjes en staafjes. Meest voorkomend in netvlies en bijnier.

Een retinale ganglioncel is een speciaal type zenuwcel dat zich in de binnenste laag van het netvlies bevindt. Deze cellen ontvangen informatie van de staafjes en kegeltjes in de buitenste laag van het netvlies. Ze bewerken deze informatie en geven signalen door aan de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

7.238 Feature detector

A

In het zicht (alle neuronen inclusief de edge en de bar detectors): iedere neuron in de hersenen die reageert op een specifiek kenmerk van een visuele stimulus zoals de kleur, oriëntatie, beweging, vorm van de omtrek.

Meer algemeen: elk neuron in de hersenen die reageert op een specifiek kenmerk (eigenschap) van eender welke stimulus.

Vb. Bar detectors reageren best op een smalle witte staaf op een zwarte achtergrond of op een smalle zwarte staaf op een witte achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

7.239 Parallel processing en serial processing

A

Anne Treisman

Volgens Anne Treisman zijn er twee stappen om een visuele stimulus als een geheel te zien. Voorbeelden van primitieve sensory features/ kenmerken zijn kleur, helling van de individuele lijnen).

Stap 1: waarnemen van de individuele kenmerken (features). Dit is onmiddellijk en gebruikt parallelle processing. Dit gebeurt tegelijk voor alle delen van de reekst stimuli (= alle primitieve kenmerken van de objecten waarvan de lichtstralen ons retina raken worden tegelijkertijd opgepikt.

Stap2: de integratie van deze kenmerken (features). Dit proces duurt langer en leidt tot onze perceptie van het geheel, ruimtelijk georganiseerd. Deze stap gebruikt serial processing. Dit gebeurt opeenvolgend op 1 ruimtelijke locatie per keer (en niet tegelijk over de hele reeks (array). In deze stap worden de individuele kenmerken samengevoegd tot 1 perceptie van gehele ruimtelijk georganiseerde patronen en objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

7.240 Gestalt psychologie

A

Dit is een psychologisch gedachtengoed, opgericht in Duitsland die het idee benadrukken dat de geest moet begrepen worden als georganiseerde gehelen en niet als enkelvoudige onderdelen.

Ze geloven dat het geheel van een object of patroon groter en belangrijker is dan zijn delen. Een ‘gestalt’ in de psychologie is van oorsprong een Duits woord en werd door Duitse psychologen als WolfgangKöhler en Max Wertheimer geïntroduceerd. Het begrip staat voor ‘een totaalbeeld’, waarbij het geheel méér is dan de som van de samenstellende delen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

7.241 a Gestalt principes van groepering

A

De principes / regels die de manier beschrijven waarop,volgens gestaltpsychologen, het zenuwstelsel van nature uitgerust is om te reageren op patronen van de stimuli / om wat we zien te organiseren in groepen of samenhangende vormen

  1. Nabijheid (proximity)
  2. Gelijkenis (similarity)
  3. Geslotenheid (closure)
  4. Goede continuering / voortzetting (good continuation)
  5. Gemeenschappelijke beweging / bestemming (common movement)
  6. Mooie vorm (good form)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

7.241 b Gestalt principes van groepering: nabijheid (proximity)

A

Proximity / nabijheid: we neigen ernaar de stimulus delen (elementen) die zich dichtbij elkaar bevinden als delen van hetzelfde object te beschouwen en de delen die gescheiden zijn te zien als elementen van andere voorwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

7.241 c Gestalt principes van groepering: gelijkenis (similarity)

A

We zoeken naar gelijkenissen tussen elementen / stimuli om ze te groeperen. We neigen ertoe om stimulus elementen die fysiek op elkaar lijken als delen van hetzelfde voorwerp te beschouwen en delen die niet op elkaar lijken als deel van een ander object te zien. = wordt gegroepeerd gezien.

Bv. Voetbalwedstrijd; de spelers met dezelfde kleur shirt zie je als deel van hetzelfde team

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

7.241 d Gestalt principes van groepering: geslotenheid (closure)

A

We neigen ertoe om vormen als compleet te zien, volledig omringd door een grens en daarom neigen we ernaar een opening in de rand of grens te negeren. Dit helpt ons om volledige voorwerpen te zien zelfs wanneer ze deels omsloten zijn door andere objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

7.241 e Gestalt principes van groepering: good continuation

A

Goede continuering: het menselijk oog heeft een voorkeur voor een doorlopende lijn boven losse elementen.

Wanneer lijnen kruisen, neigen we ertoe om de lijnsegmenten te groeperen om doorlopende lijnen met een minimale verandering in richting te vormen. Dit helpt om te beslissen welke lijnen tot welk voorwerp horen wanneer twee of meerdere objecten elkaar overlappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

7.241 e Gestalt principes van groepering: gemeenschappelijke beweging / bestemming (common movement)

A

Wanneer stimulus elementen in dezelfde richting bewegen en met dezelfde snelheid neigen we ertoe om deze als deel van hetzelfde voorwerp te zien.

Vb. kinderen die samen op de speelplaats lopen waardoor we ze als een groep zien. Als we dit bewudt doen, dit zien dan zien we ze als losse elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

7.241 f Gestalt principes van groepering good form

A

Het perceptueel systeem streeft ernaar om waarnemingen te creëren die keurig , simpel, overzichtelijk, symmetrisch, regelmatig en voorspelbaar zijn. Dit niet specifieke principe omvat de andere principes maar bevat ook andere manieren waarop het waarnemingssysteem (perceptueel systeem) stimuli organiseert in de simpelste (makkelijkst uitgelegd) setting / inrichting / opzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

7.242 Figure and ground (gestalt psychologie)

A

Bovenop de zes gestaltprincipes van groepering benadrukken de gestaltists (Rubin) dat we de automatische neiging hebben om eender welke visuele scene te verdelen in figuur en (achter)grond.

De objecten / voorwerpen van een afbeelding worden ofwel waargenomen als figuren (afzonderlijke elementen van focus) of als (achter) grond (de achtergrond waarop de figuren rusten). Objecten op de voorgrond zien we als belangrijker dan die op de achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

7.242 Reversible figure (gestalt psychologie)

A

Wanneer aanwijzingen in de scene spaarzaam aanwezig zijn of niet duidelijk, kan de geest aarzelen in zijn keuze welke vorm als figuur te zien en welke vorm als (achter) grond. Dit wordt aangetoond door de omkeerbare figuur op P. 242 - fig. 7.18

Hetzelfde deel van de tekening kan niet tegelijkertijd als grond en als figuur gezien worden en op een bepaald moment zie je de vaas of de gezichten maar nooit alle twee tegelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

7.244 Top down controle en Bottom up controle

A

Hersenspecialisten en perceptuele psychologen verwijzen naar controle vanuit de hogere delen van de hersenen als top-down controle. Ze refereren naar controle die meer direct van de zintuigelijke input komt als bottom up controle. Perceptie altijd is een samenspel tussen bottom-up (ook bottom up processing genoemd) en top-down controle (top-down processing).

De bottom up processen brengen de echt aanwezige zintuigelijke informatie in de stimulus naar de hersenen . De top down processen nemen het resultaat mee van bewerkingen/berekeningen gebaseerd op die zintuigelijke informatie van de bottom up processen plus extra informatie afgeleid van bijvoorbeeld voorgaande ervaringen en van de grotere context waar de stimulus in verschijnt.

DED verbindingen tussen het primaire visuele gebied en de hogere visuele gebieden in de hersenen zijn twee richtingen. De hogere gebieden ontvangen essentiele input van het primaire visuele gebied maar ze geven ook feedback aan dat gebied en beinvloeden zo ook daar de neurale activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

7.245 Visuele agnosia: wat is het en wat zijn de 2 meeste relevante vormen?

A

Visuele agnosie: bij visuele agnosie kan je nog steeds zien maar kan je niet herkennen wat je ziet. De twee meest relevante types zijn: visuele vorm agnosie en visuele object agnosie.

Visuele vorm agnosie: je ziet dat er iets is en kan sommige elementen identificeren zoals bvb kleur en helderheid maar je kan de vorm niet waarnemen. Ze kunnen de contouren niet beschrijven, ze kunnen geen objecten tekenen noch patronen tekenen.

Visuele object agnosie: je kan de vormen van objecten zien maar maar de objecten niet identificeren. Vb. je tekent een appel die je ziet en de ander ziet in de tekening een appel maar je kan niet zeggen wat het is.

38
Q

7.249 Own race bias

A

Own race bias= cross-race bias, other race bias and same race effect.

Mensen zijn beter in het identificeren van verschillen / verschillen te onderscheiden van gezichten en gezichten te onthouden van hun eigen ras of etnische groep dan van andere rassen of etnische groepen.

Dit is geen teken van racisme maar eerder van ervaring in het zien en onthouden van gezichten van het eigen ras.

39
Q

7.250 Fusiform face area (FFA)

A

Herkenning van voorwerpen gebeurt door verschillende delen van de hersenen, inclusief de primaire visuele cortex van de occipitale kwab, de pariëtale kwab (vooral waar en hoe pad) en het lagere deel van de temporale kwab (het wat pad). Deze hersengebieden worden ook gebruikt bij het herkennen van gezichten, vooral de occipitale en temporale kwabben maar sommige gebieden binnen de temporale kwab spelen een speciale rol. Vooral de fusiform gyrus is er actief bij het herkennen van gezichten. Dit gebied wordt de FFA genoemd.

Fusiform face area (FFA) betekent spoelvormig gezichtsgebied. Dit is een deel van de menselijke temporale cortex gespecialiseerd in het herkennen van (bekende) gezichten.

40
Q

7.250 Waarvoor is het occipitale gezichtsgebied verantwoordelijk?

A

Voor het verwerken van nieuwe gezichten en het onderscheiden van gezichten van andere voorwerpen daarentegen is het occipitale gezichtsgebied verantwoordelijk. Deze is sterk verbonden met de fusiform face area.

41
Q

7.250 Prosopagnosia

A

Prosopagnosia is een aandoening (ook gezichtsblindheid genoemd) waarbij schade aan het fusiform gezichtsgebied resulteert in het moeilijk kunnen herkennen van bekende gezichten ook al kunnen ze wel goed andere objecten herkennen.

Ze kunnen geen beroemdheden, soms zichzelf / familieleden niet herkennen zelfs niet als ze die vaak zien persoonlijk of op foto.

Ze kunnen wel andere aanwijzigingen gebruiken zoals stem, houding, gebaren, haarstijl…

Ze herkennen een gezicht als gezicht maar kunnen niet zeggen wiens gezicht het is. Dit kan een gevolg zijn van een hartinfarct.

42
Q

7.252 Binocular disparity

A

Binocular (two eye) disparity (binocular parallax) verwijst naar de klein verschillende zichten / uitzichten die de twee ogen hebben op hetzelfde object of scene.

De ogen zijn een paar cm uit elkaar en kijken naar een object vanuit een verschillende hoek.

Hoe verder weg van de ogen een object zich bevindt hoe kleiner de ongelijkheid. Dus de graad van ongelijkheid tussen de uitzichten van de twee ogen kunnen een aanwijzing zijn om de afstand van een objest van de ogen te beoordelen.

In twee normale ogen (binocular vision) versmelten de hersenen de uitzichten ./ beelden van de twee ogen om een perceptie van diepte te geven.

43
Q

7.253 Motion Parallax - bewegingsparallax

A

In de driedimensionale wereld (geen foto’s /,geen tekeningen) is de waarschijnlijk meest waardevolle aanwijzing tussen de monoculaire (1 oog) diepte aanwijzingen de bewegingsparallex (parallex = klaarblijkelijke verandering in een object of scene bekeken vanuit een nieuw uitkijkpunt / positie). In motion parallax verandert de schijnbare positie van een voorwerp ten opzichte van een ander voorwerp of achtergrond als het vanuit verschillende posities bekeken wordt bvb door beweging van het hoofd. Bij binocular disparity of parallex komt het verschil door de scheiding van de twee ogen.

44
Q

7.254 a Pictorial cues wat en welke?

A

Motion parallex is afhankelijk van de geometrie van achre driedimensionaliteit en kan niet gebruikt worden om diepte op te pikken in twee-dimensionele foto’s / tekeningen. De andere monoculaire (een oog) aanwijzingen kunnen wel een aanwijzing van diepte geven in foto’s en in de driedimentionele wereld en noemen daarop pictoriale diepteaanwijzingen (pictorial cues for depth).

De pictorial cues voor depth zijn:

  1. Occlusion = occlusie = interpositie
  2. Relatieve grootte = relatieve image size voor familiar / bekende objecten
  3. Lineair perspectief
  4. Texture gradient = textuurverloop
  5. Position relative to the horizon
  6. Differential lightening of surfaces
45
Q

7.254 b Occlusion (occlusie)

A

Occlusie of interpositie: occlusie betekent het zicht blokkeren (cut off) van objecten door andere objecten is een aanwijzing die informatie geeft over relatieve afstand. Vb. bomen ontnemen het uitzicht van een deel van de bergen en toont aan dat de bomen dicht bij ons zijn.

46
Q

7.254 c Relatieve / bekende grootte/ Relative image size for familiar objects

A

Bekende grootte van een object

Vb foto vrouw en berg als de afbeelding van de vrouw groter is dan de bergen en we weten dat mensen niet groter zijn dan bergen, nemen we deze grote afbeelding van de vrouw als een indicatie dat vrouw dichter bij ins is dan de bergen.

47
Q

7.254 d Lineair perspectief

A

De eigenschap van parallelle lijnen die op oneindige afstand convergeren (dichter bij elkaar komen- stelt ons in staat de relatieve afstand van verschillende delen van en scene of landschapselementen te reconstrueren.

48
Q

7.254 e Texture gradient = textuurverloop

A

Algemeen gezien duidt een graduele daling in grootte en afstand van textuur elementen zoals bvb puntjes / dots op diepte.

Textuur op afstand is minder goed te zien.

49
Q

7.255 f Positie ten opzichte van de horizon

A

In outdoor scenes zijn objecten dichter bij de horizon meestal verder weg dan die verder weg van de horizon in eender welke richting (onder of boven de horizon).

50
Q

7.255 g Differential lightning of surfaces

A

In echte driedimensionele scenes varieert de hoeveelheid licht reflecterend van verschillende oppervlakten in functie van hun oriëntatie tot de zon of andere lichtbronnen.

Voorwerpen op afstand = lagere helderheid en omgekeerd

51
Q

7.256 Müller-Lyer illusie

A

De Müller-Lyer illusie is een optische illusie. De perceptie van de lengte van een lijnstuk verschilt terwijl het in feite gemeten in cm / m enz even lang is. Dit is ook het geval bij de illusie van Ponzo.

Een lijnstuk dat wordt afgesloten met een gewone pijlpunt lijkt korter dan hetzelfde lijnstuk met naar binnen gerichte pijlpunten.

De diepte-processing theorie toegepast hier bij Müller-Lyer illusie is wat subtieler dan bij Ponzo.

De veronderstelling is dat mensen figuren als driedimensioneel registreren (en bij 3 dimensionele beelden klopt de ingeschatte grootte wel) en dat er dan in het geval van tweedimenionele tekeningen / foto’s / afbeeldingen waarnemingsfouten optreden.

52
Q

7.256 Ponzo-illusie

A

De ponzo illusie is een optische illusie voor het eerst gedemonstreerd door Mario Ponzo (1913).

De menselijke waarneming beoordeelt de grootte van een object tegen de achtergrond.

Twee horizontale lijnen lijken verschillend in lengte maar zijn in realiteit even lang.

Richard Gregory (1968) diepte-verwerkings theorie (depth-processing theory: een object in elke illusie lijkt groter dan een ander object door afstandsaanwijzigingen die (in het vroege stadium van waarneming en perceptuele verwerking) ertoe leiden dat het voorwerp verder weg lijkt. Als een object waargenomen wordt als verder weg dan het andere object maar de twee objecten een beeld van dezelfde grootte op het netvlies vormen (zelfs grootte van retinal beeld) dan wordt het voorwerp dat verder weg lijkt beoordeelt als groter.

53
Q

7.256 Size constancy / constante grootte

A

De vaardigheid om de maat / grootte van een voorwerp te beoordelen is verbonden met het vermogen op de afstand van hzet object te beoordelen. Wanneer een voorwerp twee keer zo ver geplaatst wordt, wordt er een netvliesbeeld gecreëerd dat half de breedte en half de hoogte is van ervoor. Je ziet dan het voorwerp niet als kleiner maar enkel als verder weg. De vaardigheid om een object te zien als onveranderd in grootte wanneer het dichterbij komt of verder weg gaat, wordt size constancy genoemd.

54
Q

7.257 De maan-illusie

A

De maan ziet er reusachtig uit wanneer deze dichtbij de horizon is juist boven bomen en huizen maar ziet er veel kleiner uit wanneer de maan aan de top van de hemel is. Dit verschil in grootte is een illusie.

Objectief gezien bevindt de maan zich altijd even ver van ons en is hij altijd even groot.

Als je bijvoorbeeld door een kijkgat naar de horizonmaan kijkt en de maan in isolatie ziet van andere voorwerpen, verdwijnt deze illusie.

55
Q

7.258 Multisensory integration

A

Het merendeel van onze ervaringen zijn multisensorisch. We ervaren ze met verschillende zintuigen tegelijkertijd. Deze input gestuurd naar onze verschillende systemen ervaren we normaal gesproken niet als een chaotische mengelmoes maar als een geïntegreerd geheel. Multisensorische integratie (multimodal integration) is de integratie van informatie van verschillende zintuigen via het zenuwstelsel.

56
Q

7.258 Visual dominance effect

A

Het visuele dominantie effect is het fenomeen waarbij visuele stimuli, wanneer ze aangeboden worden tegelijkertijd met stimuli van andere zintuigen, neigen het bewustzijn te domineren.

Bvb. Wanneer er tegenstrijdige informatie binnen komt van twee verschillende zintuigen zoals zicht en geluid dan wint meestal het visuele.

57
Q

7.259 Synesthesia

A

1 op 20 mensen hebben synesthesie (verbonden perceptie / waarneming = joined perception). Dit is het verschijnsel waarbij een zintuigelijke waarneming ongewild ook een of meer andere zintuigelijke indrukken oproept. Mensen met synesthesie functioneren normaal, dit is geen mentale afwijking. Er zijn verschillende vormen dan synesthesie, meer dan 60 en het is levenslang.

Vb. bij muzieknoten kleuren zijn, proeven van muziek, nummers en letters in bepaalde kleuren zien.

58
Q

Focus 2: How do the cornea, iris, and lens help to form images on the retina?

A

De voorkant van de oogbol wordt bedekt door het hoornvlies (cornea), een transparant weefsel dat, vanwege zijn convexe (naar buiten) kromming, helpt om het licht dat er doorheen gaat te focussen. Direct achter het hoornvlies bevindt zich de gepigmenteerde, donutvormige iris, die de kleur van het oog geeft. De iris is ondoorzichtig, dus het enige licht dat het binnenste van het oog binnenkomt, is het licht dat door een gat gaat dat de pupil wordt genoemd, het zwart lijkende centrum in de iris. Spiervezels in de iris maken het mogelijk om de diameter van de pupil te vergroten of te verkleinen om meer of minder licht binnen te laten. Achter de iris bevindt zich de lens, die bijdraagt ​​aan het focusproces dat door het hoornvlies is begonnen. In tegenstelling tot het hoornvlies is de lens verstelbaar; het wordt bolvormiger wanneer wordt scherpgesteld op objecten dicht bij het oog en vlakker wanneer wordt scherpgesteld op objecten die verder weg zijn. Lichtstralen divergeren wanneer ze vanuit een bepaald punt op een visueel object naar het oog bewegen. De focusserende eigenschappen van het hoornvlies en de lens brengen de lichtstralen weer samen op een bepaald punt op het netvlies en vormen zo een beeld van het object op het netvlies. Het beeld staat ondersteboven maar dat maakt niet uit, aangezien het enige doel is om activiteitspatronen te activeren in neuronen die naar de hersenen lopen. De hersenen zijn zo met het netvlies verbonden dat invoer van lager op het netvlies wordt geïnterpreteerd als omhoog en invoer van hoger op het netvlies wordt geïnterpreteerd als omlaag.

59
Q

Focus 3:

  1. How are cones and rods distributed on the retina, and
  2. how do they respond to light?
A
  1. Het proces waarbij een stimulus uit de omgeving elektrische veranderingen in neuronen genereert, wordt transductie genoemd. In visie is transductie de functie van de fotoreceptorcellen. In elk oog zijn miljoenen fotoreceptorcellen gerangschikt, mozaïekachtig, in een dunne laag van het meerlagige netvlies. Deze cellen zijn van twee soorten: kegeltjes, die scherp gefocust kleurenzicht mogelijk maken bij fel licht, en staafjes, die zicht mogelijk maken bij weinig licht. Ze worden zo genoemd vanwege hun vorm (zie figuur 7.2). Kegels zijn het meest geconcentreerd in de fovea, het gebied ter grootte van een speldenknop van het netvlies dat zich in de meest directe gezichtslijn bevindt en dat gespecialiseerd is voor hoge gezichtsscherpte (het vermogen om kleine details te onderscheiden). De concentratie van kegeltjes neemt sterk af met toenemende afstand tot de fovea. Staafjes daarentegen komen overal in het netvlies voor, behalve in de fovea, en zijn het meest geconcentreerd in een ring op ongeveer 20 graden van de fovea (zie figuur 7.3). Elk menselijk netvlies bevat ongeveer 6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes (Wade & Swanston, 1991).

Het buitenste segment van elke fotoreceptor bevat een fotochemische stof - een chemische stof die reageert op licht. De fotochemische stof van de staafjes wordt rodopsine genoemd. Wanneer ze door licht worden geraakt, ondergaan rodopsinemoleculen een structurele verandering die een reeks chemische reacties in het membraan van de staaf (rods) veroorzaakt, wat op zijn beurt een verandering in de elektrische lading over het membraan veroorzaakt (Schnapf & Baylor, 1987). Het transductieproces voor kegeltjes is vergelijkbaar met dat voor staafjes, maar het verschil is dat er drie soorten kegeltjes bestaan, die elk een andere fotochemische stof bevatten. De elektrische veranderingen in staafjes en kegeltjes veroorzaken elektrische reacties in andere cellen in het netvlies, wat leidt tot de productie van actiepotentialen (neurale impulsen) in neuronen die de oogzenuw vormen. De oogzenuw loopt van de achterkant van het oog naar de hersenen. Op de plaats op het netvlies waar de axonen van deze neuronen samenkomen om de oogzenuw te vormen, bevinden zich geen receptorcellen; hierdoor ontstaat een blinde vlek Normaal gesproken merken we de dode hoek niet op

60
Q

Focus 4: Hoe verschillen rod en cone vision?

A

Er zijn twee types van deze fororeceptor cellen. Cones en rods en dus ook twee aparte maar op elkaar inwerkende visuele sytemen binnen het menselijke oog:

  • Cone vision = photopic vision= bright light vision = door kegeltjes: zorgen voor scherp gefocust (fijn detail) kleurzicht in heldere kleuren. Cone vision voor daglicht.
  • Rod vision = scotopic vision = dim-light vision door staafjes: zorgen voor het zicht bij weing licht / schemer (geen scherp zicht en geen kleuren). Rod vision voor tenminste het zien van vage contouren van voorwerpen bij nacht - gevaar detectie.
61
Q

Focus 5:

  1. What is the chemical basis for dark adaptation and light adaptation?
  2. Why do we see mostly with cones in bright light and with rods in dim light?
A
  1. Rhodopsine, de fotochemische stof in staafjes (rods), is veel gevoeliger voor licht dan de fotochemische stof in kegeltjes. Fel licht zorgt ervoor dat rodopsine uiteenvalt in twee inactieve stoffen, waardoor de staafjes niet meer functioneren. In zonlicht zie je dus volledig met je kegeltjes (cones). Zelfs in een typische kunstmatig verlichte kamer zie je meestal met je kegeltjes. Wanneer je voor het eerst van fel licht in een donkere kamer stapt, zie je eerst even niets omdat je staafjes nog steeds inactief zijn en er niet genoeg licht is om je kegeltjes te activeren. Na enkele ogenblikken in het donker begint rodopsine echter te regenereren, je staafjes worden weer gevoelig en je ziet geleidelijk meer en meer. Het duurt ongeveer 25 minuten voordat rodopsine volledig is geregenereerd. Als je dan vanuit de donkere kamer in het zonlicht stapt, word je in eerste instantie verblind door het verblindende licht omdat je zeer gevoelige staafjes (rods) maximaal en zonder onderscheid reageren. Binnen ongeveer 5 minuten breekt de rodopsine echter af en begint u terug normaal te zien met uw minder gevoelige kegeltjes. De kegelfotochemicaliën breken ook enigszins af bij fel licht en regenereren bij weinig licht en dragen zo bij aan licht- en donkeradaptatie, maar deze verandering is kleiner dan die in staafjes (zie figuur 7.5).
  2. Door de verschillende werking van de fotoreceptorische cellen in kegeltjes en staafjes. Zie hierboven
62
Q

Focus 6:

  1. How does the trichromatic theory explain the three-primaries law?
  2. How was the theory validated by the discovery of three cone types?
A
  1. Volgens de trichromatische theorie komt het zien van kleuren voort uit de gecombineerde activiteit van drie verschillende soorten receptoren, die elk het meest gevoelig zijn voor een ander golflengtebereik. Dit idee werd voor het eerst voorgesteld (in 1802) door Thomas Young en later door Hermann von Helmholtz (1852). Young en Helmholtz redeneerden dat als elke kleur die we zien het resultaat is van een unieke proportie, of verhouding, van activiteit tussen drie soorten receptoren, dan zou de drie-primairies law wet een onvermijdelijk resultaat zijn: het zou mogelijk zijn om elke zichtbare kleur te evenaren door de relatieve intensiteit van drie primaire lichten te variëren, die elk maximaal op een ander type receptor werken.
  2. Young en Helmholtz ontwikkelden hun theorie puur op basis van gedragsgegevens over de perceptuele effecten van kleurmenging, in een tijd dat er nog niets bekend was over fotoreceptoren in het netvlies. We weten nu uit fysiologische studies dat hun theorie correct was. Er bestaan ​​inderdaad drie soorten kegeltjes in het menselijk netvlies, elk met een andere fotochemische stof die het het meest gevoelig maakt voor het licht binnen een bepaalde golflengteband.
63
Q

Focus 7:

  1. Why does vision in some people obey a two-primaries law rather than the three-primaries law, and why are these people not good at picking cherries?
  2. How does the color vision of most non primate mammals, and that of most birds, differ from that of most humans?
A
  1. Sommige mensen zijn dichromaten: ze hebben slechts twee, niet drie, soorten fotochemicaliën voor kegeltjes. Deze mensen zien volgens een twee-primairies law van kleurmenging in plaats van de drie-primaire wet. Voor hen kan elke kleur die ze kunnen zien worden gecreëerd door het variëren van de verhouding van slechts twee verschillende golflengten van licht .De meest voorkomende vormen van dichromie zijn de afwezigheid van de normale fotochemische stof voor ofwel de “rode” of de “groene” kegeltjes (meestal de laatste) als gevolg van een defect in het gen dat die fotochemische stof produceert (Neitz et al., 1996). Omdat het defecte gen recessief is en de genen voor zowel de “rode” als de “groene” fotochemicaliën zich op het X-chromosoom bevinden, komt deze eigenschap veel vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Ze kunnen de kleur van groene blaadjes niet onderscheiden van de rode kers en moeten afgaan op de verschillende vorm.
  2. De meeste niet-primaire zoogdieren, waaronder honden en katten, hebben slechts twee soorten kegeltjes - overeenkomend met onze “blauwe” en “groene” kegeltjes - en hebben dezelfde moeilijkheid om kleuren te onderscheiden aan het lange-golflengte-uiteinde van het spectrum als mensen die rood-groen kleurenblind zijn (Solomon & Lennie, 2007). De meeste vogels hebben daarentegen vier soorten kegels (Dalton, 2004). Vogels zijn sterk afhankelijk van hun gezichtsvermogen om hub bij het vliegen de leiden en om voedsel te vinden. Daarom hebben ze een beter kleurenzicht ontwikkeld dan dat van ons. Naast “rode”, “groene” en “blauwe” kegeltjes hebben ze een vierde reeks kegeltjes die maximaal gevoelig zijn voor golflengten in het ultraviolette bereik (korter dan 400 nm). Wij kunnen het ultraviolet bereik niet zien, maar dit is wel zichtbaar voor andere dieren, zoals vogelsoorten waarvan de jongen een ultraviolette mond hebben.
    3.
64
Q

Focus 8: How does the opponent-process theory explain

(a) the law of complementarity in color mixing and
(b) the complementarity of afterimages?

A
  1. Wet van complementariteit - hoe bepaalde paren golflengten de ervaring van wit produceren. De trichromatische theorie verklaart de drie-primaire wet en bepaalde soorten kleurenblindheid goed, maar het verklaart niet de wet van complementariteit - hoe bepaalde paren golflengten de ervaring van wit produceren. Om dat uit te leggen, ontwikkelde Ewald Hering, een andere negentiende-eeuwse wetenschapper, de opponent-proces theorie. Hering was het meest onder de indruk van de waarneming dat complementaire kleuren van licht (blauw en geel, of groen en rood) elkaar lijken op te slokken/heffen en elkaars kleur uitwissen wanneer ze bij elkaar worden opgeteld. Als u bijvoorbeeld begint met blauw licht en geleidelijk meer van zijn complement (geel) toevoegt, is het resultaat niet “blauwgeel” maar een steeds bleker (meer onverzadigd) blauw, dat uiteindelijk wit wordt. Om dergelijke waarnemingen te verklaren, stelde Hering (1878/1964) voor dat kleurperceptie wordt gemedieerd door fysiologische units (die we nu neuronen noemen) die kunnen worden excited of geinhibeerd, afhankelijk van de golflengte van het licht, en dat complementaire golflengten tegengestelde effecten hebben ( dat wil zeggen, ze activeren “opponent processen”) op deze opponend-proces units. Meer specifiek was het voorstel van Hering dat het vermogen om blauw en geel te zien wordt gemedieerd door blauw - gele aan elkaar tegengestelde neuronen (blue-yellow opponent neurons), die worden excited door golflengten in het blauwe deel van het spectrum en inhibited door die in het gele deel, of vice versa. Hij stelde ook voor dat het vermogen om groen en rood te zien wordt gemedieerd door groen-rode tegengestelde (opponent) neuronen, die worden opgewekt/excited door golflengten in het groene deel van het spectrum en geremd/inhibited door die in het rode deel, of vice versa. Bovendien stelde hij voor dat het vermogen om helder van zwak licht te onderscheiden, onafhankelijk van de golflengte, wordt gemedieerd door een derde set neuronen (helderheidsdetectoren), die worden opgewekt/excited door licht van elke golflengte. Deze theorie verklaart de gevolgen complementaire kleuren. Een mengsel van golflengten van de blauwe en gele delen van het spectrum, of van de groene en rode delen, lijkt wit (kleurloos maar helder) omdat de twee reeksen golflengten elkaar opheffen / elkaar uitvagen / uitwissen door hun effecten op kleurdetectoren, maar wel samenwerken om helderheidsdetectoren / op te wekken / to excite

De opponent-procestheorie verklaart ook een ander psychologisch fenomeen, de complementariteit van afterimages (nabeelden). Figuur 7.9. De kleuren in de afterimage zijn complementair aan die in het origineel: wat groen was, wordt rood; wat geel was, wordt blauw; en wat zwart was, wordt wit.

De vlag toont een vierkant met gele achtergrond in de linkerbovenhoek. In het vierkant zijn verschillende kleine zwarte sterren weergegeven. De rest van de rechthoekige vlaggen bestaat uit afwisselend groene en zwarte strepen. In het midden wordt een gearceerde stip weergegeven. Uiterst rechts wordt een andere gearceerde stip getoond die zich op hetzelfde niveau bevindt als die van de stip in de vlag.

Hoe verklaart de opponent-procestheorie dit fenomeen? Beschouw het voorbeeld van groen dat rood wordt in de afterimage. Terwijl je naar de afbeelding staart, raken de neuronen in het netvlies die het sterkst reageren op het groen lijkende (middellange golflengte) licht vermoeid. Daarom, wanneer je je ogen verplaatst naar het witte papier (dat alle golflengten weerkaatst), reageren die neuronen (die op goen reageren) niet meer zo sterk als ze normaal zouden reageren op groen, maar andere neuronen, inclusief die welke reageren op rood lijkend (lange-golflengte) licht, reageer sterk. Zo worden oppponent-proces neuronen die normaal worden geactiveerd /excited door rood oplichtend licht en geremd / inhibited door groen oplichtend licht in dat deel van het netvlies, excited / geactiveerd / opgewekt, wat resulteert in de perceptie van rood. Dit aanpassingsproces heeft vroeg in het visuele pathway plaats, voordat de input van de twee ogen samenkomt. Figuur 7.9.

65
Q

Focus 9: How has the opponent-process theory been validated in studies of the activity of neurons that receive input from cones?

A

Het netvlies bevat inderdaad drie soorten kegeltjes, in overeenstemming met de trichromatische theorie van Young en Helmholtz. Maar de kegeltjes geven input door aan ganglioncellen (de neuronen van de oogzenuw) in een patroon dat de trichromatische code vertaalt in een opponent-procescode, in overeenstemming met de theorie van Hering. Sommige ganglioncellen gedragen zich op een rood-groene opponent-manier: ze worden geactiveerd / excited door invoer van “rode” kegels en geremd/inhibited door invoer van “groene” kegels, of vice versa. Anderen gedragen zich op een blauw-gele opponent manier: ze worden geactiveerd / excited door invoer van “blauwe” kegels en geremd/inhibitd door invoer van zowel “groene” als “rode” kegels (die, in combinatie, het beste reageren op geel licht), of vice versa . Om te zien hoe verbindingen van de drie kegeltypes zulke opponent-process cellen kunnen produceren, kijk naar figuur 7.10. Neuronen in de hersenschors die het meest direct betrokken zijn bij kleurperceptie behouden de opponent-proces kenmerken/eigenschappen (Dacey, 2000; Solomon & Lennie, 2007). Het onderzoek en de theorieën over kleuren zien die we zojuist hebben gepresenteerd, illustreren de waarde van het combineren van gedrags- en fysiologisch onderzoek. De trichromatische en opponent-proces theorieën werden in de negentiende eeuw ontwikkeld op basis van bewijs van gedrag van de perceptuele effecten van kleurmenging, voordat er iets bekend was over de fysiologie van receptoren en neuronen. Later werden beide theorieën fysiologisch bevestigd, en tegenwoordig werken neurowetenschappers en psychologen nog steeds de fijnere details van de theorieën uit.

Opponent-Process Theory of Color Vision

This theory, derived from the law of complementarity, holds that physiological units involved in color vision are affected in opposite ways (excited or inhibited) by complementary wavelengths.
The theory explains the complementarity of afterimages.
The theory was confirmed by the discovery of visual neurons that behave just as the theory predicted.

66
Q

Focus 10: How can you know what an infant sees? What methods can be used to determine visual acuity in young babies?

A

Het visuele systeem van pasgeborenen is natuurlijk verre van wat het zal worden, maar als twee stimuli voldoende van elkaar verschillen, zullen zelfs pasgeborenen ze kunnen ‘zien’ en van elkaar onderscheiden. We weten dit omdat baby’s die een visuele stimulus te zien krijgen, hun kijktijd verkorten als gevolg van herhaalde presentatie van die stimulus (dit is een voorbeeld van gewenning). Wanneer ze vervolgens een nieuwe stimulus te zien krijgen, zullen ze meer tijd nodig hebben om naar die nieuwe stimulus te kijken. Dat ze dit ook doen, geeft dit aan dat de baby’s het verschil tussen de twee stimuli kunnen zien en op zijn minst een heel kort geheugen hebben voor de oorspronkelijke stimulus. Met behulp van dergelijke procedures is aangetoond dat pasgeborenen onderscheid kunnen maken tussen twee zeer verschillende stimuli, zoals roos- en dambordpatronen (Friedman, 1972; Slater, 1995).

Dit fenomeen van gewenning aan “kijken naar een stimulus” staat centraal in een techniek om te beoordelen hoe duidelijk pasgeborenen kunnen zien. Baby’s krijgen gestreepte patronen te zien. Als baby’s langer naar de gestreepte rechthoek kijken dan naar een effen grijze rechthoek, weten onderzoekers dat ze het verschil kunnen zien, of onderscheid maken tussen dze twee rechthoeken. Onderzoekers beoordelen het onderscheidingsvermogen van de baby’s door geleidelijk patronen te laten zien met de strepen steeds dichter bij elkaar. Wanneer baby’s niet meer langer naar de gestreepte rechthoek kijken ten opzichte van de effen grijze rechthoek, geeft dit aan dat ze er geen verschil meer tussen kunnen zien.

67
Q

Focus 11: What are experience-expectant processes, and how do they relate to the development of vision?

A
  1. William Greenough en zijn medewerkers (Black et al., 1998; Greenough et al., 1987) stelden voor dat het zenuwstelsel van dieren door natuurlijke selectie is voorbereid om bepaalde soorten stimulatie te verwachten, zoals een driedimensionale visuele wereld bestaande uit bewegende objecten. Dienovereenkomstig zullen functies - in dit geval visie - zich ontwikkelen voor alle leden van een soort, in een soorttypische omgeving. Greenough en zijn collega’s noemden de processen waarbij synapsen worden gevormd en onderhouden worden wanneer een organisme species -typical ervaringen heeft als experience-expectant processes/ ervaringsverwachtingen (of experience-expectant synaptogenese).

Maar als die soortspecifieke omgeving afwezig is, ontwikkelt het dier mogelijk geen normaal gezichtsvermogen. Wanneer ratten of katten bijvoorbeeld in totale duisternis worden grootgebracht, hebben ze later moeite om zelfs eenvoudige visuele onderscheidingen te maken (Crabtree & Riesen, 1979). Ervaring met patroon licht is nodig voor de hersenen om de lichtstimulatie die op het netvlies valt te begrijpen. Iets soortgelijks lijkt te gebeuren met menselijke volwassenen bij wie staar is verwijderd. Kort na de operatie kunnen ze het verschil tussen een vierkant en een driehoek alleen zien door de hoeken te tellen (Carlson & Hyvarinen, 1983; Von Senden, 1960). Visuele vermogens voor dieren en mensen die ooit achterop waren, verbeteren met de tijd, hoewel hoe langer de periode van deprivatie, hoe minder omkeerbaar de effecten zijn (Crabtree & Riesen, 1979; Timney et al., 1980).Wanneer kittens hun ogen voor het eerst openen, reageert ongeveer de helft van de neuronen in de visuele cortex selectief op de bewegingsrichting of oriëntatie van een stimulus - dat wil zeggen, ze vuren alleen wanneer een object in hun gezichtsveld in een bepaalde richting beweegt of zich in een bepaalde richting bevindt. bepaalde richting, zoals diagonale lijnen of rechte lijnen. Na enkele weken van normale visuele ervaring worden alle cellen in de visuele cortex gevoelig voor de oriëntatie van een stimulus of voor de bewegingsrichting. Deze cellen “verwachten” visuele input te ontvangen en ontwikkelden zich dus “normaal” met “normale” ervaring. Als kittens echter onmiddellijk na het openen van hun ogen geen visuele ervaring hebben, verliezen ze geleidelijk hun gevoeligheid voor oriëntatie. Ervaring (of gebrek aan ervaring) verandert de structuur en organisatie van hun hersenen. Herstel van de normale neuronale structuur en responsiviteit na blootstelling aan patroonlicht vindt plaats, hoewel de mate van herstel afneemt met langere perioden van deprivatie (Blakemore & Van Sluyters, 1975; Cynader et al., 1976).Natuurlijk kunnen onderzoekers menselijke zuigelingen niet van licht beroven, zoals bij proefdieren. Daphne Maurer en haar collega’s hebben echter onderzoek gedaan bij baby’s die geboren waren met cataract van wie sommigen deze kort na de geboorte lieten verwijderen (Maurer et al., 2007; zie Maurer & Lewis [2013]). De onderzoekers rapporteerden dat zuigelingen bij wie staar was verwijderd en bij wie nieuwe lenzen in hun ogen werden geplaatst binnen enkele maanden na de geboorte, een over het algemeen typisch patroon van visuele ontwikkeling vertoonden. Hoe langer de vertraging bij het verwijderen van de staar echter was, hoe slechter hun zicht was. Bovendien waren zelfs bij die baby’s bij wie staar vroegtijdig werd verwijderd, sommige aspecten van de gezichtsverwerking aangetast (Le Grand et al., 2001). Deze bevinding suggereert dat er verschillende gevoelige perioden kunnen zijn voor de hersengebieden die verband houden met gezichtsscherpte en met verwerken van gezichten. Het wijst ook op het belang van het vroegtijdig identificeren en corrigeren van visuele problemen om de langetermijneffecten ervan te minimaliseren (Huber et al., 2015).

68
Q

Focus 12: What kinds of stimulus features influence the activity of neurons in the primary visual cortex?

A

Verschillende neuronen reageren bij voorkeur op verschillende patronen. Sommige neuronen reageerden bv het best (het sterkst) op stimuli die een rechte contour bevatten waar deze contour / omtrek /lijn een zwarte vlek van een witte vlek scheidde. Hubel en Wiesel noemden deze neuronen edge (rand) detectors. Andere neuronen, die ze bar detectors noemden, reageerden het best op een smalle witte balk/bar/staaf tegen een zwarte achtergrond, of op een smalle zwarte balk tegen een witte achtergrond. Hubel en Wiesel ontdekten bovendien dat elke willekeurige edge detector of bar detector het beste reageerde op een bepaalde oriëntatie van de contour / edge or bar/ staaf. Sommige detectoren reageerden het beste wanneer de rand of staaf verticaal was georiënteerd, anderen reageerden het beste wanneer horizontaal was georiënteerd, en weer andere detectoren reageerden het beste wanneer het onder een bepaalde hoek schuin/slanted georiënteerd was.

Neuronen in de primaire visuele cortex zijn niet alleen gevoelig voor de oriëntatie van visuele stimuli, maar ook voor andere visuele kenmerken, waaronder kleur en bewegingssnelheid. Zo kan een neuron het beste reageren op een gele balk op een blauwe achtergrond, 15 graden met de klok mee gekanteld en langzaam van links naar rechts bewegend. Over het geheel lijken de neuronen van de primaire visuele cortex en de nabijgelegen gebieden alle stukken van in een scene beschikbare visuele informatie bij te houden. Vanwege hun gevoeligheid voor de elementaire kenmerken van een scène, worden deze neuronen feature detectors genoemd.

69
Q

Focus 13:

  1. What is the difference between parallel processing and serial processing?
  2. What role does each play in Treisman’s feature-integration theory of perception?
A

Anne Treisman (1986, 1998) ontwikkelde een theorie van visuele waarneming die ze een feature-integratietheorie noemde. De theorie begint met de bewering dat elke waargenomen stimulus, zelfs een eenvoudige, bestaat uit een aantal duidelijke primitieve zintuiglijke (sensory features) kenmerken, zoals de kleur en de helling van individuele lijnen. Om de stimulus als een samenhangend geheel waar te nemen, moet het perceptuele systeem deze individuele kenmerken waarnemen en integreren in een geheel. De essentie van Treismans theorie is dat de waarneming en integratie opeenvolgend plaatsvinden, in twee fundamenteel verschillende stappen of stadia van informatieverwerking.

De eerste fase is de waarneming van kenmerken, die onmiddellijk plaatsvindt en parallelle verwerking omvat. Parallelle verwerking betekent dat deze stap gelijktijdig werkt op alle delen van de stimulusarray. Dat wil zeggen, ons visuele systeem pikt in één keer alle primitieve kenmerken op van alle objecten waarvan de lichtstralen ons netvlies raken. Zelfs als we alleen aandacht besteden aan de X in figuur 7.13, pikt ons visuele systeem tegelijkertijd de primitieve kenmerken van de V in die figuur op en van alle andere stimuli in ons gezichtsveld.

De tweede fase is de integratie van kenmerken, die meer tijd kost en uiteindelijk leidt tot de perceptie van hele, ruimtelijk georganiseerde patronen en objecten. Deze stap omvat seriële verwerking (serial processing), die sequentieel plaatsvindt, op één ruimtelijke locatie tegelijk, en niet gelijktijdig over de hele array/reeks. Als we naar figuur 7.13 kijken, kunnen we de kenmerken van de X integreren en even later de kenmerken van de V, maar we kunnen de twee sets met kenmerken niet tegelijkertijd integreren.

70
Q

Focus 14: How do pop-out phenomena and mistakes in joining features provide evidence for Treisman’s theory?

A

Er is dat er geen inspanning nodig om een enkele schuine lijn te vinden in allemaal recte. U hoeft de hele array/reeks niet serieel te scannen om deze te vinden; het komt gewoon “eruit”(pops out) naar je toe. Volgens Treisman komt dit omdat lijnhelling een van de primitieve kenmerken is die automatisch worden verwerkt via parallelle verwerking. Kijk nu naar figuur 7.14b en zoek de enkele schuine groene lijn tussen de verticale groene lijnen en schuine rode lijnen. In dit geval springt het doel er niet uit; je moet serieel door de array scannen om hem te vinden (hoewel je hem nog steeds vrij snel kunt vinden). In gecontroleerde experimenten hebben Treisman en Stephen Gormican (1988) de tijd gemeten die mensen nodig hadden om specifieke doelstimuli te lokaliseren in reeksen zoals die van figuur 7.14, maar met variërende aantallen distracorts (niet-doelstimuli). Zolang het doelwit verschilde van alle afleiders/distractors in een of meer van Treismans lijst van primitieve kenmerken - zoals helling, kromming (curvature), kleur, helderheid en beweging - namen proefpersonen het even snel waar, ongeacht hoeveel distractors er aanwezig waren.

Dit gebrek aan effect van het aantal afleidingen op de waarnemingstijd wijst op parallelle verwerking. Als het doel (wat je moet vinden) daarentegen niet verschilde van de afleiders in een enkel visueel kenmerk, maar alleen verschilde in de samenvoeging van twee of meer kenmerken die aanwezig waren in verschillende sets afleiders, zoals in figuur 7.14b (kleur en vorm), werd de hoeveelheid tijd die nodig was om het doel te lokaliseren verhoogd in directe verhouding tot het aantal afleidingen/distractors. Deze toename in waarnemingstijd is indicatief voor seriële verwerking - de noodzaak om elk item (of kleine groepen items) afzonderlijk te bekijken totdat het doelwit is gevonden. Identificatie van een enkel uniek kenmerk kan worden bereikt met parallelle verwerking (fase 1), maar identificatie van een unieke combinatie van twee of meer functies vereist seriële verwerking (fase 2).

Treisman ontdekte ook dat proefpersonen die eenvoudige stimuli kort op een scherm voorbij zagen flitsen, gemakkelijk konden identificeren welke primitieve kenmerken aanwezig waren, maar soms verkeerd waarnamen welke kenmerken samengingen, een fenomeen dat illusoire conjuncties (illusory conjunctions) wordt genoemd. Toen ze bv een rechte rode lijn en een groene gebogen lijn te zien kregen, wisten alle proefpersonen dat ze een rechte lijn en een gebogen lijn hadden gezien, en een rode kleur en een groene kleur, maar sommigen vergisten zich over welke kleur bij welke lijn hoorde. Dergelijke bevindingen brachten Treisman tot de conclusie dat parallelle verwerking (fase 1) kenmerken registreert onafhankelijk van hun ruimtelijke locatie en dat verschillende kenmerken die in de ruimte samengaan (zoals de kleur en kromming van een bepaalde lijn) alleen perceptueel worden samengevoegd in seriële verwerking (fase 2 ). De seriële processing (verwerking) vraagt voor elke ruimtelijke locatie aparte aandacht. Dus fase 2 werkt door primitieve kenmerken toe te wijzen aan specifieke ruimtelijke locaties en vervolgens de kenmerken samen te brengen in patronen die hun locaties weerspiegelen.

71
Q

Focus 15: Welke zijn sommige principes van groepering voorgesteld door gestalt psychologen? Hoe helpt elk van hen onze vaardigheid uit te leggen om hele objecten te zien?

A

De principes / regels die de manier beschrijven waarop,volgens gestaltpsychologen, het zenuwstelsel van nature uitgerust is om te reageren op patronen van de stimuli / om wat we zien te organiseren in groepen of samenhangende vormen

  1. Nabijheid (proximity) - wat dichtbij elkaar is , zien we als delen van hetzelfde object
  2. Gelijkenis (similarity) - wat op elkaar lijkt zien we als delen van hetzelfde voorwerp
  3. Geslotenheid (closure) - we zien vormen als volledig omsloten door een grens en negeren gaten in de grens waardoor we volledige objecten kunnen zien ook al zijn ze deels ingesloten door andere voorwerpen.
  4. Goede continuering / voortzetting (good continuation) - wanneer lijnen kruisen groeperen we de segmenten die doorlopende lijnen vormen met zo weinig mogelijk verandering in richting. Hierdoor kunnen we beter beslissen welke lijnen tot welk object horen als er twee of meer voorwerpen elkaar overlappen.
  5. Gemeenschappelijke beweging / bestemming (common movement): wanneer elementen van een stimulus in dezelfde richting en met een zelfde tempo bewegen, zien we ze sneller als een geheel. Hierdoor kunnen we een bewegend object onderscheiden van de achtergrond.
  6. Mooie vorm (good form): ons perceptiesysteem streven naar waarnemingen die keurig, simpel, overzichtelijk,symmetrisch, regelmatig en voorspelbaar zijn.
72
Q

Focus 16: How do reversible figures illustrate the visual system’s strong tendency to separate figure and ground, even in the absence of sufficient cues for deciding which is which?

A

We kunnen met ons visueel systeem niet twee dingen tegelijk als figuur of tegelijk als (achter) grond zien op een bepaald moment. Bij de foto van de gezichten / vaas kunnen we nooit tegelijk de vaas als de 2 gezichten zien. We zien de gezichten of de vaas op een bepaald moment.

Zowel de vaas als de gezichten zouden figuur en achtergrond kunnen zijn en we moeten hierover een beslissing nemen.

73
Q

Focus 17:

  1. How do illusory contours illustrate the idea that the whole influences the perception of parts?
  2. How are illusory contours explained in terms of unconscious inference?
A

Als je naar een visuele scène kijkt, hebben de elementaire/individuele stimulus kenmerken (features) zeker invloed op je perceptie van het geheel, maar het omgekeerde is ook waar: het geheel beïnvloedt je perceptie van de features / kenmerken. Zonder je bewuste bewustzijn, met een snelheid die meetbaar is in milliseconden, gebruikt je visuele systeem de zintuiglijke input van een scène om conclusies te trekken over wat er werkelijk aanwezig is - een proces dat onbewuste gevolgtrekking (UNCONSCIOUS inference) wordt genoemd. Als uw visuele systeem eenmaal een bepaalde oplossing heeft gevonden voor het probleem van wat er is, kan het feitelijke kenmerken creëren of vervormen op manieren die consistent zijn met die gevolgtrekking. Voorbeelden van dergelijke creaties en vervormingen zijn illusoire contouren en illusoire verschillen in lichtheid.

  1. De witte driehoek, met zijn illusoire contour, komt voort uit de poging van de hersenen om zintuiglijke input te begrijpen (Parks & Rock, 1990). De meest logische interpretatie van de figuur - in overeenstemming met het Gestalt-principe van goede vorm en met verwachtingen die zijn ontleend aan de dagelijkse ervaring - is om aan te nemen dat het een witte driehoek bevat die bovenop een zwart driehoekig frame ligt en drie zwarte schijven. Dat is zeker eenvoudiger en waarschijnlijker dan de alternatieve mogelijkheid - drie schijven waarvan de wiggen zijn verwijderd en drie niet-verbonden zwarte hoeken, allemaal georiënteerd met hun openingen gericht op een gemeenschappelijk middelpunt.
  2. Volgens deze onbewuste-inferentieverklaring gebruikt het perceptuele systeem de initiële stimulusinvoer om te concluderen dat er een witte driehoek aanwezig moet zijn (omdat dat het meest logisch is), en vervolgens creëert het de witte driehoek door contourdetectieprocessen in de hersenen op een zodanige manier dat er een grens ontstaat waar men fysiek niet bestaat in de stimulus. Illusoire contouren kunnen niet worden verklaard door eenvoudige stimulus elementen, bv met de hoeveelheid werkelijke uitgelijnde contour in de figuur. Veel experimenten hebben aangetoond dat mensen meer kans hebben om illusoire contouren te zien als ze nodig zijn om de figuur te begrijpen dan wanneer ze dat niet zijn, zelfs als de hoeveelheid daadwerkelijke donker-lichtgrens constant/hetzelfde is (Gillam & Chan, 2002; Hoffman, 1998). Vergelijk bijvoorbeeld patronen a en b in figuur 7.20. De meeste mensen zien een illusoire contour, die een wit vierkant omlijnt, duidelijker in patroon b dan in patroon a, hoewel de werkelijke zwart-witte randen op de hoeken van het denkbeeldige witte vierkant identiek zijn in de twee figuren. De onbewuste gevolgtrekking (unconscious interference) hiervan is dat het witte vierkant meer nodig is in b dan in a om de stimulusinput te begrijpen. De opstelling van vier zwarte hoekige voorwerpen komt vaker voor in de dagelijkse ervaring dan de opstelling van vier schijven met wiggen uitgesneden in b.

Open in Google TranslateFeedback

Web result with site links

Google Translate

https://translate.google.com

Google’s free service instantly translates words, phrases, and web pages between English and over 100 other languages.

Vertalen

De gratis service van Google kan woorden, zinnen en webpagina …

Android

You can translate text, handwriting, photos, and speech in over 100 …

NEW! Transcribe

Languages - Expand your audience - Contribute -

Sign in

Not your computer? Use Guest mode to sign in privately. Learn …

More results from google.com »

Google Translate - Apps on Google Play

https://play.google.com › store › apps › details › id=co…

Text translation: Translate between 108 languages by typing • Tap to Translate: Copy text in any app and tap the Google Translate icon to translate (all …

Rating: 4,4 · ‎8,360,492 votes · ‎Free · ‎Android · ‎Utilities/Tools

Google Translate on the App Store

https://apps.apple.com › app › google-translate

Text translation: Translate between 108 languages by typing. • Offline: Translate with no internet connection (59 languages).

Rating: 4,4 · ‎68,683 reviews · ‎Free · ‎iOS

Google Translate - Google Chrome - Download the Fast …

https://chrome.google.com › detail › google-translate

9 Mar 2022 — View translations easily as you browse the web. By the Google Translate team. Highlight or right-click on a section of text and click on …

Google Translate - Wikipedia

https://en.wikipedia.org › wiki › Google_Translate

Google Translate is a multilingual neural machine translation service developed by Google to translate text, documents and websites from one language into …

Available in: 109 languages; see below

Launched: April 28, 2006; 15 years ago (as sta…

URL: translate.google.com

Users: Over 500 million people daily

The Shallowness of Google Translate - The Atlantic

https://www.theatlantic.com › archive › 2018/01 › the-s…

30 Jan 2018 — Frank would write a message in English, then run it through Google Translate to produce a new text in Danish; conversely, she would write a …

See the world in your language with Google Translate - The …

https://blog.google › products › see-world-in-your-lang…

The Google Translate app already lets you instantly visually translate printed text in seven languages. Just open the app, click on the camera, and point it …

DeepL Translate: The world’s most accurate translator

https://www.deepl.com › translator

Tech giants Google, Microsoft and Facebook are all applying the lessons of machine learning to translation, but a small company called DeepL has outdone …

Related searches

google translate english to french

google translate app

google translate camera

google translate spanish

google translate english to urdu

new google translate

google translate english to tagalog

google translate english to bangla

Page navigation

12345678910

Next

Complementary results

Google Translate

Website

translate.google.com

Description

Google Translate is a multilingual neural machine translation service developed by Google to translate text, documents and websites from one language into another. It offers a website interface, a mobile app for Android and iOS, and an API that helps developers build browser extensions and software applications. Wikipedia

Users: Over 500 million people daily

Date launched: April 28, 2006

Owner: Google

People also search for

View 10+ more

WhatsApp

Gmail

DeepL Translator

Instagram

74
Q

5.243 unconscious inference

A

Als je naar een visuele scène kijkt, hebben de elementaire/individuele stimulus kenmerken (features) zeker invloed op je perceptie van het geheel, maar het omgekeerde is ook waar: het geheel beïnvloedt je perceptie van de features / kenmerken. Zonder je bewuste bewustzijn, met een snelheid die meetbaar is in milliseconden, gebruikt je visuele systeem de zintuiglijke input van een scène om conclusies te trekken over wat er werkelijk aanwezig is - een proces dat onbewuste gevolgtrekking (UNCONSCIOUS inference) wordt genoemd. Als uw visuele systeem eenmaal een bepaalde oplossing heeft gevonden voor het probleem van wat er is, kan het feitelijke kenmerken creëren of vervormen op manieren die consistent zijn met die gevolgtrekking. Voorbeelden van dergelijke creaties en vervormingen zijn illusoire contouren en illusoire verschillen in lichtheid.

75
Q

Focus 18:

  1. How is unconscious inference described as top-down control within the brain?
  2. What is the difference between top-down and bottom-up control?
A
  1. Unconscious inference theories/ Onbewuste inferentietheorieën impliceren dat de fenomenen in kwestie het gevolg zijn van neurale activiteit in hogere hersengebieden, die in staat zijn de stukjes sensorische informatie samen te brengen en er complexe redeneringen / calculations over te maken. Neurowetenschappers hebben geleerd dat de verbindingen tussen het primaire visuele gebied en hogere visuele gebieden in de hersenen niet eenrichtingsverkeer zijn. De hogere gebieden ontvangen essentiële input van het primaire visuele gebied, maar ze geven ook terug informatie door naar dat gebied en beïnvloeden zo de neurale activiteit daar (Reid & Usrey, 2013). Zo kunnen complexe berekeningen/calculations gemaakt in perceptuele delen van de temporale, pariëtale en frontale kwabben terugkoppelen naar het primaire visuele gebied in de occipitale kwab en de activiteit van kenmerkdetectoren daar beïnvloeden.
  2. Hersenwetenschappers en perceptuele psychologen verwijzen naar controle die van hogerop in de hersenen komt als controle van bovenaf (top-down control), en naar controle die meer rechtstreeks van de sensorische input komt als controle van onderaf (bottom-up controle). Bij perceptie gaat het altijd om een ​​wisselwerking tussen bottom-up en top-down sturing (ook wel bottom-up en top-down processing genoemd) in de hersenen. Bottom-up processen brengen de sensorische informatie binnen die daadwerkelijk aanwezig is in de stimulus. Top-down processen brengen de resultaten van berekeningen/redeneiringen / calculations tot stand op basis van die zintuiglijke informatie plus andere informatie, zoals die afgeleid van eerdere ervaringen en van de grotere context waarin de stimulus verschijnt
76
Q

Focus 19: How does the existence of two types of visual deficits caused by brain damage provide support for the idea that the human brain does indeed process objects as distinct entities?

A

Mensen met visuele vorm agnosie (visual form agnosia) kunnen zien dat iets aanwezig is en kunnen er enkele elementen van identificeren, zoals de kleur en helderheid, maar kunnen de vorm ervan niet waarnemen. Ze zijn niet in staat om de contouren/omtrek van objecten of patronen die ze te zien krijgen te beschrijven of te tekenen. Dus de individuele delen worden geidentificeerd (de eerste stap voor het als een geheel geïntegreerd wordt).

Daarentegen kunnen mensen met visuele object agnosie (visual object agnosia) de vormen van objecten die hen worden getoond beschrijven en tekenen, maar kunnen ze de objecten nog steeds niet identificeren. Dus ze kunnen ook weer de vorm van de individuele delen zien.

77
Q

Focus 20: What are the anatomical and functional distinctions between two different visual pathways in the cerebral cortex?

A

Anatomisch:

  • de ene stroom (wat) loopt in het onderste deel van de temporale kwab en
  • de andere stroom (waar en hoe) loopt omhoog in de pariëtale kwab (bovenste stroom)

Functie:

  • Het “wat”-pad, of de lagere stroom naar de temporale kwab, is gespecialiseerd in het waarnemen van vormen en het identificeren van objecten. Schade in deze stroom, aan beide kanten van de hersenen, kan resulteren in visual object agnosia en visual form agnosia, waarbij mensen niet kunnen zien waar ze naar kijken. Experimenten met single cell recording bij apen en fMRI bij mensen hebben aangetoond dat neuronen in deze route doorgaans het beste reageren op complexe geometrische vormen en op hele objecten, op manieren die redelijk consistent zijn met de theorie van herkenning van een geheel door onderdelen/elementen.
  • Het “waar en hoe”-pad, of de bovenste, pariëtale stroom, houdt een kaart van de driedimensionale ruimte bij en lokaliseert objecten binnen die ruimte. Dit pad is ook cruciaal voor het gebruik van visuele informatie om iemands bewegingen te sturen. (Goodale, 2007). Neuronen in dit pad (waar en hoe) houden zich niet alleen bezig met waar het object zich bevindt, maar ook met hoe de persoon moet bewegen om het object op te pakken, of eromheen moet bewegen, of hoe er op een andere manier mee om te gaan. Om deze reden gebruiken we het label ‘waar-en-hoe’ in plaats van alleen ‘waar’ om naar het pariëtale pad te verwijzen
78
Q

Focus 21:

What abilities are preserved in people with damage to the “what” pathway but lost in people with damage to the “where-and-how” pathway?

A

Where en how pathway schade: ze hebben grote moeite om visuele input te gebruiken om hun bewegingen te coördineren. Ze verliezen veel van hun vermogen om bewegende objecten met hun ogen of handen te volgen, om obstakels heen te bewegen of om op een efficiënte manier uit te reiken en objecten op te pakken

Schade What pathway: ze behouden het vermogen om nauwkeurig naar objecten te reiken en er gecoördineerd op te reageren, geleid door visie, zelfs als ze de objecten niet bewust kunnen zien.Blijkbaar is het “waar-en-hoe”-pad, in staat om de afmetingen en vormen van objecten te berekenen, evenals hun plaatsen, maar stelt die informatie niet beschikbaar voor de bewuste geest.

79
Q

Focus 22: In sum, what are the distinct functions of the “what” and “where-and-how” visual pathways?

A
  • Het “wat”-pad biedt het grootste deel van onze bewuste visie. Het levert de input die ons in staat stelt om objecten bewust te zien en te identificeren, over die objecten te praten, er bewuste plannen over te maken en er bewuste herinneringen aan te vormen.
  • Het ‘waar-en-hoe’-pad daarentegen levert de input die nodig is voor de automatische, snelle en grotendeels onbewuste visuele controle van onze bewegingen met betrekking tot objecten. Dit pad kan de vorm van een object registreren in de mate die nodig is om het object effectief te bereiken en op te pakken, maar het registreert de vorm niet op een manier die het bewustzijn binnenkomt
80
Q

Focus 23: What evidence is there that people use different psychological mechanisms to recognize faces than they use to recognize nonface objects?

A

We gebruiken de meest onderscheidende kenmerken van een gezicht als indicatie en deze zijn:

  • een ovale of ronde vorm,
  • links-rechts (verticale) symmetrie (de rechterkant van het gezicht lijkt veel op de linkerkant),
  • asymmetrie van boven naar beneden,
    • meer elementen (de twee ogen) bij de bovenkant
    • minder elementen (de mond) aan de onderkant.

We zien stimuli die deze kenmerken hebben, of het nu echte gezichten, geanimeerde gezichten of levenloze objecten zijn, als gezichten, of op zijn minst als “gezichtsachtig”

Om te illustreren dat de configuratie van elementen belangrijk is bij het herkennen van gezichten, kijk eens naar wat er gebeurt als we gezichten bekijken die ondersteboven worden gepresenteerd. Wanneer foto’s van gezichten zijn omgekeerd, kunnen we ze nog steeds als gezichten herkennen, maar we zijn niet langer in staat om fijne onderscheidingen tussen gezichten te maken zoals we kunnen wanneer we naar rechtopstaande gezichten kijken. Over het algemeen zijn mensen relatief goed in het onderscheiden van verschillende rechtopstaande foto’s, maar hebben ze meer moeite met het onderscheiden van ondersteboven gepresenteerde foto’s (Yin, 1969). Dus als we zeggen dat er speciale psychologische en hersenmechanismen zijn die mensen gebruiken bij het verwerken van gezichten, bedoelen we rechtopstaande gezichten - de manier waarop mensen gewoonlijk gezichten elke dag zien. Dat deze verwerking van rechtopstaande gezichten effectiever gebeurt dan omgekeerde gezichten wordt vroeg in de ontwikkeling gezien, waarbij baby’s vanaf 3 maanden langer naar rechtopstaande gezichten kijken dan naar omgekeerde gezichten (Bhatt et al., 2005).

81
Q

Focus 24: How does the own-race bias and its development support the idea that learning is involved in recognizing faces?

A

Mensen hebben het niet alleen moeilijk om gezichten te onderscheiden van andere soorten maar ook in andere rassen. Dit “own-race bias” ( cross-race bias, other-race effect, en same-race effect) verwijst naar het feit dat mensen gezichten van hun eigen ras of etnische groep beter kunnen onderscheiden en onthouden dan van andere rassen of etnische groepen (Meissner & Brigham, 2001). Mensen van Europese afkomst zijn bv beter in staat om het verschil te zien tussen en andere Europese gezichten te onthouden dan Afrikaanse of Aziatische gezichten, en vice versa. In plaats van racisme te weerspiegelen, weerspiegelt het de ervaring met het bekijken en onthouden van gezichten van iemands eigen versus van verschillende rassen.

Dit own-race bias wordt al in de kindertijd waargenomen, lang voordat er enige expliciete rassendiscriminatie kan ontstaan. Onderzoek bij jonge zuigelingen geeft echter aan dat deze bias niet aangeboren is, maar afhankelijk is van ervaring. Om de own-race bias bij zuigelingen te beoordelen, lieten David Kelly en zijn collega’s (2009) herhaaldelijk aan Chinese zuigelingen van 3, 6 en 9 maanden een full-face oriëntatiefoto zien van een enkel gezicht van een van drie verschillende etnische groepen : sommigen zagen een Aziatisch gezicht (zelfde ras), anderen zagen een Kaukasisch gezicht (ander ras), en anderen zagen een Afrikaans gezicht (ander ras). Na herhaaldelijk naar een enkel gezicht te hebben gekeken, nam de kijktijd van baby’s naar het gezicht af; dit is een ander vb van het fenomeen gewenning. Zodra hun kijktijd met de helft was afgenomen van wat het was tijdens de eerste twee onderzoeken, kregen baby’s twee nieuwe foto’s van gezichten in driekwart profiel te zien, een van een andere persoon en een van dezelfde persoon die ze in het volledige gezicht hadden gezien bij de oriëntatie tijdens de gewenningsproeven (het bekende gezicht). Een veelvoorkomende bevinding in onderzoek naar het geheugen van baby’s is dat baby’s langer naar een nieuwe stimulus kijken dan naar een bekende (gewenste) stimulus, en dat dit de herinnering aan de bekende stimulus weerspiegelt. (“Dat is hetzelfde gezicht waar ik al een tijdje naar kijk; laten we naar het nieuwe gezicht kijken.”) De onderzoekers rapporteerden dat de 3 maanden oude Chinese baby’s meer naar het nieuwe gezicht keken dan naar het bekende gezicht (dwz ,ze vertoonden herkenningsgeheugen) voor alle drie de rassen, herkenden de 6-jarigen de Chinese gezichten (van hetzelfde ras) en vertoonden zij marginale herkenning voor de blanke gezichten, en de 9-jarigen herkenden alleen de gezichten van hun eigen ras (Chinees gezichten). Kelly en zijn collega’s (2007) hadden eerder de ontwikkeling van dit own race bias bij blanke zuigelingen aangetoond, wat suggereert dat dit effect niet beperkt is tot één ras van kinderen, maar universeel is.

Hoewel jonge baby’s niet zo bedreven zijn in het herkennen van gezichten als oudere baby’s en kinderen, kunnen ze even goed onderscheid maken tussen gezichten van verschillende rassen. Met de leeftijd en ervaring worden ze beter in het maken van onderscheid tussen gezichten die ze vaak zien (hun eigen ras) en relatief minder bedreven in het maken van onderscheid tussen gezichten die ze minder vaak zien (andere rassen).

In ander onderzoek kregen blanke baby’s van 8 en 10 maanden oud gedurende 3 weken foto’s van Aziatische vrouwelijke gezichten te zien en konden ze later onderscheid maken tussen Aziatische en blanke gezichten (Anzures et al., 2012), wat suggereert dat ervaring sleutel in de ontwikkeling van de vooroordelen over het eigen ras.

82
Q

Focus 25: How did Helmholtz describe perception as a problem-solving process?

A

Volgens Helmholtz is zien een actief mentaal proces. Het licht dat op ons netvlies wordt gefocust, is niet het tafereel dat we zien, maar is gewoon een bron van hints over het tafereel. Onze hersenen leiden de kenmerken en posities van objecten af ​​uit aanwijzingen in het gereflecteerde licht, en die gevolgtrekkingen zijn onze waarnemingen. Helmholtz wees erop dat de stappen in dit inferentiële proces wiskundig kunnen worden uitgedrukt, in vergelijkingen die informatie in het gereflecteerde licht relateren aan conclusies over de posities, afmetingen en vormen van objecten in de visuele scène. We zijn ons niet bewust van deze berekeningen en gevolgtrekkingen; onze hersenen werken ze snel en automatisch uit, zonder ons bewustzijn.

83
Q

Focus 26: How do stereoscopes provide an illusion of depth?

A

De belangrijkste binoculaire (twee-ogen) aanwijzing voor dieptewaarneming is binoculaire dispariteit, die verwijst naar de enigszins verschillende (disparate) weergaven die de twee ogen hebben van hetzelfde object of dezelfde scène. Omdat de ogen een paar centimeter van elkaar verwijderd zijn, bekijken ze een bepaald object vanuit iets verschillende hoek. De mate van ongelijkheid tussen de weergaven van de twee ogen kan dus dienen als een aanwijzing om de afstand van een object tot de ogen te beoordelen: hoe kleiner de ongelijkheid, hoe groter de afstand. Bij normaal binoculair zicht versmelten uw hersenen de weergaven van de twee ogen om een ​​perceptie van diepte te geven. Helmholtz (1867/1962) toonde wiskundig aan hoe het verschil in de afstand van twee objecten tot de ogen kan worden berekend uit verschillen in de mate van binoculaire dispariteit. Meer recentelijk hebben onderzoekers ontdekt dat neuronen in een gebied van de visuele cortex dicht bij het primaire visuele gebied het beste reageren op stimuli die aan beide ogen worden aangeboden op enigszins aparte locaties op het netvlies (Thomas et al., 2002). Deze neuronen lijken ideaal ontworpen om dieptewaarneming mogelijk te maken.

De twee ogen zien enigszins verschillende uitzichten van de relatie tussen de dichtstbijzijnde figuur en de verder verwijderde figuur. De ongelijkheid (mate van verschil) tussen de twee weergaven is evenredig met de afstand tussen de twee objecten, en die informatie wordt door het perceptuele systeem gebruikt om de diepte ertussen waar te nemen

84
Q

Focus 27: How do stereoscopes provide an illusion of depth?

A

Het vermogen om diepte te zien vanuit binocular disparity - een vermogen dat stereopsis wordt genoemd - werd voor het eerst gedemonstreerd in het begin van de negentiende eeuw door Charles Wheatstone (beschreven door Helmholtz, 1867/1962). Wheatstone vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij twee enigszins verschillende afbeeldingen van hetzelfde object of dezelfde scène zou maken, één zoals gezien door het linkeroog en één zoals gezien door het rechter, en ze vervolgens gelijktijdig zou bekijken, elk met het juiste oog. Om dit kijken mogelijk te maken, vond hij een apparaat uit dat een stereoscoop werd genoemd. Het effect was indrukwekkend. Wanneer ze door de stereoscoop werden bekeken, werden de twee foto’s perceptueel versmolten tot een enkel beeld met diepte. De Viewmaster, een ooit populair kinderspeelgoed, is een modern voorbeeld van een stereoscoop.

85
Q

Focus 28: How does motion parallax serve as a cue for depth, and how is it similar to binocular disparity?

A

Motion Parallax (bewegingsparallax): van de monoculaire (eenoogige) aanwijzingen voor diepte, is sit misschien wel de meest waardevolle bewegingsparallax. (Het woord parallax verwijst naar de schijnbare verandering in een object of scène die optreedt wanneer het wordt bekeken vanuit een ander / nieuw gezichtspunt.) De mate van verandering in het zicht van beide ogen op het ene moment in vergelijking met het andere, terwijl het hoofd in de ruimte beweegt, kan dienen als een aanwijzing voor het beoordelen van de afstand van het object tot de ogen: hoe kleiner de verandering, hoe groter de afstand. Motion parallax lijkt dus sterk op binoculaire ongelijkheid, ook wel binoculaire parallax genoemd. In bewegingsparallax komt het veranderde gezichtspunt voort uit beweging van het hoofd, en in binoculaire parallax (of ongelijkheid), komt het verschillendezichtpunt van de scheiding tussen de twee ogen.

86
Q

Focus 29: What are some cues for depth that exist in pictures as well as in the actual, three-dimensional world?

A

Motion parallex hangt af van de geometrie van echte driedimensionaliteit en kan niet worden gebruikt om diepte in tweedimensionale afbeeldingen weer te geven. Alle resterende monoculaire diepte-aanwijzingen kunnen echter wel een gevoel van diepte geven zowel op foto’s en in de echte driedimensionale wereld. Daarom worden ze pictorial cues for depth, picturale aanwijzingen voor diepte genoemd.

  1. Occlusie /occlusion. De bomen sluiten (van het zicht afgesneden) een deel van de bergen af, wat aangeeft dat de bomen dichter bij ons staan ​​dan de bergen. Nabije objecten occluderen (cut off from view) verder verwijderde objecten.
  2. Relative image size for familiar objects / Relatieve afbeeldingsgrootte voor bekende objecten. Het beeld van de vrouw (zowel op de foto als op het netvlies van de kijker) is hoger dan dat van de bergen. Omdat we weten dat mensen niet groter zijn dan bergen, beschouwen we het grotere beeld van de vrouw als een teken dat ze dichter bij ons moet zijn dan de bergen.
  3. Lineair perspectief. De rijen planten komen samen (komen dichter bij elkaar) als ze van onder aan de foto naar de bergen gaan, wat aangeeft dat objecten in de richting van de bergen verder weg zijn. Evenwijdige lijnen lijken te convergeren naarmate ze verder van elkaar verwijderd raken.
  4. Textuur verloop (texture gradient). Textuurelementen in de afbeelding - met name de afzonderlijke kleurstippen die de bloemen vertegenwoordigen - zijn kleiner en dichter opeengepakt bij de bomen en bij de bergen dan onderaan de afbeelding. Over het algemeen geeft een geleidelijke afname van de grootte en tussenruimte van textuurelementen diepte aan.
  5. Positie ten opzichte van de horizon. De bomen staan ​​dichter bij de horizon dan de vrouw, wat aangeeft dat ze verder weg zijn. In buitenscènes zijn objecten die zich dichter bij de horizon bevinden meestal verder weg dan objecten die in beide richtingen (onder of boven de horizon) van de horizon worden geplaatst. Als er wolken op deze foto zouden zijn, zouden de wolken die net boven de rand waar de aarde en de lucht elkaar raken (dicht bij de horizon) gezien worden als verder weg dan de wolken die verder op de foto te zien zijn (verder van de horizon).
  6. Differentiële verlichting van oppervlakken (Differential lighting of surfaces.). In echte driedimensionale scènes varieert de hoeveelheid licht die door verschillende oppervlakken wordt gereflecteerd in functie van hun oriëntatie tov de zon of een andere lichtbron. Het feit dat de zijkanten van de rijen lavendel donkerder zijn dan de toppen, leidt ertoe dat we de rijen eerder als driedimensionaal dan als vlak zien. We zien de helderste delen van de planten als hun toppen, het dichtst bij ons (als we erop neerkijken); en we zien de donkere delen als hun zijkanten, overschaduwd door de toppen, en verder van ons af.
87
Q

Focus 30: Why does size perception depend on distance perception?

A

Het vermogen om de grootte van een object te beoordelen is nauw verbonden met het vermogen om de afstand te beoordelen. De grootte van het netvliesbeeld van een object is omgekeerd evenredig met de afstand van het object tot het netvlies. Dus als een object twee keer zo ver wordt verplaatst, produceert het een netvliesbeeld dat half zo hoog en breed is als het eerder gemaakte beeld. Je ziet het object echter niet als kleiner; het lijkt alleen verder weg. Het vermogen om een ​​object als onveranderd in grootte te zien, ondanks verandering in de afbeeldingsgrootte naarmate het verder weg of dichterbij komt, wordt grootte constantie (size constancy) genoemd. Voor bekende objecten, zoals een potlood of een auto, kan eerdere kennis van de gebruikelijke grootte van het object bijdragen aan de size constancy. Maar size constancy treedt ook op voor onbekende objecten indien aanwijzingen voor afstand beschikbaar zijn. Zelfs bekende objecten kunnen drastisch in grootte worden veranderd als misleidende afstandsaanwijzingen aanwezig zijn

88
Q

Focus 31: How might the unconscious assessment of depth provide a basis for the Ponzo, Müller-Lyer, and moon illusions?

A

Richard Gregory (1968) bood een theorie voor diepteverwerking om de Ponzo en Müller-Lyer illusies en verschillende andere grootte-illusies (zoals de maan ilisue) te verklaren. Deze theorie - in overeenstemming met alles wat tot nu toe is gezegd over de relatie tussen grootte en afstand - stelt dat het ene object in elke illusie groter lijkt dan het andere vanwege afstands aanwijzigingen die, in een vroeg stadium van perceptuele verwerking, ertoe leiden dat het als verder weg wordt beoordeeld. Als het ene object als verder weg wordt beoordeeld dan het andere, maar de twee produceren een netvliesbeeld van dezelfde grootte, dan wordt het object dat als verder weg wordt beoordeeld, als groter beoordeeld. Deze theorie is het gemakkelijkst van toepassing op de Ponzo-illusie, waarbij de twee convergerende lijnen de diepte-aanwijzing van lineair perspectief geven, waardoor (volgens de theorie) de bovenste balk als verder weg, en dus groter, wordt beoordeeld dan de onderste.

89
Q

Focus 32:

  1. What is the McGurk effect and
  2. how does it demonstrate visual dominance?
A
  1. Een ander vb waarbij visie een grotere invloed heeft op auditie dan omgekeerd, is het McGurk-effect (McGurk & MacDonald, 1976). Dit wordt ervaren wanneer iemand een persoon één geluid hoort spreken (bijvoorbeeld het foneem ‘ba’), maar naar een gezicht kijkt dat een ander geluid articuleert (bijvoorbeeld het foneem ‘ga’). Hoewel exact hetzelfde geluid je oren binnendringt, hoor je in het ene geval “ba” (wat er feitelijk wordt gezegd), terwijl je in het andere geval een ander geluid hoort. In het voorbeeld van “ba/ga” horen de meeste mensen “da” wanneer ze naar “ba” luisteren, maar kijken naar een persoon die “ga” zegt.
  2. Wanneer zicht en geluid met elkaar in conflict worden gebracht, ‘wint’ het zicht meestal. Dit wordt het visuele dominantie-effect genoemd
90
Q

Focus 33:

  1. What are the defining features of synesthesia?
  2. Might synesthesia have any adaptive value?
A
  1. Synesthetische waarneming is: (a) onvrijwillig en automatisch; (b) consistent (als u bijvoorbeeld “5” vandaag als rood ziet, ziet u dit over 2 weken nog als rood); (c) ruimtelijk uitgebreid (spatially extended) (d) memorable (heuglijk of merkwaardig); en (e) emotioneel (Cytowic, 2002). De meeste mensen met synesthesie vinden hun synesthetische ervaringen emotioneel positief.
  2. Ramachandran en zijn collega’s (Ramachandran & Brang, 2008; Ramachandran & Hubbard, 2001) stelden voor dat de cross wiring die lijkt op te treden bij synesthesie een rol kan spelen bij het zien van verbanden tussen concepten van hogere orde, zoals metaforen. Het feit dat kunstenaars vaker synestheten zijn dan de algemene bevolking is in overeenstemming met deze theorie. Het zou dus kunnen.