Hoofdstuk 4: Neurologische controle van gedrag Flashcards

1
Q

4.104 Dendriet en wat doen ze?

A

Een dendriet is een dunne buisvormige vertakte uitloper van een zenuwcel (neuron). Een zenuwcel heeft verschillende dendrieten. (een neuron heeft daarentegen maar 1 axon)

Bij motorneuronen (bewegingszenuwcellen) en interneuronen (schakelzenuwcellen) vertakken de dedrieten rechtstreeks uit het cellichaam in bosachtige structuren. Oppervlakte van de cel wordt groter waardoor signalen van veel andere neuronen ontvangen kunnen worden;

Bij gevoelszenuwcellen (sensory neurons) vertakken de dendrieten vanuit een uiteinde van een axon (eerder dan direct uit het cellichaam)

Dendrieten ontvangen input van andere neuronen (vertakkingen) met op het oppervlak synaptische receptoren om info te ontvangen van de axonen van andere neuronen. De dendrieten geven deze prikkels (geleiding van elektrische impulsen) door aan de celkern (terwijl het axon de prikkels weg leidt van het neuron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4.106 Wat is de “resting potential” - rust potentiaal?

A

Het rustpotentiaal van een neuron is -70 millivolts en dit is de lading doorheen het membraan van een inactief neuron. Het verschil in voltage van ongeveer -70 millivolt is het (potentiaal) verschil tussen de binnenkant en de buitenkant van het neuron. Het rustpotentiaal is de bron van elektrische energie die een actie potentiaal mogelijk maakt.

Anders geformuleerd: Als een zenuwcel geen impuls geleid, is de binnenkant van de cel negatief geladen ten opzichte van de buitenkant. Dit veroorzaakt een spanning van -70mV

Ionen zijn electrische geladen moleculen:

In de cel:

Veel Neg geladen oplosbare eiwitmoleculen A- (geen A- buiten de cel)

Veel Kalium + ionen (potassium) binnen de cel

Beperkt Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Beperkt CL - ionen (chloride -)

Buiten de cel:

Veel: Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Veel: CL - ionen (chloride -)

Beperkt: K+ ionen

Kalium kanalen blijven open waardoor sommige K+ zich buiten de cel verspreiden waardoor er meer positieve lading buiten de cel komt en meer negatieve lading binnen. Daardoor heeft het celmembraan een electrische lading van ongeveer 70 milivolt met de binnenste van de cel negatief ten opzichte van buiten de cel.

De natrium kanalen blijven nu dicht zolang de axon in rust is waardoor deze natrium + niet in de cel kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is depolarisatie?

A

Wanneer de structuur van een celmembraan aan een einde van een axon verandert en duizenden piepkleine natrium kanalen opengaan zodat er positief geladen natrium (Na + = Sodium in het Engels) ionen de cel in gaan wordt de lading in de cel minder negatief. De stijging van de lading van de cel noemt depolarisatie (minder negatief worden). Met depolarisatie bedoelt men in de biologie een verandering in de membraanpotentiaal van een cel waardoor deze potentiaal meer positief dan wel minder negatief wordt.

Indien de depolarisatie hoog genoeg is, kan dit in zenuwcellen en bepaalde andere celtypen leiden tot een actiepotentiaal. Er is een vermindering in de negatieve lading (lading wordt positiever) over de membraan heen tot een drempelwaarde (threshold) van -65 minivolts; dit triggert een actiepotentiaal. Deze drempelwaarde kan in bepaalde gevallen ook 50 zijn. Het is een soort kansberekening vanaf wanneer een actie potentiaal getriggerd wordt.

Vb. De depolarisatiefase begint bv. als je je vinger prikt en de repolarisatiefase als je je vinger terug trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is repolarisatie?

A

Zodra er depolarisatie optreedt, sluiten de poorten / channels / kanalen die positief geladen natrium doorlieten terug, maar blijven de kanalen die positief geladen kalium doorlaten open. Doordat de kalium ionen meer geconcentreerd zijn binnen in de cel dan erbuiten en omdat ze afgestoten worden door de tijdelijk positieve omgeving in de cel worden ze naar buiten geduwd. In dit proces bewegen zich genoeg positief geladen kalium ionen naar buiten zodat de rust-potentiaal hersteld wordt. Dit herstel van het rust potentiaal volgend op een depolarisatie noemt men de repolarisatie fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Natrium (sodium EN) -Kalium (Potassium EN) pomp

A

Bij elke actie potentiaal komt er een kleine hoeveelheid natrium in de cel en een kleine hoeveelheid kalium verlaat de cel. Om de oorspronkelijke balans van deze ionen in het membraan te behouden, heeft elk deel van het membraan een chemisch mechanisme, de natrium-kalium pomp die doorlopend natrium naar buiten beweegt en kalium in de cel laat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is hyperpolarisatie?

A

Het tegenovergestelde van depolarisatie is hyperpolarisatie. Hyperpolarisatie is de verandering in de membraanpotentiaal van een cel waarbij de potentiaal binnen in de neuron (zenuwcel) negatiever wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4.108 Wat is een synaps?

A

Het knooppunt (junction) / de ruimte tussen elk axon-uiteinde (terminal) en het cellichaam of dendriet van het ontvangende neuron, van de spiercellen of kliercellen, noemt synaps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4.108 Presynaptisch membraan, de synaptische spleet en het post synaptisch membraan?

A

Wanneer een actie potentiaal het axon-uiteinde (terminal) bereikt (en dus het presynaptisch membraan – membraan van het axon-uiteinde dat grenst aan de spleet) komen er neurotransmitter moleculen (zoals dopamine, serotonine enz) vrij (vanuit blaasjes) in de synaptische spleet. De synaptische spleet scheidt het axon uiteinde van het membraan van de cel waarop het axon uiteinde invloed op uitoefent. Het membraan van deze cel aan de andere kant van de synaptische spleet noemt post synaptisch membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4.109 Exciterende synaps

A

Wanneer een actie potentiaal het axon-uiteinde (terminal) bereikt (en het presynaptisch membraan komen er neurotransmitter moleculen vrij in de synaptische spleet.

Daarna verspreiden deze moleculen zich en binden sommige moleculen zich vast aan receptoren op het post synaptisch membraan. Door het binden van de neurotransmissie moleculen aan deze receptoren gaan er bepaalde kanalen open waardoor deeltjes / ionen de cel in of uit kunnen stromen. De richting van de verandering (+ of -) en welke receptoren er opengaan, hangt af of de synaps exciterend of inhiberend is.

Bij een exciterende synaps -> de neurotransmitter opent natrium kanalen in het post synaptische membraan. Positieve natrium (Na+) deeltjes gaan de cel binnen waardoor er een lichte depolarisatie van de ontvangende neuron ontstaat aangezien de elektrische lading minder negatief word. Hierdoor stijgt het tempo van actiepotentialen die in dat neuron getriggerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4.109 Inhiberende synaps

A

Wanneer een actie potentiaal het axon-uiteinde (terminal) bereikt (en het presynaptisch membraan komen er neurotransmitter moleculen vrij in de synaptische spleet.

Daarna verspreiden deze moleculen zich en binden sommige moleculen zich vast aan receptoren op het post synaptisch membraan. Door het binden van de neurotransmissie moleculen aan deze receptoren gaan er bepaalde kanalen open waardoor deeltjes / ionen de cel in of uit kunnen stromen. De richting van de verandering (+ of -) en welke receptoren er opengaan, hangt af of de synaps exciterend of inhiberend is.

Bij een inhiberende synaps -> de neurotransmitter opent chloride (CL-) kanalen of kalium (K +) kanalen; negatieve chloride deeltjes gaan in de cel of positieve kalium deeltjes gaan uit de cel. hierdoor ontstaat hyperpolarisatie waardoor de kans op een actiepotentiaal verkleint aangezien de elektrische lading nog negatiever word.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SODIUM - POTASSIUM

A

SODIUM = NATRIUM

POTASSIUM = KALIUM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ion

A

Een ion is een elektrisch geladen atoom of molecuul, een monoatomisch ion, of een groep atomen met een elektrische lading, een zogeheten polyatomisch ion. Een ion kan positief of negatief geladen zijn door respectievelijk een tekort of een overschot van een of meer elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inhibiterende en exciterende werking

A

Inhibitie - impulscontrole is vermoeiend (vooral ook door prefrontale cortex). Vb Kookpan te heet, je houdt toch vast (inhiberend) omdat er anders schade is. Je laat hem toch vallen - exciterend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Knopen / insnoering van Ranvier

A

Knopen van Ranvier zijn regelmatige onderbrekingen in het myeline-omhulsel rond een axon. De insnoeringen zijn 1 micrometer lang en stellen de axonale membraan bloot aan het extracellulair vocht. Bij de knopen van Ranvier kunnen positieve ionen de cel instromen en een actiepotentiaal voortzetten.

Knooppunten van ranvier zijn de stukjes waar geen myeline is. De actiepotentialen bewegen dan van knoop tot knoop. Was er geen myeline schede dan moest de actipotentielen overal geleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

4.102 Zenuw - nerve

A

Een neuron is een zenuwcel van het zenuwstelsel, een enkele cel. Een zenuw is een bundel van vele neuronen of preciezer een bundel bestaande uit de axons van vele neuronen. Zenuwen maken deel uit van het peripheral nervous system (perifere zenuwstelsel). Zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel (bestaande uit hersenen en ruggemerg) met de zintuigorganen (sensory organs) van het lichaam, met spieren en met klieren. Het centrale en perifere zenuwstelsel zijn niet twee aparte systemen maar zijn delen van een geïntegreerd gehaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4.104 Het perifere zenuwstelsel

A

Het perifere zenuwstelsel (PZS) is een deel van het zenuwstelsel dat buiten het centrale zenuwstelsel (CZS) is gelegen. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen. Zenuwen zijn bundels axnen van verschillende neuronen) Het prerifere zenuwstelsel vormt verbindingen vanuit het centraal zenuwstelsel (CZS) van en naar de organen en weefsels (sensory organs (zintuigen), klieren en spieren). Het wordt naar functie verdeeld in het autonome zenuwstelsel en het somatisch zenuwstelsel.

De hersenen en het ruggenmerg samen zijn het centrale zenuwstelsel. Het CZS en het perifere zenuwstelsel zijn delen van een geïntegreerd geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Perifere ZWS: Autonome zenuwstelsel

A

Het autonome zenuwstelsel, ook onwillekeurige, vegetatieve of viscerale zenuwstelsel genoemd, is het deel van het perifeer zenuwstelsel dat een groot aantal onbewust plaatsvindende functies reguleert. Het autonome zenuwstelsel regelt vooral de werking van inwendige organen, onder andere de ademhaling, de spijsvertering en het verwijden en vernauwen van bloedvaten en het beïnvloedt ook de hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Perifere ZWS: Somatische zenuwstelsel

A

Het somatisch zenuwstelsel (Oudgrieks: soma, nl:lichaam), ook wel genoemd het animale zenuwstelsel, het cerebrospinale zenuwstelsel of het willekeurige zenuwstelsel van gewervelden controleert de interacties met de buitenwereld. Het somatisch zenuwstelsel hoort tot het perifere zenuwstelsel.

Het somatisch zenuwstelsel dient voor bewuste waarneming, willekeurige bewegingen en verwerking van opgenomen informatie (integratie). Hier zijn zintuigen en skeletspieren bij betrokken. Door het somatische zenuwstelsel worden houding en beweging van het lichaam geregeld.

De sensorische neuronen brengen boodschappen over vanuit de waarnemingsorganen (ogen, oren, neus, huid, enz.); de motorische neuronen activeren de skeletspieren (de spieren, die met pezen aan de botten vastzitten). Mensen kunnen bewust controle uitoefenen over dit deel van het zenuwstelsel (vandaar ook de naam willekeurig zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Focus 1: wat zijn 3 types neuronen en wat is de functie van elk?

A

Er zijn vele types neuronen. Op zijn breedst kan je ze in 3 types onderverdelen.

  1. Motorische neuronen (motorneurons / motorische zenuwcellen, motorneuronen of bewegingszenuwcellen- zijn zenuwcellen die impulsen geleiden van het centraal zenuwstelsel naar de de spieren of klieren (om deze in werking te zetten). Je herkent ze aan het feit dat ze korte uitlopers (dendrieten) hebben die impulsen ontvangen van schakel- en/of sensorische zenuwcellen. Ze hebben één lange uitloper (axon) die contact maakt met een spier of met een klier. Motorneurons zijn samen gebundeld om zenuwen te vormen
  2. Zintuigzenuwcellen (sensory neurons) Sensorische zenuwcellen geleiden impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. Je herkent ze aan het feit dat ze één lange uitloper (dendriet) hebben die impulsen ontvangt van de zintuigen en een korte uitloper (axon) hebben die impulsen doorgeeft aan schakel- en/of motorische zenuwcellen. Ook sensory neurons zijn samen gebundeld om zenuwen te vormen.
  3. Schakelzenuwcellen (interneurons / schakel neuronen): deze geven boodschappen door tussen verschillende neuronen. Deze schakelcellen bevinden zich in het centraal zenuwstelsel. Interneurons verzamelen, organiseren en integreren boodschappen vanuit verschillende bronnen. Ze zijn veel groter in aantal dan de andere twee types.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Focus 2:

Wat zijn de hoofdbestanddelen gemeenschappelijk aan alle zenuwcellen / neuronen en wat is de functie van elk?

A

Cellichaam met celkern (cel nucleus) en cytoplasma: breedste deel van het neuron

Dendrieten: Dunne buisachtige extensies. Functie: ze ontvangen input in het neuron.

In motor neurons and interneurons komen ze direct uit het cellichaam en vertakken zich. In sensory neurons, vertakken de dendrieten uit een einde van de axon, en niet direct uit het cellichaam. Ze breiden uit naar een zintuigorgaan en reageren op zintuig signalen zoals geluidsgolven in het oor of aanraking op de huid.

Een Axon: dunne buisachtige extensie uit het cellichaam. De functie is om boodschappen naar andere neuronen over te brengen of , in het geval van motorneuronen, naar spiercellen. Ze zijn microscopisch dun maar sommige axons zijn extreem lang. Meeste axonen vormen vele vertakkkingen op een afstand van het cellichaam en elke vertakking eindigt op een kleine zwelling, dit is het axon uiteinde (axon terminal).

Axon terminals: functie: loslaten van chemische transmittor (elektrochemische signalen) molecules op andere neuronen of in het geval van motorneuronen op spier- of kliercellen. De axonen van sommige neuronen worden omringd door een omhulsen dat myeline schede genoemd wordt. Myeline is een vette substantie aangemaakt door ondersteunende hersencellen, de gliacellen. Deze schede helpt om de neurale impulsen langs het axon te versnellen.

De Myeline schede is geen deel van de zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de gebruikelijke volgorde van neuronale overdracht?

A

Dendriet (info binnen) – cellichaam - axon – axon uiteinde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Focus 3: Hoe ontstaat een rustpotentiaal door de distributie van ionen over het celmembraan?

A

Het rustpotentiaal van een neuron is -70 millivolts en dit is de lading doorheen het membraan van een inactief neuron. Het verschil in voltage van ongeveer -70 millivolt is het (potentiaal) verschil tussen de binnenkant en de buitenkant van het neuron. Het rustpotentiaal is de bron van elektrische energie die een actie potentiaal mogelijk maakt.

Anders geformuleerd: Als een zenuwcel geen impuls geleid, is de binnenkant van de cel negatief geladen ten opzichte van de buitenkant. Dit veroorzaakt een spanning van -70mV.

Ionen zijn electrische geladen moleculen:

In de cel:

Veel Neg geladen oplosbare eiwitmoleculen A- (geen A- buiten de cel)

Veel Kalium + ionen (potassium) binnen de cel

Beperkt Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Beperkt CL - ionen (chloride -)

Buiten de cel:

Veel: Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Veel: CL - ionen (chloride -)

Beperkt: K+ ionen

Kalium kanalen blijven open waardoor sommige K+ zich buiten de cel verspreiden waardoor er meer positieve lading buiten de cel komt en meer negatieve lading binnen. Daardoor heeft het celmembraan een electrische lading van ongeveer 70 milivolt met de binnenste van de cel negatief ten opzichte van buiten de cel.

De natrium kanalen blijven nu dicht zolang de axon in rust is waardoor deze natrium + niet in de cel kan. Pas als er een actiepotentiaal getriggerd wordt, gaan de natrium kanalen heel kort open en bewegen een aantal natrium ionen in de cel. Gevolg depolarisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

4.105 Vertel eens wat over het cel membraan

A

Het celmembraan is het dunne poreuze (semipermeabel / selectief doorlaatbaar) buitenste laag van een neuron (of van een andere cel) dat de intracellulaire vloeistof van de extracellulaire vloeistof scheidt. Het is semipermeabel omdat het sommige chemische stoffen doorlaat om in en uit de cel te bewegen en sommige stoffen blokkeert.

Neuron als een buis, muren zijn het membraan. Het neuron is gevuld met intracellulaire vloeistof (mengsel van water en opgeloste chemische stoffen). Dit neuron (zenuwcel) baadt aan de buitenkant in de extracellulaire vloeistof (mengsel van water en opgeloste chemische stoffen). Sommige van deze chemische stoffen zijn electrisch geladen. Hieronder zijn ook de volgende:

In de cel:

Veel Neg geladen oplosbare eiwitmoleculen A- (geen A- buiten de cel)

Veel Kalium + ionen (potassium) binnen de cel

Beperkt Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Beperkt CL - ionen (chloride -)

Buiten de cel:

Veel: Na+ ionen (Natrium + / sodium +)

Veel: CL - ionen (chloride -)

Beperkt: K+ ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

4.102 Neuron - Nerve cels - zenuwcellen

A

Aparte cellen in het het zenuwstelsel die gespecialiseerd zijn in het snel ontvangen, verwerken en overbrengen van informatie van een plaats naar de ander en / of in het integreren van informatie uit verschillende bronnen. Deze cellen komen voor in de hersenen ( ongeveer 86 billioen schakelneuronen) maar ook in de rest van het lichaam.

In tegenstelling tot de meeste andere cellen zijn ze niet tegen elkaar gedrukt maar apart van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

4.101 Neuroscience = neurowetenschap

Wat is er een subcategorie van?

A

De onderzoeksspecialiteit die de hersenen bestudeert noemt neurowetenschappen.

Behavioral / gedrags neurowetenschap is het subveld dat de relatie tussen hersenen en gedrag bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

4.104 Myeline schede en functie

A

De axonen van sommige neuronen worden omringd door een omhulsen dat myeline schede genoemd wordt.

Myeline is een vette substantie aangemaakt door ondersteunende hersencellen, de gliacellen.

Deze schede helpt om de neurale impulsen langs het axon te versnellen.

De myeline schede zorgt er ook voor dat een elektrisch signaal niet overspringt naar een zenuwcel waar het niet voor bedoeld is.

De myeline schede is geen deel van de zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

4.105 Actiepotentiaal

A

Het actiepotentiaal is een zenuwimpuls die veroorzaakt wordt door een verandering in elektrische lading op het celmembraan van het axon. Als het neuron “vuurt” plant de lading zich voort over het axon en zet het de eindknopjes - axon terminals - axon uiteinden aan tot het uitscheiden van neurotransmitters.

Elke actiepotentiaal heeft dezelfde sterkte (all or none = vuurt of vuurt niet) maar een neuron kan een verschillende intensiteit in boodschappen overbrengen door het ritme te versnellen of te vertragen van het produceren van actie potentials. Snel ritme = sterk signaal, traag ritme zwak signaal).

Actiepotentialen beïnvloeden andere neuronen en spiercellen.

In motorische neuronen (bewegingszenuwcellen) en schakelneuronen (interneurons) worden de actiepotentialen getriggerd bij het knooppunt tussen het cellichaam en de axon. Ze bewegen snel door het axon naar de axon terminals.

In gevoelszenuwcellen (sensory neurons) worden de actie potentialen getriggerd aan het dendriet einde van de axon en reizen ze door of langs het cellichaam naar de axon ternminals (axon uiteindes).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

4.108 Neurotransmitters

A

Neurotransmitters (overdrachtsstoffen) zijn chemische / signaalstoffen losgelaten door een neuron aan het axonuiteinde (terminal) om de actie van een nabij neuron te beïnvloeden.

Deze chemische signaalstoffen worden afgegeven zodra een zenuwimpuls (actiepotentiaal) de axonuiteinden bereikt. Vb. dopamine, serotonine, acetylcholine, GABA (tabel 4.1 p. 108)

Te veel of te weinig van bepaalde neurotransmitters wordt in verband gebracht met fysieke en mentale stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Tabel 4.1 p. 108 Serotonine

A

Serotonine:

Een neurotransmitter die invloed heeft op het geheugen, stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, orgasme en eetlust. Het speelt ook een rol bij de verwerking van pijnprikkels. Het wordt gegeven bij behandeling van depressie. Regulering van emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Tabel 4.1 p. 108: Dopamine

A

De neurotransmitter dopamine speelt een belangrijke rol in door beloning gemotiveerd gedrag bij executieve functies, motivatie, opwinding, bekrachtiging en beloning. Lage niveaus van dopamine worden geassocieerd met Parkinson’s ziekte en hoge niveaus zijn betrokken bij sommige vormen van Schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Tabel 4.1 p. 108: Acetylcholine

A

Voor de overdracht van prikkels van de zenuwen naar de spieren wordt acetylcholine ingezet (geassocieerd met activatie van de spieren). Het is een neurotransmitter, waarmee de hersenen weefsels, organen en lichaamsprocessen kunnen aansturen. Het is een zeer belangrijke stof, omdat het complete functioneren ermee wordt beïnvloed.

In de hersenen verandert het de manier waarop andre hersenstructuren informatie verwerken - geheugen - energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Tabel 4.1 p. 108: GABA (gamma-aminobutyric acid)

A

GABA heeft in de hersenen een remmende (inhibitory) functie. Samen met stimulerende neurotransmitters houden remmende neurotransmitters de processen in je lichaam in balans. Als er overactiviteit is van bepaalde neuronen, remt GABA de overactiviteit af - verzwakt of vertraagt signalen ; speelt een belangrijke rol bij angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Afasie van Wernicke en van Broca

A

Receptieve afasie, sensorische afasie of Wernicke’s afasie it is een vorm van afasie waarbij het moeilijk is om dingen te begrijpen die andere mensen tegen je zeggen. Deze patiënten kunnen zelf wel woorden uitspreken, maar er is meestal geen logica te vinden in hun zinnen. Ze gebruiken bijvoorbeeld heel veel werkwoorden in hun zinnen (een voorbeeld: ‘… wij gaan naar huis dus dan ga je gaan eten maar ja als je altijd gewerkt heb dag en nacht ging ik altijd een half uurtje slapen op de grond languit en toen …’).

Patiënten met sensorische afasie weten zelf meestal niet dat hun zinnen niet kloppen. Dit komt omdat ze de woorden die ze uitspreken wel horen, maar niet kunnen vertalen naar betekenis en dus ook niet horen dat er iets mis is.

  • Afasie van Broca of expressieve afasie. Hierbij kun je gebrekkig spreken en schrijven, spreek je vaak in telegramstijl en heb je moeite met woorden vinden. Je hebt meestal geen problemen met het begrijpen van gesproken en geschreven taal. Zij hebben moeite om te praten en maken vaak korte zinnen. Ook is er vaak sprake van het verdraaien van woorden en het verwisselen van letters en lettergrepen. Iemand weet wel wat hij wilt zeggen, maar kan dit moeilijk onder woorden brengen. Spreken gaat niet vloeiend.
  • Afasie van Wernicke. Met deze vorm kun je vloeiend spreken, maar de gebruikte woorden hebben geen betekenis en de zinnen kloppen niet. Ook heb je moeite met het begrijpen van taal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Focus 4: Hoe resulteren de twee fases van de actiepotentiaal (depolarisatie en repolarisatie) uit het opeenvolgende openen en sluiten van 2 soorten kanalen / poorten in het celmembraan?

A

Een actie potentiaal wordt geinitieerd wanneer de structuur van een celmembraan aan een einde van een axon verandert en duizenden piepkleine natrium kanalen opengaan zodat er positief geladen natrium (Na + = Sodium in het Engels) ionen de cel in gaan. Hierdoor wordt de lading in de cel minder negatief. De stijging van de lading van de cel noemt depolarisatie. Met depolarisatie bedoelt men in de biologie een verandering in de membraanpotentiaal van een cel waardoor deze potentiaal meer positief dan wel minder negatief wordt.

Indien de depolarisatie hoog genoeg is, kan dit in zenuwcellen en bepaalde andere celtypen leiden tot een actiepotentiaal. Er is een vermindering in de negatieve lading (lading wordt positiever) over de membraan heen tot een drempelwaarde (threshold) van bvb-65 minivolts; dit triggert een actiepotentiaal. (-50 kan ook - het is een kansberekening wanneer de actie potentiaal getriggerd wordt.

Zodra er depolarisatie optreedt, sluiten de ionenpoorten die positief geladen natrium doorlieten, maar blijven de kanalen die positief geladen kalium doorlaten open. Doordat de kalium ionen meer geconcentreerd zijn binnen in de cel dan erbuiten en omdat ze afgestoten worden door tijdelijk positieve omgeving in de cel worden ze naar buiten geduwd. In dit proces bewegen zich genoeg positief geladen kalium ionen naar buiten zodat de rust-potentiaal hersteld wordt. Dit herstel van het rust potentiaal volgend op een depolarisatie noemt men de repolarisatie fase. Wanneer de kaliumpoorten dicht gaan is het einde van de actiepotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat doet de natrium-kalium pomp?

A

Bij elke actie potentiaal komt er een kleine hoeveelheid natrium + in de cel en een kleine hoeveelheid kalium + verlaat de cel. Om de oorspronkelijke balans van deze ionen in het membraan te behouden, heeft elk deel van het membraan een chemisch mechanisme, de natrium-kalium pomp die doorlopend natrium naar buiten beweegt en kalium in de cel laat. Deze pomp werkt constant op de achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Focus 5: Hoe is een axon’s geleidingssnelheid gerelateerd tot zijn diameter en gerelateerd aan de aan- of afwezigheid van een myeline schede?

A
  1. De snelheid waarmee een actiepotentiaal zich over een axon beweegt wordt beïnvloed door de diameter van het axon. Grote diameter axons geven minder weerstand bij het spreiden van electrische stroom en geleiden zo de actiepotentialen sneller dan dunne.
  2. Een tweede kenmerk dat de geleiding van actiepotentialen versnelt in vele axonen (niet elke axon is gemyeleerd) door de myeline schede. Myeline beschermt en isoleert axonen. Het versnelt zo de snelheid waarmee zenuwimpulsen gestuurd kunnen worden en vermindert zo storing van andere neuronen.

Storing van andere neuronen: Naast het helpen bij de boodschapoverdracht zorgt myeline er ook voor dat een elektrisch signaal niet overspringt naar een zenuwcel waar het niet voor bedoeld is en zo kortsluiting veroorzaakt.

NIet alle axonen zijn gemyelineerd bvb. de axonen van pijn zijn dun en ongemyelineerd. De zintuigzenuwcellen voor druk zijn wel gemyelineerd en zijn groot. Daarom voel je als je in je vinger duwt met een pin voel je de druk van de pin voor je de pijn voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

4.107 Wat is de threshold / drempelwaarde van een cel?

A

Indien de depolarisatie hoog genoeg is, kan dit in zenuwcellen en bepaalde andere celtypen leiden tot een actiepotentiaal. Er is een vermindering in de negatieve lading (lading wordt positiever) over de membraan heen tot een drempelwaarde (threshold) van ongeveer -65 minivolts (kan ook -50 zijn kansberekening) ; deze waarde triggert een actiepotentiaal en wordt de drempelwaarde van een cel genoemd.

Een keer dan een actiepotentiaal geïniteerd is op een bepaalde locatie van het axon, depolariseert het deel van de axon juist ervoor waar het zich plaatsvindt om daar dan ook weer de natriumkanalen te openen. Zo blijft de actiepotentiaal zichzelf steeds vernieuwen en beweegt to continu over de axon. Wanneer een axon vertakt, volgt de potentiaal elke vertakking en bereikt het signaal zo mogelijk wel duizenden axon uiteindes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

4.108 Synaptic transmission: how neurons influence other neurons

A

Het knooppunt tussen elke axonuiteinde en het cellichaam of dendriet van de ontvangende zenuwcel noemt men synaps.

Wanneer een actiepotentiaal een axonuiteinde bereikt, worden er vanuit dit uiteinde / terminal pakketjes (vanuit de blaasjes) neurotransmitters losgelaten (chemische stoffen). Deze neurotransmitters zitten in honderden pieplkleine blaasjes in het axon uiteinde. Elk van deze blaasjes bevatten duidenden moleculen van een chemische neurotransmitter.

Deze neurotransmitters bewegen dan over de ruimte tussen de cellen en veranderen het ontvangende neuron op zo een manier dat de actie potentialen beïnvloed worden = verhogen of verlagen (inhibiting) van de waarscjhijnlijkheid dat een neuron vuurt.

De best bestudeerde synapsen zijn die tussen axonuiteindes en spiercellen en tussen axon uiteindes en de dendrieten van andere neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

4.109 Postsynaptische neuronen integreren hun exhiberende en inhiberende effecten. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Op eender welk moment ontvangt een neuron input van tientallen, honderdtallen of zelfs duizenden van zijn synapsen. Sommige synapsen zijn inhiberend en sommige exciterend. Op elke exciterende synaps is er een kleine depolarisatie veroorzaakt door de transmitter (tempo van actiepotentialen verhoogt) en op elke inhiberende synaps is er een kleine hyperpolarisatie (negatiever worden van de binnenzijde van de cel). Deze effecten spreiden zich passief door de dendrieten en cellichaam om zo een geïntegreerd effect te hebben op de electrische lading over het membraan van het axon aan zijn kruispunt met het cellichaam. Hoe grotere de depolarisatie hoe hoger het tempo van actiepotentialen. Het tempo van actiepotentialen in het axon van de postsynaptische zenuwcel is dus afhankelijk van het netto effect van de depolariserende en hyperpolariserende invloeden van de inhiberende en exciterende synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Focus 6: hoe beïnvloeden neurotransmitters in de exciterende en inhiberende synapsen de snelheid waarmee actiepotentialen in het postsynaptisch neuron opgewekt worden?

A

Wanneer een actiepotentiaal een axonuiteinde bereikt, worden er vanuit de blaasjes in de axon terminal neurotransmitters losgelaten (chemische stoffen) in de synaptische spleet (zeer smalle ruimte tussen het axon uiteinde en de cel die het beïnloedt). Deze neurotransmitters verspreiden zich dan door de vloeistof in de spleet en komen dan vast te ziten op speciale receptoren in het postsynaptisch celmembraan. Zie de neurotransmitter als een sleutel en de receptor als een slot. Deze neurotransmittter molecule opent dan deze poorten waardoor ionen (electrisch geladen molecules) erdoor kunnen.

Wanneer de postsynaptische cel een spiercel is wordt een proces getriggerd door deze stroom van ionen waardoor de cel zich samentrekt.

Maar wanneer de postsynaptische cel een neuron is, dan is het resultaat een verandering in de polarizatie van het neuron.

De richting van de verandering in dit neuron (+ of -) en welke receptoren er opengaan, hangt af of de synaps exciterend of inhiberend is.

Bij een exciterende synaps -> de neurotransmitter opent natrium kanalen in het post synaptische membraan. Positieve natrium (Na+) deeltjes gaan de cel binnen waardoor er een lichte depolarisatie van de ontvangende neuron ontstaat aangezien de elektrische lading minder negatief word. Hierdoor stijgt het tempo van actiepotentialen die in dat neuron getriggerd worden.

Bij een inhiberende synaps -> de neurotransmitter opent chloride (CL-) kanalen of kalium (K +) kanalen; negatieve chloride deeltjes gaan in de cel of positieve kalium deeltjes gaan uit de cel. hierdoor ontstaat hyperpolarisatie waardoor de kans op een actiepotentiaal verkleint aangezien de elektrische lading nog negatiever word. Het tegenovergestelde van depolarisatie is hyperpolarisatie.

Hyperpolarisatie is de verandering in de membraanpotentiaal van een cel waarbij de potentiaal binnen in de neuron (zenuwcel) negatiever wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

104.110 111 Neurogenesis, fases van creatie van neuronen

A

Neurogenesis is het proces waarbij nieuwe zenuwcellen (neuronen) gecreëerd worden.

Dit gebeurt gedurende de 1 e 20 weken na conceptie, piekend in de 3de en 4 de maand van de zwangerschap. Gedurende de piek produceert het foetale brein enkele 100 duizend neuronen per minuut.

Deze geboorte van neuronen gaat verder na de geboorte tot in de volwassenheid, vooral in de hippocampus- gebied betrokken bij geheugen.

Beginnende vanaf de 20 weken na conceptie begint het laatste stadium van ontwikkeling voor de neuronen, de differentiatie. Gedurende de differentiatie groeien neuronen in grootte en verhogen het aantal dendrieten en axon uiteindes en het aantal synapsen.

Synapsvorming is het snelst in de maanden na geboorte maar de piek van synapsvorming is verschillend voor verschillende delen in de hersenen. Synaptogenesis gaat in een lager temp door gedurende het leven.

Na de geboorte gaan de neuronen naar hun permanente positie in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

4.110 Wat is differentiatie mbt neuronen?

A

Beginnende vanaf de 20 weken na conceptie begint het laatste stadium van ontwikkeling voor de neuronen, de differentiatie. Gedurende de differentiatie groeien neuronen in grootte en verhogen het aantal dendrieten en axon uiteindes en het aantal synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

4.111 Selectieve cel dood

A

Selective cell dead (selectieve celdood) - geprogrammeerde celdood = apoptose.

Het aantal neuronen en aantal synapsen dalen gedurende de vroege ontwikkeling. Gedurende prenatale onwikkeling in de piek worden tot 250.000 synapsen gevormd per minuut. 40 of 50% van deze synapsen worden genoeid /gaan verloren. De sterfte van neuronen in de apoptose begint voor de geboorte en gaat verder tot ver in de tienerjaren.

Synaptic pruning / synaptisch snoeien en sterfte van neuronen gebeuren op verschillende snelheden in de verschillende delen van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Focus 7: Wanneer worden de meeste neuronen geboren en wanneer beginnen ze met het vormen van synapsen?

A

De geboorte van nieuwe neuronen gebeurt gedurende de 1 e 20 weken na conceptie, piekend in de 3de en 4 de maand van de zwangerschap. Gedurende de piek produceert het foetale brein enkele 100 duizend neuronen per minuut.

Deze geboorte van neuronen gaat verder na de geboorte tot in de volwassenheid, vooral in de hippocampus- gebied betrokken bij geheugen.

Beginnende vanaf de 20 weken na conceptie begint het laatste stadium van ontwikkeling voor de neuronen, de differentiatie. Gedurende de differentiatie groeien neuronen in grootte en verhogen het aantal dendrieten en axon uiteindes en het aantal synapsen.

Synapsvorming is het snelst in de maanden na geboorte maar de piek van synapsvorming is verschillend voor verschillende delen in de hersenen.Synaptogenesis gaat in een lager tempo door gedurende het leven.

Na de geboorte gaan de neuronen naar hun permanente positie in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Focus 8: hoe is de metafoor van beeldhouwen van toepassing op de ontwikkeling van de hersenen?

A

De hersenen overproduceren eerst neuronen en synapsen en dan vormen ervaringen, hormonen en genetische signalen de hersenen. Neuronen sterven en synapsen worden gesnoeid. Hersenen worden groter met leeftijd maar dit is door het groter worden / groeien van indivivuele neuronen en myelinisatie van axonen en niet door nieuwe neuronen.

Dus dit proces lijkt op beeldhouwen daar ook een artiest steen wegkapt en vormt om zo zijn kunstwerk te creeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Focus 9: Welke rol spelen spiegelneuronen / mirror neurons in sociaal leren?

A

Deze spiegelneuronen bevorderen sociaal leren. Men gelooft dat deze mirror neurons ons helpen te gedragen op manieren die imiteren / kopiëren / spiegelen wat we waarnemen en ervaren. Deze neuronen worden geactiveerd wanneer iemand gedrag vertoont dat we ook kunnen en wanneer iemand een ander observeert met gelijksoortig gedrag.

Een belangrijk ontdekking m.b.t. spiegelneuronen en observerend leren bij de mens: ze coderen voor bewegingen die een actie vormen en niet alleen voor de actie zelf. (dus ook) . Mensen doen dus echt aan imitatie = spiegelneuronen zijn belangrijk voor immiterend leren. Apen / monkeys doen niet aan echte imitatie - ze herkennen wel wanneer iemand gedrag gelijk aan dat van hen vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

4.111 Wat zijn spiegelneuronen?

A

Neuronen in verschillende gebieden van de cerebrale cortex bij mensen en sommige niet menselijke primaten (apen). Deze spiegelneuronen bevorderen sociaal leren. Men gelooft dat deze mirror neurons ons helpen te gedragen op manieren die imiteren / kopiëren / spiegelen wat we waarnemen en ervaren. Deze neuronen worden geactiveerd wanneer iemand gedrag vertoont dat we ook kunnen en wanneer iemand een ander observeert met gelijksoortig gedrag.

Een belangrijk ontdekking m.b.t. spiegelneuronen en observerend leren bij de mens: ze coderen voor bewegingen die een actie vormen en niet alleen voor de actie zelf. (dus ook) . Mensen doen dus echt imitatie. Apen / monkeys doen niet aan echte imitatie - ze herkennen wel wanneer iemand gedrag gelijk aan dat van hen vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

4.112 Wat is het nut van spiegelneuronen?

A
  • Sociaal leren /Immitatie (echte immitatie bij mensen): herkennen van een actie bij een ander en het ook zelf doen
  • Brein mechanisme om zich met anderen te identificeren - dit is de basis van immiterend leren
  • Empathie
  • Spraak preceptie
  • Taal
  • Om iemand anders zijn bedoelingen te verstaan (bron van sociale cognitie)
  • ZIch kunnen aanpassen aan evolutionair veranderende omstandigheden in denken en levensstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

4.111 Hersenschors of cerebrale cortex

A

De hersenschors, het nieuwere deel van de hersenen - cerebrale cortex is het gebied van de hersenen waar info uit de rest van het lichaam ontvangen, geanalyseerd en geïnterpreteerd wordt. Deze informatie wordt dan omgezet in gedachten, innerlijke spraak en mentale beelden.

De cortex (schors) is de buitenste laag van de grote hersenen. De cortex bevat hersenwindingen (gyri) die door hersengroeven worden gescheiden. De dieper groeven = fissurae / de ondiepe noemen sulci.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

4.113 Wat zijn de 3 algemene categorieën waarin de methodes om functies van bepaalde hersengebieden te identificeren kunnen worden ondergebracht?

A
  1. Het observeren van gedragsproblemen (deficits) die voorkomen wanneer een deel van de hersenen vernietigd werd of tijdelijk geinactiveerd werd.
  2. Observeren van gedragseffecten van het artificieel stimuleren van specifieke delen van de hersenen.
  3. Het recorden / documenteren van veranderingen in neurale activiteit die zich in bepaalde gebieden van de hersenen voortdoet als mensen of dieren zich verdiepen in een bepaalde mentale taak of gedragstaak.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

4.115 TMS (Transcranial Magnetic Stimulation)

A

TMS (Transcranial Magnetic Stimulation) is relatief nieuw. TMS localiseert hersenfuncties door de electrische hersenactiviteit in bepaalde hersengebieden te blokkeren met behulp van een magnetisch veld. Dit magnetisch veld wordt opgewekt door een magnetische pulse door een smal koperen spoel - opeenvolgende pulsen zorgen voor een tijdelijk verlies van de mogelijkheid van vuren bij neuronen.

Transcranial Magnetic stimulation kan gebruikt worden voor het in kaart brengen van enkel het buitenste maar wel grootste deel van de cerebrale cortex.

Valt onder de categorie van “analyzeren van electrische hersenactiviteit”.

Bij TMS stroomt een sterke elektrische stroom (tot wel 10 kA) door een spoel van koperdraad die boven het hoofd van de proefpersoon (of patiënt) wordt gehouden. Deze stroom genereert een magneetveld dat gemakkelijk door de schedel van de proefpersoon gaat. Dit korte magneetveld induceert een stroom in het brein waardoor vervolgens neuronen worden geactiveerd. Deze neuronale activatie kan gebruikt worden om functies (bijvoorbeeld geleidingssnelheid of prikkelbaarheid) te meten of om hersenactiviteit tijdelijk te verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

4.115 EEG

A

Electro encephalogram (EEG) = registratie van hersenactiviteit die het resultaat is van het plaatsen van electroden op de schedel waarmee men de electrische signalen van de hersenneuronen kan detecteren of versterken. De patronen in de EEG kunnen gebruikt worden als een index om te zien of de persoon heel opgewonden is of ontspannen, slaapt … De slaapstadia kunnen herkend worden.

Valt onder de categorie van “analyzeren van electrische hersenactiviteit”.

53
Q

4.116 PET

A

PET: (intwikkeld in de 1970’s) Positron Emission Tomography onderzoekt het metabolisme van glucose of zuurstof in de hersenen door het pad te volgen van een in de aders (in het bloed) geïnjecteerde stof. (radioactief). Het meet dan de radioactiviteit die uitgezonden wordt vanuit vanuit elk deel van de hersenen. Verhoogde bloedtoevoer reflecteert verhoogde neurale activiteit.

PET vallt onder het “analyzeren van functionele metabolische activiteit”

Dit registreren van neurale activiteit (adhv verhoogde bloedtoevoer) gebeurt in de vorm van 3 dimensionele foto’s - neuroimages (neurobeelden) die het betrekkelijke hoeveelheid bloed die door elk deel van de hersenen stroomt weergeven.

54
Q

4.116 fMRI

A

fMRI: Functional Magnetic Resonance Imaging (1990’s) onderzoekt indirect het metabolisme in de hersenen door het meten van de variaties in hoeveelheid bloedtoevoer.
Bij deze methode wordt een magnetisch veld rond het hoofd gecreeerd waardoor hemoglobine moleculen die zuurstof in het bloed ronddragen radiogolven afgeven van een bepaalde frequentie. Deze golven kunnen waargenomen worden en gebruikt worden om de hoeveelheid bloed in elk deel van de hersenen te beoordelen. Verhoogde bloedtoevoer reflecteert verhoogde neurale activiteit

PET en fMRI kunnen activiteiten oppikken van overal in de hersenen. En zowel PET en fMRI vallen onder het “analyzeren van functionele metabolische activiteit”.

Dit registreren van neurale activiteit (adhv verhoogde bloedtoevoer) gebeurt in de vorm van 3 dimensionele foto’s - neuroimages (neurobeelden) die het betrekkelijke hoeveelheid bloed die door elk deel van de hersenen stroomt weergeven.

55
Q

4.114 Technieken voor bestuderen van de hersenen in 3 categorien:

A
  1. Analyseren van electrische breinactiviteit
    1. EEG = Electroencephalography = electrische activiteit waarnemen in de cortex met meerdere hoofdhuidelectrodes
    2. ERPs = Event-Related_potentials = een encefalografische maatstaf voor veranderingen in de electrische hersenactiviteit als reactie op bepaalde stimuli
    3. MEG = Magnetoencephalography = neemt de magnetische veldveranderingen waar door de corticale electrische activiteit
    4. TMS = Transcranial Magnetic Stilmulation = tijdelijk blokkeren van de electrische activiteit van een gebied in de hersenen door blootstelling aan een magnetisch veld om zo de localizatie van een hersenfunctie te bepalen.
    5. tDCS = Transcranial Direct Current Stimutalion: localisatie van een hersenfunctie door tijdelijk stimuleren van electrische activiteit door het richten van zwakke electrische stroom op bepaalde gebieden van de hersenen.
  2. Analyseren van anatomische structuur van de hersenen:
    1. MRI = Magnetic Resonance Imaging: hoge resolutie beeld van de anatomie van de hersenen, meet energieveranderingen in hersenweefsel na blootstelling aan een sterk magnetisch veld.
    2. DTI = Diffusion Tension Imaging: meet de verspreiding van water in het hersenweefsel en laten zo beeldvorming toe van de witte stofbanen (bundel axonen of zenuwbanen)
  3. Analyseren van de functionele metabolische activiteit
    1. PET = Positron Emission Tomography = analyseert de metabolische activiteit van glucose of zuurstof in de hersenen door een pad van radioactieve stof te volgen die intraveneus (via de ader) werd toegediend.
    2. fMRI = Functional Magnetic Resonance Imaging: analyseert onrechtstreeks de metabolisch activiteit van de hersenen door het meten van veranderingen in de bloedtoevoer.
56
Q

Focus 10: Hoe identificeren onderzoekers functies van hersengebieden door

  1. het bestuderen van effecten van hersenschade?
  2. een magnetisch veld te gebruiken om normale hersenactiviteit te onderbreken?
  3. documenteren / recorden van electrische activiteit die door de schedel en hoofdhuid gaat?
  4. beelden creëert die bloedstroom patronen volgt?
A
  1. Door het bestuderen van veel mensen die schade hebben in dezelfde hersengebieden kunnen psychologen redelijke gevolgtrekkingen doen over de mentale en gedragsfunctie van dat bepaald gebeid. Wanneer sommige vermogens missen en andere vermogens blijven bij het missen van een bepaald deel van de hersenen moet dat deel wel op een bepaalde manier bijdragen aan het missende vermogen en niet aan het vermogen dat er nog steeds is. Maar voorzichtigheid is geboden daar hersenschade zelden beperkt kan worden tot een bepaald gebied en er vaak complicaties zijn - gevolgen in andere hersengebieden.
57
Q

Focus 10: Hoe identificeren onderzoekers functies van hersengebieden door

  1. het bestuderen van effecten van hersenschade?
  2. een magnetisch veld te gebruiken om normale hersenactiviteit te onderbreken?
  3. documenteren / recorden van electrische activiteit die door de schedel en hoofdhuid gaat?
  4. beelden creëert die bloedstroom patronen volgt?
A
  1. TMS kan gebruikt worden om de funtionele verbindingen tussen specifieke gebieden binnen het beweging-controle deel van de cerebrale cortex (hersenschors) en de spieren die door deze gebieden gecontroleerd worden in kaart te brengen. t DCS verandert de preceptuele; cognitieve en motorisch functionering.

TMS:herhaaldelijke pulsen veroorzaken een tijdelijk verlies in neuronen om normaal te vuren. Dit effect is tijdelijk en omkeerbaar maar is toch vergelijkbaar met schade aan een klein deel van de hersenen. Dus door de spoel op een bepaalde plaats juist boven de schedel te houden (puls van electriciteit wordt erdoor verzonden) kan de functie van dit gebied bepaald worden.

58
Q

Focus 10: Hoe identificeren onderzoekers functies van hersengebieden door

  1. het bestuderen van effecten van hersenschade?
  2. een magnetisch veld te gebruiken om normale hersenactiviteit te onderbreken?
  3. documenteren / recorden van electrische activiteit die door de schedel en hoofdhuid gaat?
  4. beelden creëert die bloedstroom patronen volgt?
A

3.Electro encephalogram (EEG) = registratie van hersenactiviteit die het resultaat is van het plaatsen van electroden op de schedel waarmee men de electrische signalen van de hersenneuronen kan detecteren of versterken. De patronen in de EEG kunnen gebruikt worden als een index om te zien of de persoon heel opgewonden is of ontspannen, slaapt … De slaapstadia kunnen herkend worden.

Valt onder de categorie van “analyzeren van electrische hersenactiviteit”. Met computer technologie kan men de hersenactiviteit van vele electroden tegelijk opnemen en analyseren, elk van deze electroden op een verschillende locatie van de hoofdhuid om zo te zien hoe de hersenactiviteit van moment tot moment en plaats tot plaats verschilt.

59
Q

Focus 10: Hoe identificeren onderzoekers functies van hersengebieden door

  1. het bestuderen van effecten van hersenschade?
  2. een magnetisch veld te gebruiken om normale hersenactiviteit te onderbreken?
  3. documenteren / recorden van electrische activiteit die door de schedel en hoofdhuid gaat?
  4. beelden te creeren die bloedstroom patronen volgt?
A

PET: (intwikkeld in de 1970’s) Positron Emission Tomography onderzoekt het metabolisme van glucose of zuurstof in de hersenen door het pad te volgen van een in de aders (in het bloed) geïnjecteerde stof. (radioactief). Het meet dan de radioactiviteit die uitgezonden wordt vanuit vanuit elk deel van de hersenen. Verhoogde bloedtoevoer reflecteert verhoogde neurale activiteit.

fMRI: Functional Magnetic Resonance Imaging (1990’s) onderzoekt indirect het metabolisme in de hersenen door het meten van de variaties in hoeveelheid bloedtoevoer.
Bij deze methode wordt een magnetisch veld rond het hoofd gecreeerd waardoor hemoglobine moleculen die zuurstof in het bloed ronddragen radiogolven afgeven van een bepaalde frequentie. Deze golven kunnen waargenomen worden en gebruikt worden om de hoeveelheid bloed in elk deel van de hersenen te beoordelen.

Antwoord:

PET en fMRI veroorzaken en registeren verhoogde bloedtoevoer in bepaalde gebieden van de hersenen. De verhoogde bloedtoevoer reflecteert verhoogde neurale activiteit

PET en fMRI kunnen activiteiten oppikken van overal in de hersenen. Dit registreren van neurale activiteit (adhv verhoogde bloedtoevoer) gebeurt in de vorm van 3 dimensionele foto’s - neuroimages (neurobeelden) die het betrekkelijke hoeveelheid bloed die door elk deel van de hersenen stroomt weergeven.

Zowel bij PET als fMRI wordt bepaald welke hersenactiviteit meest betrokken is bij een bepaalde activiteit door het gebruik van een controle omstandigheid. Door de hoeveelheid activiteit in elk gebied van de hersenen in de controle conditie (omstandigheid) - wanneer de persoon de specifieke taak niet uitvoert - af te trekken van de hoeveelheid activiteit in hetzelfde gebied tijdens de experimentele conditie - wanneer de persoon de taak uitvoert - kan de onderzoeker vastleggen welke gebieden de grootste verhoging van activiteit vertonen tijdens de taak.

60
Q

4.116 Op welk principe zijn de PET en fMRI gebaseerd?

A

Verhoogde neurale activeit in de hersenen gaat gepaard met een verhoogde bloedtoevoer in dat gebied Zoals andere lichaamsweefsels zijn de hersenen doordrongen van piepkleine bloedvaatjes. Wanneer een deel van de hersenen actief worden, vergroten deze bloedvaatjes daar er meer bloed binnen komt. Het bloed bevat zuurstof en glucose, de energiebronnen nodig voor het onderteunen van de neurale activiteit. Door complexe methoden te gebruiken kunnen wetenschappers 3 dimensionele foto’s - neuroimages (neurobeelden) creêren die het betrekkelijke hoeveelheid bloed die door elk deel van de hersenen stroomt weergeven. En dus de verhoogde neurale activiteit weergeven.

61
Q

4.116

  1. Waarom wordt fMRI vaker gebruikt dan PET en
  2. wat is het voordeel van deze twee methodes tov EEG?
A

fMRI is recenter ontwikkeld (1990’s versus 1970’s) dan PET.

    1. PET: injecteren van radio-actieve substantie (zelfs al is het in niet schadelijke hoeveelheid) wat niet het geval is bij fMRI.
    2. fMRI toont en betere ruimtelijke resolutie t.o.v. fMRI.
    1. PET en fMRI kunnen activiteiten weergeven in elk deel van de hersenen en dat kan EEG niet. EEG kan enkel activiteit aan de oppervlakte juist onder de schedel weergeven.
    2. EEG geeft een minder fijnkorrelig beeld dan de PET en fMRI.
62
Q

Focus 11:

  1. Hoe beschadigen onderzoekers de hersenen van dieren om over de functies van de hersenen te leren?
  2. Hoe stimuleren ze de hersenen?
  3. Hoe registreren ze het (record)?
A
  1. Beschadigingen kunnen electrisch of chemisch veroorzaakt worden. Om op electrische wijze beschadiging door te voeren wordt een dunne draad electrode , overal geisoleerd behalve aan het puntje chirurgisch in de hersenen ingebracht met behulp van een stereotaxic instrument. Genoeg stroom wordt door de electrode gestuurd om de neuronen grenzend aan het puntje te vernietigen. Deze schade kan zo klein zijn als ¼ van een mm in diameter. Om chemisch schade te veroorzaken, wordt een dun buisje (cannula) in de hersenen ingebracht en wordt een kleine hoeveelheid chemlsche stof geïnjecteerd via de canulla zo de neuronen vernietigend naast het puntje / tip van de canulla. Door de preciese locatie van de toegebrachte schade te varieren bij verschillende groepen van dieren en dan ze te onderwerpen aan verschillende gedragstesten, kunnen de onderzoekers de juiste hersengebieden identificeren die cruciaal zijn voor bepaalde types gedrag.
  2. Ook stimulatie van bepaalde hersengebieden kan electrisch of chemisch. Om op electrische wijze te stimuleren wordt een dunne draad electrode , overal geisoleerd behalve aan het puntje chirurgisch in de hersenen ingebracht met behulp van een stereotaxic instrument. Deze electrode wordt dan in de hersenen gecementeerd en kan na de operatie altijd geactiveerd worden via een draadverbinding of door radio golven. De electrische stroom gebruikt voor stimulatie is veel zwakker dan voor beschadiging. Sterk genoeg om actiepotentialen te induceren maar niet sterk genoeg om de neuronen in de buurt van de eletrode punt te vernietigen. Om neuronen chemisch te stimuleren wordt een canulla permanent geimplanteerd in de hersenen van het dier. Kort voor de gedragstesten wordt een kleine hoeveelheid neurotrantmitter substantie of een andere chemische stof in de canulla geïnjecteerd die dan de neuronen activeren. Electrische en chemische stimulatie hebben maar zo lang effect als de stimulatie duurt.
  3. Electroden kunnen ook gebruikt worden voor het registeren van neurale activiteit in bepaalde gebieden wanneer het dier engageert in een bepaalde gedragstaak. Extreme dunne micro-electrodes met zeer dunne punten die kunnen binnendringen in de cellichamen van aparte neuronen kunnen permanent in de hersenen geimplanteerd worden. Bij sommige experimenten worden verschillende electroden tegelijk in gebracht elk om de activiteit van een verschillend neuron te registeren.
63
Q

4.119 Hersenzenuwen (cranial nerves- en Ruggenmergzenuwen (spinal nerves)

A

Het Perifere zenuwstelsel bestaat uit de volledige set zenuwen die het centrale zenuwstelsel verbinden met de zintuigorganen, spieren en klieren. Een zenuw is een bundel van axonen van verschillende zenuwcellen (neuronen). Zenuwen worden onderverdeeld in 2 klasses die overeenkomen met het deel van het centrale zenuwstelsel van waaruit ze ontstaan.

  1. Hersenzenuwen (12 paar elk met een linker en een rechter lid) komen rechtstreeks uit de hersenen. Zintuigelijke input van de gespecialiseerde zintuigorganen van het hoofd - zoals ogen, tong, neus, oren komt de hersenen in via de hersenzenuwen.
  2. De ruggenmergzenuwen ontstaan uit het ruggenmerg (31 paar met elk een linker en een rechter lid). Zintuigelijke input van het lichaam (somatosensaties / tastzin – sensaties vanuit spieren, pezen, huid, bepaalde organen en klieren - inclusief pijn en aanraking.) komen het centrale zenuwstelsel binnen via alle ruggenmergzenuwen en sommige via de hersenzenuwen.
64
Q

4.119 Uit welke 2 aparte maar op elkaar inwerkende hiërarchien bestaat het zenuwstelsel?

A

Het zenuwstelsel is hiërarchisch opgebouwd en bestaat uit:

  1. Sensorische perceptuele hiërarchie: functie: gegevensverwerking. Deze hiërarchie ontvangt informatie van de interne en externe omgeving van een persoon. Het analyseert deze data om een beslissing te nemen over de lichamelijke behoeften en over bedreigingen en opportuniteiten in de buitenwereld. De informatiestroom in deze hiërarchie gaat informatie vooral van beneden (zintuigreceptoren) naar boven (perceptuele centra in de hersenen). Het tempo en patronen van actiepotentialen in de zintuigzenuwcellen (sensory neurons) zijn de data die perceptuele gebieden van het CZS gebruiken om uit te docteren wat de staat is van de interne en externe omgeving. Hierop baseert het zijn gedrags controlerende beslissingen.
  2. Motorische -controle hiërarchie: functie: controle van beweging. De informatiestroom is voornamelijk van boven naar beneden. Bovenaan deze hiërarchie zijn er leidinggevende (executive) centers die beslissingen nemen over de activiteiten die de persoon moet uitvoeren en op de lagere niveaus zijn centra die deze beslissingen vertalen in specifieke patronen van spierbewegingen. Meeste grote anatomische divisies van het zenuwstelsel zijn bij beide hiërarchien betrokken.
65
Q

4.120 Somatosensation

A

Soma = lichaam

Somatosensaties = alle sensaties die ontstaan in het lichaam - vanuit spieren, pezen, huid, bepaalde organen en klieren - inclusief pijn en aanraking.

Deze inputs komen in het centrale zenuwstelsel via de ruggenmergzenuwen en via sommige hersenzenuwen.

Somatosensaties is tegengesteld aan sensaties vanuit de speciale sensorische organen van het hoofd zoals ogen, tong, neus, oren. HOOFD is NIET LICHAAM.

66
Q

Focus 12:

  1. Hoe verschillen de autonome en de somatische motorische systemen van elkaar in functie?
  2. Hoe verschillen het sympathetic - sympatisch en het parasympatische deel van het autonome systeem / autonome zenuwstelsel in functie?
A
  1. Het somatische deel: de skeletmotorneuronen van dit deel initiëren activiteit in de skeletspieren. Skeletspieren zijn volledig inactief wanneer er geen neurale input aanwezig is. Het autonome deel van het perifere motorisch systeem: de autonome motorneuronen moduleren (veranderen) eerder de activiteit van de viscerale spieren en klieren. Viscerale spieren hebben ingebouwde non neurale mechanismes om activiteit te genereren.
  2. Het autonome deel (viscerale spieren en klieren) van het perifere motorisch systeem kan dan weer onderverdeeld worden in een sympathisch en een parasympatisch deel. De meeste viscerale spieren en klieren ontvangen twee sets neuronen die tegengestelde effecten produceren en van twee anatomisch verschillende onderverdelingen (sympathisch en parasympatisch). Het sympathische deel reageert vooral op stresserende situaties. Het helpt het lichaam voor te bereiden op vluchten of vechten (fight or flight). Effecten zijn onder andere: verhoogde bloeddruk en hart klopt sneller, het loslaten van energie moleculen (suiker en vetten) , verhoogde bloedtoevoer naar de skeletspieren en stopzetten van de spijsvertering. Het parasympatisch (passief – rust) deel daarentegen heeft herstellende, groei promotende en energiebesparende functies met effecten tegengesteld aan de bovengenoemde.
67
Q

4.122 - 123 Patroon generatoren / pattern generators

A

Het ruggenmerg bevat patroon generatoren voor voortbeweging.

Het ruggenmerg kan georganiseerde bewegingen voortbrengen zonder de hersenen erbij te betrekken. Het ruggenmerg bevat een netwerk neuronen die elkaar op een cyclische manier stimuleren en actiepotentialen produceren die toe-en afnemen op een regelmatig, herhalend ritme. Deze netwerken van neuronen noemt met patroon generatoren. Deze netwerken activeren bewegingszenuwcellen (motor neuronen) om de ritmische opeenvolging van spierbewegingen te produceren, nodig voor wandelen, lopen, vliegen (vogels) of zwemmen (vissen). In sommige dieren (NIET mensen) worden deze patroon generatoren actief wanneer ze losgekoppeld worden van de verhinderende (inhiberend) invloed erop van de hersenen (daarom dat een kip zonder kop ineens rond rent). Normaal gezien, bij intacte dieren worden deze patroon generatoren gecontroleerd door neuronen die vanuit de hersenen afdalen. Ze kunnen geinhibeerd worden, resultaat is een bewegingsloos dier of geactiveerd in verschillende mate, resulterend in variërende mate van beweging.

68
Q

Focus 13: Wat zijn de 3 categorieen van functies van het ruggenmerg?

A
  1. Het ruggenmerg verbindt de ruggenmergzenuwen met de hersenen. Het bevat opstijgende en dalende zenuwbundels, opstijgende en dalende banen (tracts). De opstijgende (ascending tracts) banen vervoeren somatosensorische informatie vanuit de ruggenmergzenuwen naar de hersenen. De dalende banen (descending tracts) vervoeren motor (bewegings-) controle bevelen naar beneden vanuit de hersenen om zo door de ruggenmergzenuwen naar de spieren gestuurd te worden.
  2. Het ruggenmerg organiseert simpele reflexen (waarvoor de hersenen dan niet nodig zijn). Dit is getest met spinal dieren (ruggenmerg operationeel afgescheiden van de hersenen). Bv. flexion reflex = buigreflex – samentrekking van de buigspieren – de spieren die het ledemaat buigen in elk gewricht, waardoor het naar het lichaam toe getrokken wordt (flexed). Het beweegt het ledemaat snel en automatisch weg van een potentieel schadelijke stimulus. Het is snel daar het niet nodig is dat boodschappen naar de hersenen gestuurd worden voor verwerking en dan weer naar de spieren. Vb. de poot van een spinal kat prikken met een naald – geen tekenen van pijn (de kat voelt geen pijn onder de nek) maar trekt toch snel weg van de naald.
  3. Het ruggenmerg bevat patroon generatoren voor voortbeweging. Het ruggenmerg kan georganiseerde bewegingen voortbrengen zonder de hersenen erbij te betrekken. Het ruggenmerg bevat een netwerk neuronen die elkaar op een cyclische manier stimuleren en actiepotentialen produceren die toe-en afnemen op een regelmatig, herhalend ritme. Deze netwerken van neuronen noemt met patroon generatoren. Deze netwerken activeren bewegingszenuwcellen (motor neuronen) om de ritmische opeenvolging van spierbewegingen te produceren, nodig voor wandelen, lopen, vliegen (vogels) of zwemmen (vissen). In sommige dieren (NIET mensen) worden deze patroon generatoren actief wanneer ze losgekoppeld worden van de verhinderende (inhiberend) invloed erop van de hersenen (daarom dat een kip zonder kop ineens rond rent). Normaal gezien, bij intacte dieren worden deze patroon generatoren gecontroleerd door neuronen die vanuit de hersenen afdalen. Ze kunnen geinhibeerd worden, resultaat is een bewegingsloos dier of geactiveerd in verschillende mate, resulterend in variërende mate van beweging.
69
Q

4.123 Subcortical structures

A

De lagere meer primitieve delen van de hersenen worden subcortical structures genoemd door hun ligging onder de cerebral cortex (hersenschors).

70
Q

4.123 Hersenstam

A

De hersenstam is het verlengde van het ruggenmerg. Anatomisch en functioneel is de hersenstam vergelijkbaar met het ruggenmerg maar het is meer ontwikkeld.

De ruggenmergzenuwen lopen door het ruggenmerg en de hersenzenuwen lopen door de hersenstam. Zowel de hersenstam als het ruggenmerg bevatten omhooggaande (zintuigelijke) en omlaaggaande (motorische) banen (tracts - bundel neurale axonen die samenlopen in het centrale zenuwstelsel - analoog aan de zenuw in het perifere zenuwstelsel) die communiceren tussen zenuwen en hogere hersendelen. De hersenstam bestaat uit de medulla (merg), pons en middenhersenen.

71
Q

Focus 14:

  1. Hoe is de hersenstam verschillend en hoe is de hersenstam gelijk aan het ruggenmerg?
  2. Welke rol speelt de hersenstam in de controle van gedrag?
A
  1. De hersenstam is
    1. Verschil: Het verlengde van het ruggenmerg.
    2. Verschil: Hersenstam is meer ontwikkeld dan het ruggenmerg.
    3. Verschil: De ruggenmergzenuwen lopen door het ruggenmerg en de hersenzenuwen lopen door de hersenstam.
    4. Verschil: De reflexen georganiseerd door de medulla en pons zijn meer complex en aanhoudend dan de ruggengraatreflexen. Bv. de houdingsreflex - postural reflex en vital reflex (ademtempo en hartslag) als reactie op de metabolische behoeftes van het lichaam.
    5. Verschil: De middenhersenen bevatten neurale centra die de meeste van de soort-typische bewegingspatronen beheersen zoals die betrokken bij eten, drinken, aanvallen, copuleren.
    6. Verschil: De middenhersenen bevatten ook neuronen die reageren op patroon generatoren in het ruggenmerg om de snelheid van voortbewegen te versnellen of te vertragen.
    7. Gelijk: Anatomisch en functioneel is de hersenstam vergelijkbaar met het ruggenmerg
    8. Gelijk: Zowel de hersenstam als het ruggenmerg bevatten omhooggaande (zintuigelijke) en omlaaggaande (motorische) banen (tracts - bundel neurale axonen die samenlopen in het centrale zenuwstelsel - analoog aan de zenuw in het perifere zenuwstelsel) die communiceren tussen zenuwen en hogere hersendelen.
    9. Gelijk: Net zoals het ruggenmerg heeft de hersenstam neurale centra die reflexen en sommige soort-typische gedragingen organiseert.
  2. Een brainstem animal (hersenstam dier) waarvan het centrale zenuwstelsel volledig afgesneden is juist boven de hersenstam kan alle species typical gedrag voortbrengen van een normaal dier. Maar enkel als geprovoceerd door onmiddellijke stimuli. Het reageert niet op een doelbewuste manier en ook niet spontaan. Het kiest het gedrag niet zelf. Het reageert als een machine op enkele triggers. Het is geen intelligent beslissing nemend wezen meer. Dit gedrag duidt aan dat de middenhersenen en de onderliggende structuren neurale systemen bevatten die vrijwillige beslissingen om te bewegen of niet te bewegen toelaten om tegemoet te komen aan de langere termijn interesses of behoeften.
72
Q

4.123 Medulla

A

De medulla (oblongata) verlengde merg is het deel van de hersenen dat de hersenstam met het ruggenmerg verbindt. = overgangsgebied van het ruggenmerg naar de hersenen.

Het is betrokken bij vitale functies zoals ademhalen, hartslag en hoesten. Medulla en pons organiseren meer complexe reflexen dan ruggenmergreflexen.

Vb houding (postural) reflex (evenwicht bij staan en bewegen), vitale reflexen

73
Q

4.123 Pons

A

De pons (brug) is een gedeelte van de hersenstam en zit met 2 stelen achterin vast aan de voorkant van de kleine hersenen (cerebellum).

De pons ligt onderaan de middenhersenen en boven het verlengde merg (medulla).

De pons verbindt de hersenschors van de grote hersenen (cerebrum) , kleine hersenen (cerebellum) en het verlengde merg (medulla)) met elkaar en fungeert als tussenstation voor signalen.

Het coordineert tussen beide hersenhelften en geeft signalen door van evenwicht en gehoororgaan aan de kleine hersenen.

74
Q

4.123 Midbrain - middenhersenen

A

De middenhersenen is het deel van de hersenen dat zich in het bovenste deel van de hersenstam bevindt. Het bevat neurale centra die helpen met het beheersen van de meeste van de soort typische bewegingspatronen zoals deze betrokken bij eten, drinken, aanvallen of copuleren.

In de middenhersenen zitten ook neuronen die reageren op patroon generatoren in het ruggenmerg om de snelheid van voortbeweging te versnellen of te vertragen.

75
Q

Focus 15: Wat zijn de functionele gelijkenissen en verschillen tussen het cerebellum en de basale ganglia?

A
  1. Gelijkenissen:
    1. beiden betrokken bij het maken van gecoordineerde bewegingen
    2. beiden gebruiken ze sensorische informatie om bewegingen te sturen (maar ze gebruiken de info verschillend)
    3. delen van de cerebellum, basale ganglia en bepaalde motorplanningsgebieden van de cerebrale cortex worden actief niet enkel bij het produceren van bewegingen maar ook wanneer ze zich inbeelden dat ze deze bewegingen maken.
  2. Verschillen:
    1. Cerebellum zorgt voor een snelle, goed getimede volgorde van spierbewegingen voor het vangen van bvb. een basebal, een muziekinstrument bespelen
    2. terwijl de basale ganglia zorgt voor langzame vrijwllige bewegingen zoals uitreiken om een voorwerp op te rapen.
    3. De sensory informatie wordt door de basale ganglia gebruikt op een feedback manier. Zintuigelijke info behorend tot een voortdurende beweging vloeit terug naar de basale ganglia tijdens de beweging en wordt gebruikt om het vervolg van de beweging aan te passen (bvb het zicht van hoe de hand beweegt).
    4. Het cerebellum gebruikt zintuigelijke info op een feed forward manier . Het gebruikt deze info om de nodige kracht en timing van een beweging te programmeren voor de beweging in gang gezet wordt. Daarom is het cerebellum cruciaal voor bewegingen die te snel gebeuren om nog aan te passen wanneer ze bezig zijn.
76
Q

Focus 16: wat zjjn de belangrijkste functies van de thalamus?

A
  1. De thalamus is een tussenstation (relay - doorgeef station) dat verschillende delen van de hersenen met elkaar verbindt.
  2. De meeste zintuigelijke banen (tracts - bundel neurale axons) die omhoog lopen vanuit de hersenstam eindigen in speciale (nuclei) celkernen in de thalamus. Vandaar sturen deze celkernen van de thalamus de output naar specifieke gebieden in de hersenschors (cerebral cortex)
  3. De thalamus heeft ook celkernen die boodschappen doorgeven van hogere delen van de hersenen naar bewegingscontrolerende centra in de hersenstam
  4. De thalamus speelt ook een rol in opwinding / activering van de hersenen. De opwinding (arousal) paden (pathways) in de middenhersenen komen samen in het centrum van de thalamus en projecteren dan verspreid (diffuus) over alle gebieden van de cerebrale cortex.
77
Q

4.124 Cerebellum

A

Cerebellum betekent kleine hersenen (ze zien er ook uit als een kleine versie van de hersenen). Ze liggen op de achterkant van de hersenstam.

Ze zijn betrokken bij het maken van gecoordineerde bewegingen en gebruiken sensorische informatie om bewegingen te sturen.

Delen van de cerebellum, basale ganglia en bepaalde motorplanningsgebieden van de cerebrale cortex worden actief niet enkel bij het produceren van bewegingen maar ook wanneer ze zich inbeelden dat ze deze bewegingen maken.

Cerebellum zorgt voor een snelle, goed getimede volgorde van spierbewegingen voor het vangen van bvb. een basebal, een muziekinstrument bespelen

Het cerebellum gebruikt zintuigelijke info op een feed forward manier . Het gebruikt deze info om de nodige kracht en timing van een beweging te programmeren voor de beweging in gang gezet wordt. Daarom is het cerebellum cruciaal voor bewegingen die te snel gebeuren om nog aan te passen wanneer ze bezig zijn.

78
Q

4.124 Basale ganglia

A

De basale ganglia is een set van onderling verbonden structuren die aan elke kant van de thalamus liggen.

Zowel het cerebellum als de basale ganglia zijn betrokken bij het maken van gecoordineerde bewegingen en gebruiken sensorische informatie om bewegingen te sturen.

Delen van de cerebellum, basale ganglia en bepaalde motorplanningsgebieden van de cerebrale cortex worden actief niet enkel bij het produceren van bewegingen maar ook wanneer ze zich inbeelden dat ze deze bewegingen maken.

De basale ganglia zorgt voor langzame vrijwllige bewegingen zoals uitreiken om een voorwerp op te rapen.

Zintuigelijke informatie wordt door de basale ganglia gebruikt op een feedback manier. Zintuigelijke info behorend tot een voortdurende beweging vloeit terug naar de basale ganglia tijdens de beweging en wordt gebruikt om het vervolg van de beweging aan te passen (bvb het zicht van hoe de hand beweegt).

De basale ganglia zorgt ook voor evenwicht, houding en oogbeweginen.

Ze verbinden de thalamus met de motorische schors.

79
Q

4.124 Thalamus

A

De thalamus bevindt zich juist boven de hersenstam in het midden van de hersenen. De thalamus heeft volgende functies:

  1. De thalamus is een tussenstation (relay - doorgeef station) dat verschillende delen van de hersenen met elkaar verbindt.
  2. De meeste zintuigelijke banen (tracts - bundel neurale axons) die omhoog lopen vanuit de hersenstam eindigen in speciale (nuclei) celkernen in de thalamus. Vandaar sturen deze celkernen van de thalamus de output naar specifieke gebieden in de hersenschors (cerebral cortex)
  3. De thalamus heeft ook celkernen die boodschappen doorgeven van hogere delen van de hersenen naar bewegingscontrolerende centra in de hersenstam
  4. De thalamus speelt ook een rol in opwinding / activering van de hersenen. De opwinding (arousal) paden (pathways) in de middenhersenen komen samen in het centrum van de thalamus en projecteren dan verspreid (diffuus) over alle gebieden van de cerebrale cortex.
80
Q

Focus 17:

  1. Waarom wordt het limbisch systeem zo genoemd?
  2. Wat is de functie van het limbisch systeem?
A
  1. De naam komt va limbus = grens. Het limbisch systeem kan worden voorgesteld als de grens tussen de evolutionaire oudere delen (subcortical structures) van de hersenen (beneden) en het nieuwste deel (hersenschors).
  2. Structuren van het limisch systeem:
    1. Amygdala: regulering van emoties, basic drives,
    2. Hippocampus: bijhouden van ruimtelijke informatie, encodering van bepaalde soort herinneringen,
    3. geur, oorpronkelijk geevolueerd vanuit een systeem om geur te analysren: dit verklaart de invloed van geur op emoties en drives en herinneringen.
    4. Input ontvangen van alle andere zintuigorganen
    5. limbisch systeem is zeer nauw verbonden met de basale ganglia en men gelooft dat deze verbinding helpt om emoties en drives in acties te vertalen.
81
Q

4.125 Limbisch systeem

A

De naam komt va limbus = grens. Het limbisch systeem kan worden voorgesteld als de grens tussen de evolutionaire oudere delen (subcortical structures) van de hersenen (beneden) en het nieuwste deel (hersenschors).

Het limbisch syseem bestaat uit verschillende aparte structuren die onderling verbonden zijn - amygdala en hippocampus.

  1. Functies van het limisch systeem:
    1. Amygdala: regulering van emoties, basic drives,
    2. Hippocampus: bijhouden van ruimtelijke informatie, encodering van bepaalde soort herinneringen,
    3. geur, oorpronkelijk geevolueerd vanuit een systeem om geur te analysren: dit verklaart de invloed van geur op emoties en drives en herinneringen.
    4. Input ontvangen van alle andere zintuigorganen
    5. limbisch systeem is zeer nauw verbonden met de basale ganglia en men gelooft dat deze verbinding helpt om emoties en drives in acties te vertalen.
82
Q

4.125 Amygdala

A

De amygdala is deel van het limbisch systeem en is betrokken bij de regulering van basic drives en emoties zoals bvb angst en agressie. (fight, flight, freeze)

De amygdala is ook betrokken bij het verbinden van emotionele betekenis aan bepaalde herinneringen, beloning (reward), nemen van snelle beslissingen.

83
Q

4.125 Hippocampus

A

De hippocampus is een van de meest vooraanstaande structuren van het limbisch systeem. De hippocampus is cruciaal voor het bijhouden en traceren van ruimtelijke locatie (spatial location) en voor het encoderen van bepaald soorten herinneringen.

ORIENTATIE !

84
Q

4.125 Hypothalamus

A

De naam hypothalamus is omdat deze recht onder de thalamus ligt.
De hypothalamus is klein en is technisch gezien geen deel van het limbisch systeem. Het is wel heel nauw verbonden met alle structuren die deel uitmaken van het limbisch systeem.

De belangrijkste taak van de hypothalamus is het helpen reguleren van de interne omgeving zoals slaap , voeding enz. op drie manieren

  1. de hypothalamus beïnvloedt de activiteit van het autonome zenuwstelsel
  2. het controleert het loslaten van bepaalde hormonen
  3. het beïnvloedt bepaalde drives zoals honger en dorst

Door zijn connecties met het limbisch systeem helpt de hypothalamus ook om de emotionele toestand te regelen zoals angst en boosheid.

De hypothalamus speelt een grote rol bij de regulatie van de drives belangrijk voor overleving. Hieronder horen de zogenaamde 4 F’s (Fighting, Fleeing, Feeding and Fornicating - ontucht)

85
Q

Focus 18: Wat zijn de 3 manieren waarop de hypothalamus de interne omgeving van het lichaam controleert?

A

De belangrijkste taak van de hypothalamus is het helpen reguleren van de interne omgeving zoals slaap , voeding enz op 3 manieren:

  1. de hypothalamus beïnvloedt de activiteit van het autonome zenuwstelsel
  2. het controleert het loslaten van bepaalde hormonen
  3. het beïnvloedt bepaalde drives zoals honger en dorst
86
Q

Focus 19:

  1. Welke zijn de 4 kwabben van de cortex?
  2. Welke zijn de 3 functionele catagorien binnen deze kwabben van de cortex?
A
  1. De vier kwabben zijn de occipitale kwab, temporale kwab, pariëtale kwab en de frontale kwab (van achter naar voor)
    1. Primary sensory areas (primaire sensorische gebieden)
    2. Primary motor area (primaire motorische gebieden)
    3. Association area (associatie gebieden)
87
Q

4.126 De temporale kwab

A

De temporale kwab wordt ook slaapkwab genoemd.

De cerebral cortex (hersenschors) is onderverdeeld in een linker en rechterhemisfeer. Elke hemisfeer is onderverdeeld in 4 kwabben / segmenten / lobes. Elke kwab is afgebakend door duidelijk inwaards gevouwde vouwen (ceases fissures (spleet/ kloof).

De slaapkwab ligt aan de zijkant van de hersenen. In deze kwab bevinden zich onder andere:

  • de amygdala
  • hippocampus: tijdelijke opslag van herinneringen, betrokken bij herkennen en benoemen van personen, dieren en objecten
  • gebied van Wernicke
  • auditieve cortex: verwerken van auditieve info
88
Q

4.126 Cerebral Cortex

A

Cerebral cortex (hersenschors) is anatomisch het evolutionaire nieuwste deel van de hersenen. Het verwijst meestal naar alle delen van de hersenen buiten de hersenstam en cerebellum. De cerebral cortex is de buitenste laag van het grootste deel van de hersenen. Het is verreweg het grootste deel van de hersenen - ongeveer 80% van het totaal volume. Het plooit naar binnen op veel plaatsen. Wanneer het uitgevouwen zou worden zou het 2 tot 3 mm dik zijn en een oppervlakte innemen van een rechthoek die een halve meter lang is aan elke kant.

De cerebral cortex (hersenschors) is onderverdeeld in een linker en rechterhemisfeer. Elke hemisfeer is onderverdeeld in 4 kwabben / segmenten / lobes, afgebakend door uitstekende naar binnen gevouwen vouwen of fissures / kloof / spleet.

De vier kwabben zijn de occipitale kwab, temporale kwab, pariëtale kwab en de frontale kwab (van achter naar voor)

89
Q

4.126 Frontale kwab

A

De hersenschors is verdeeld in een linkse en rechtse hemisfeer. Elke hemisfeer is verdeeld in 4 kwabben. Elke kwab is afgebakend door duidelijk inwaards gevouwde vouwen (ceases) of fissures (spleet/ kloof)/

De frontale kwab of voorhoofdkwab is de grootste van de 4 hersenkwabben en neemt ongeveer een derde van de totale hersenschors in beslag. Dit deel wordt beschouwd als het meest geavanceerde deel verantwoordelijk voor het menselijk zelfbewustzijn.

90
Q

4.126 Pariëtale kwab

A

De pariëtale kwab of wandbeenkwab is een deel van de cerebrale cortex (hersenschors). De hersenschors is verdeeld in een linkse en rechtse hemisfeer. Elke hemisfeer is verdeeld in 4 kwabben. Elke kwab is afgebakend door duidelijk inwaards gevouwde vouwen (ceases) of fissures (spleet/ kloof)/

De pariëtale kwab speelt een rol bij het verwerken van zintuigelijke informatie en bij het ruimtelijk denken, rekenen.

In het voorste deel (somatosensorische cortex) worden tast-, pijn-, temperatuur-en proprioceptieve (houding en beweging van lichaamsdelen) prikkels verwerkt.

91
Q

4.126 Occipitale kwab

A

De occipitale kwab of achterhoofdkwab is het achterste deel van de hersenschors / cerebrale cortex.

De hersenschors is verdeeld in een linkse en rechtse hemisfeer. Elke hemisfeer is verdeeld in 4 kwabben. Elke kwab is afgebakend door duidelijk inwaards gevouwde vouwen (ceases) of fissures (spleet/ kloof)/

In de occipitale kwab wordt visuele informatie verwerkt. Visueel - ruimtelijk , onderscheid van beweging en kleur.

92
Q

Welke zijn de 3 functionele catagorien binnen deze kwabben van de cortex en hun functie?

A

Primary sensory areas (primaire sensorische gebieden): :

  • Ontvangen signalen van de gevoelszenuwen (sensory nerves) en gevoelskanalen (sensory tracts) via schakel / doorgeef / relay nuclei (celkernen) in de thalamus.
  • Voorbeelden zijn:
    • visueel gebied in de occipitale kwab
    • auditief gebied in de temporale kwab
    • somatosensorisch gebied in de pariëtale kwab

Primary motor area (primaire motorische gebieden)

  • Zenden axons naar beneden naar de bewegingszenuwcellen (motor neurons) in de hersenstam en ruggenmerg.
  • Dit gebied is het achterste deel van de frontale kwab; direct voor het somatosensorisch gebied.

Association areas (associatie gebieden)

  • Al de overblijvende delen van de cortex. Deze gebieden ontvangen input van de zintuiggebieden (sensory areas) en van de lagere delen van de hersenen.
  • Ze zijn betrokken bij de complexe processen van perceptie, gedachten en nemen van beslissingen.
93
Q

Focus 20: wat betekent het dat de primaire sensorische en motorische gebieden van de cortex topografisch georganiseerd zijn?

A

De primaire sensorische en motorische gebieden van de cortex zijn topografisch georganiseerd. Dit betekent dat ze zo zijn georganiseerd dat aangrenzende neuronen (zenuwcellen) signalen ontvangen van en / of uitzenden naar aangrenzende delen van het sensorisch - of spierweefsel waar ze uiteindelijk mee verbonden zijn.

VB. Neuronen dichtbij elkaar in de visuele cortex ontvangen signalen van receptor cellen dichtbij elkaar in de retina / netvlies van het oog.

VB. Neuronen dichtbij elkaar in de somatosensorische cortex ontvangen signalen van de aangrenzende gebieden in de huid.

VB. Neuronen dichtbij elkaar in de primaire motorische cortex sturen signalen naar aangrenzende sets van spierweefsels.

Het is mogelijk om op de somatosensorische cortex de delen van het lichaam in kaart te brengen vanwaar elk deel van de somatosensorische cortex zijn signalen ontvangt en op de motorische cortex het deel van het lichaam naar waar elk deel van de motorische cortex signalen stuurt.

94
Q

4.128 Premotorische gebieden

A

Direct voor de primaire motorische gebieden ligt een andere set gebieden in de cortex toegewijd aan motorische controle = premotor areas. (Het premotorisch gebied is een gebied van de motorische cortex gelegen binnen de frontale kwab van de hersenen slechts juist voor de primaire motor cortex)

  • Deze gebieden zetten neurale programma’s op voor het produceren van georganiseerde bewegingen of bewegingspatronen.
  • Ze gebruiken informatie naar hen gestuurd vanuit anterior (forward) / voorgaande delen van de frontale kwab betrokken bij algemene gedragsplanning om het juiste programme te kiezen
  • om het programma uit te voeren sturen ze informatie naar het cerebellum, basal ganglia en motor cortex die het verder verfijnen voor het naar de spieren sturen van boodschappen.
95
Q

Focus 21

  1. Waar ligt de Prefrontale cortex ?
  2. Wat is de rol van de prefrontale cortex in de controle van gedrag?
A
  1. De prefrontale cortex is het deel van de cerebral cortex (hersenschors) dat bij mensen vergeleken met andere dieren het meest uitgebreid is sinds begin van de evolutie. Het bestaat uit de volledige frontale kwab liggend voor de premotorisch gebieden.
    1. Betrokken bij executieve (uitvoerende) functie
    2. Regelen van aandacht en bepalen hoe de informatie te verwerken die juist verzameld werd of gehaald werd uit het lange termijn geheugen
    3. Heeft een centrale rol in planning, zich flexibel gedragen vooral met betrekking tot nieuwe informatie
    4. Impulsbeheersing

De prefrontale cortex integreert informatie van andere associatiegebieden en creërt algemene actieplannen.

Het premotorisch gebied vertaalt het algemene actieplan in neurale programma’s voor beweging .

Deze programma’s worden dan uitgevoerd door verbindingen met het cerebellum, basal ganglia en primaire motorische cortex.

96
Q

4.131 Hormonen

A

Hormonen

De bloedsomloop (= tragere boodschap transmitter dan het zenuwstelsel) bevat chemische stoffen die fysieke groei en gedrag beïnvloeden. Een soort van deze chemische stoffen zijn de hormonen. Deze komen op natuurlijke wijze terecht in de bloedstroom , in tegenstelling tot drugs.

Hormonen zijn chemische boodschappers die in het bloed uitgescheiden worden en naar alle delen van het lichaam worden getransporteerd waar ze inwerken op doelweefsels. De klassieke hormonen worden uitgescheiden door hormoon producerende klieren = de endocriene klieren.

97
Q

4.133 Androgenen

A

Androgenen: deze naam verwijst naar een categorie hormonen (incl. testosteron) die geproduceerd worden door de testikels in mannelijke dieren en die beschouwd worden als mannelijke hormonen. Deze hormonen worden in kleine hoeveelheden door de bijnieren (adrenal glands) zowel bij mannen als vrouwen geproduceerd.

Vb bij vrouwen, hormonale activering van de sex drive is grotendeels overgenomen door bijnier androgenen.

98
Q

4.134 Corpus Callosum

A

De hersenschors (cerebral cortex): 2 helften naar binnen gevouwen - een middenspleet ertussen (fissure). De 2 hemisferen worden verbonden door de corpus callosum dat zich onder de spleet bevindt.

99
Q
  1. 138 Afasie
A

Afasie = alle verlies van taalvermogen resulterend uit hersenschade. Afasie wordt geklasseerd / onderverdeeld in een aantal types afhankelijk van de specifieke aard en mate van verlies.

De 2 best gekende types zijn afasie van Broca (Pauk Broca 1861/1965) en afasie van Wernicke (Carl Wernicke 1874-1977).

.

100
Q

4.138 Broca’a afasie

A

Afasie van Broca (non fluent afasia) of motorische of expressieve afasie (afasie = verlies van taalvermogen door hersenschade) .

Hersenschade in een gebied in de linker frontale kwab (Broca’s area) juist voor het primaire motorische gebied.

  • Hierbij kun je gebrekkig spreken en schrijven,
  • spreek je met minimum aantal woorden (korte zinnen van 3 à 4 woorden)
  • Moeite met woorden vinden. Spreken gaat niet vloeiend. (non fluent)
  • Meestal geen problemen met het begrijpen van gesproken en geschreven taal.
  • Vaak verdraaien van woorden en het verwisselen van letters en lettergrepen - verward door grammatica.

Iemand weet wel wat hij wilt zeggen, maar kan dit moeilijk onder woorden brengen.

101
Q

4.139 Afasie van Wernicke.

A

Afasie van Wernicke. Met deze vorm kun je vloeiend spreken, maar de gebruikte woorden hebben geen betekenis en de zinnen kloppen niet. Ook heb je moeite met het begrijpen van taal.

Schade aan Wernicke’s gebied dat ligt in een bepaald gebied van de linker temporale kwab. Dichtbij het primaire hoorgebied.

Receptieve afasie, sensorische afasie of Wernicke’s afasie (fluent)

  • Moeilijk is om dingen te begrijpen die andere mensen zeggen.
  • Veel woorden uitspreken en langere zinnen= vlot spreken (fluent)
  • Meestal geen logica in hun zinnen. Bvb veel kleine tussenwoorden (gramaticale woorden zoals lidwoorden / voorzetsels)
  • Weinig woorden die de zin betekenis geven zoals zelfst naamwoorden, werkwoorden
  • Weten zelf meestal niet dat hun zinnen niet kloppen. Dit komt omdat ze de woorden die ze uitspreken wel horen, maar niet kunnen vertalen naar betekenis en dus ook niet horen dat er iets mis is.
102
Q

4.144 Long term potentiation (LTP) - Timothy Bliss en Terge Lomo (1973)

A

In 1949 theoretizeerde Donald Webb (neurons that fire together wire together) dat sommige synapsen in de hersenen de capaciteit hebben om sterker te worden telkens het postsynaptisch neuron direct vuurt na het vuren van het presynaptisch neuron. Daardoor versterkt de verbinding en zo reageren ze op zwakkere input waar ze tevoren niet op gereageerd zouden hebben. Dit zou een basis zijn voor klassieke conditionering en andere vormen van leren.

Timothy Bliss en Terge Lomo (1973) ontdekten een fenomeen (LTP) dat het idee van Donald Hebb ondersteunde.

LTP (lange termijn potentiëring) = een proces waarbij herhaalde activering van synapsen resulteert in een versterking van deze synapsen. Het is een langdurige (uren of zelfs maanden) verhoging van de doeltreffendheid van een synaps.

LTP impliceert een versterking van de synaptische verbinding tussen twee neuronen door gelijktijdige activatie van het presynaptische en postsynaptische neuron.

In een lab wordt een bundel neuronen in een bepaald gebied van de hersenen van een dier artificieel gestimuleerd door een uitbarsting van electrische pulsen. Hierdoor worden de synapsen die deze neuronen vormen met postsynaptische neuronen versterkt zodat een zwakke stimulatie van deze bundel neuronen een sterkere respons in postsynaptische neuronen veroorzaakt.

103
Q

4.146 Encephalization quotient (EQ)

A

Het encefalisatiequotiënt is de verhouding tussen het hersenvolume van een mens of dier in verhouding tot het hersenvolume dat geschat wordt op basis van het volume van het mens of dier.

Encephalization quotient (EQ) = een formule om de verwachte ratio/ verhouding te evalueren tussen hersengewicht en lichaamsgewicht voor dieren / mensen. Deze quotient werd ontwikkeld door Harry Jerison (1973 - 2002).

Dieren met hersenen van een verwacht gewicht in verhouding tot het lichaamsgewicht EQ=1.

Kleine hersenen in verhouding tot lichaamsgewicht < 1 en dieren met een groter dan verwacht gewicht >1;

EQ van de mens is 7.6 en van een chimpansee 2.3

De meer algemene term encefalisatie kan omschreven worden als de toename van het hersenvolume tijdens de evolutie. Er is veel discussie geweest over de vraag in hoeverre het hersenvolume bepalend is voor intelligentie of complexiteit van gedrag van mensen en dieren. Grotere longen kunnen immers meer zuurstof absorberen, en grotere magen meer voedsel verteren. Betekent meer hersenen dan ook meer intelligentie? Het blijkt nu dat het hersenvolume als zodanig geen kritische factor is. Een koe of paard is immers niet intelligenter dan een resusaap, terwijl ze wel grotere hersenen hebben. Van groter belang lijkt de verhouding tussen het volume van de hersenen en dat van het lichaam.

Zo heeft een olifant zeer grote hersenen, maar ook een veel groter lichaam dan de mens. Een groot deel van zijn hersenen wordt dan ook gebruikt voor het onderhoud van bijvoorbeeld de stofwisselingsfuncties van het lichaam, en een veel kleiner deel voor het reguleren van intelligent gedrag. Dit kleine deel wordt ook wel ‘cognitieve surpluswaarde’ genoemd.

104
Q

Focus 22 1: Hoe worden de bewegings controle functies van het zenuwstelsel samengevat als hierarchische top down stroom van informatie?

A

De structuren worden georganiseerd op basis van hun algemene rol in het controleren van beweging en niet op basis van hun anatomische positie.

4 niveaus van hiërarchie (van hoog naar laag) van het zenuwstelsel waarvan in de eerste 3 zowel corticale als subcorticale structuren betrokken zijn bij de taak.

  1. Motivatie en planning van beweging (globalere aspecten van een actie):
    1. Subcorticaal: Limbisch systeem (welke meest direct de interne status van het lichaam monitort) voor motivatie
    2. Corticaal: Associatie Cortex voor de planning
  2. Opmaken van plannen voor beweging
    1. Subcorticaal: Basal Ganglia en Cerebellum
    2. Corticaal: premotorische gebieden van de cortex
  3. Verfijning vd programma’s voor individuele componenten van beweging
    1. Subcorticaal: motorische nuclei van bovenste hersenstam
    2. Corticaal: primaire motorisch gebied van de cortex
  4. Behoud van houding en vlotte uitvoering van bewegingen
    1. Subcorticaal: motorische nuclei van onderste hersenstam
    2. Subcorticaal: ruggenmerg
  5. Via motor neurons (bewegingszenuwcellen) beweging van spieren.
105
Q

Focus 22: 2. Hoe wordt de hierarchische georganiseerde top down stroom van informatie van het zenuwstelsel geïllustreerd door het zenuwstelsel van iemand die beslist om wat verse rode kersen te eten ?

A
  1. Motivatie en planning van beweging:

Aan de top vd hiërarchie voelt het limbisch systeem (sucorticaal) dat voedsel nodig is en stuurt het de boodschap van “honger” naar de associatiegebieden in de cortex (corticaal) waar het mee verbonden is.

Deze gebieden analyseren de informatie vanuit de visuele cortex en bepalen zo dat er kersen beschikbaar zijn aan de andere kant van de kamer. Andere informatie wordt ook mee in overweginge genomen zoals herinneringen over de smaak, connotatie van kersen gegeten in deze kamer, hoe kersen gegeten worden, zoeken van een oplossing voor de pitten. Deze informatie geïntegreerd door de prefrontale associatiegebieden leidt tot een beslissing om de kamer over te steken, kersen te nemen en ze te eten.

2. Opmaken van plannen voor beweging

De Subcorticale Basal Ganglia en Cerebellum en de corticale premotorische gebieden van de cortex ontvangen de informatie van de geplande actie van het limbisch systeem en de prefrontale cortex. Ze ontvangen ook somatosensorische input over de exacte positie van delen van het lichaam en visuele input van de exacte locatie van de kersen. Deze informatie wordt dan gebruikt om het bewegingsprogramma te verfijnen. Ze werken specifieke timing en patronen uit van de te maken bewegingen.

3. Verfijning vd programma’s voor individuele componenten van beweging

Het bewegingsprogramma gaat dan via 2 wegen om verder verfijnd te worden.

  1. Het programma voor de grotere bewegingen zoals wandelen wordt direct naar beneden gestuurd naar een set bewegingscelkernen (motor nuclei) in het bovenste deel van de hersenstam.
  2. Het programma voor de delicate bewegingen zoals nodig om de steeltjes te verwijderen en het eten van de kersen zonder de pitjes wordt naar de motorische cortex gestuurd die dan op zijn beurt de output naar beneden naar de hersenstam en ruggenmerg stuurt.

4. Behoud van houding en vlotte uitvoering van bewegingen

In het vierde niveau van de hiërarchie, in het onderste deel van de hersenstam en het ruggenmerg liggen bewegingszenuwcellen (motor neurons) voor het laatste gemeenschappelijke pad in de controle van gedrag.

  1. Somatische (lichaams/somatic) neuronen sturen hun boodschap naar de skeletspieren van het lichaam nodig voor het uitvoeren van alle nodige bewegingen (naar kersen wandelen, ze opnemen, in de mond steken).

Autonome (Autonomic) motorische neuronen (van het parasympathisch deel) sturen dan de boodschap naar de speekselklieren en spriermuren van het gastro-intestinale systeem om de spijsverteringspaden voor te bereiden de kersen te ontvangen.

106
Q

4.130 Focus 23: wat is het verschil tussen weten waar een hersenfunctie plaats heeft en te weten hoe het gebeurt?

A

De ontdekking van waar iets gebeurt verklaart niet hoe iets gebeurt.

Bv; in de illustratie van de hiërarchie van het zenuwstelsel spraken we van beslissingen genomen in de prefrontale gebieden van de cortex en van actieprogramma’s die ontwikkeld werden en verfijnd in andere gebieden van de hersenen.

Wat beteken zulke statements?

Het betekent enkel dat individuen die schade hebben aan een bepaald deel van de hersenen het vermogen verliezen om bepaalde redelijke keuzes te maken om actie te ondernemen en dat mensen die schade hebben aan een andere deel van de hersenen het vermogen houden om bepaalde keuzes te maken maar dan weer het vermogen verliezen om deze uit te voeren op een gecoördineerde manier.

Deze statements beantwoorden niet de vraag hoe de associatie cortex de beslissingen neemt of hoe verschillende andere structuren de actieplannen ontwikkelen en verfijnen.

107
Q

Focus 24 : wat zijn enkele voorbeelden van korte en lange termijn effecten van hormonen?

A

Lange Termijn:

Sommige effecten van hormonen zijn lange termijn en onomkeerbaar en sommige vinden al plaats voor de geboorte. Bijna alle anatomische verschillen tussen pasgeboren meisjes en jongens worden veroorzaakt door androgenen (een klasse hormonen – incl testosteron) die in grotere hoeveelheden gevonden worden in mannetjes dan in vrouwtjes.

Deze anatomische verschillen zijn zowel duidelijk in de hersenen als in de genitaliën. In de puberteit stimuleert de stijgende productie van seks hormonen (vooral testosteron – man en oestrogeen – vrouw) een nieuwe reeks groeiprocessen die mannen en vrouwen anatomisch verder differentiëren en daardoor hun gedrag beïnvloeden.

Korte termijn:

De KT effecten variëren van enkele minuten tot verschillende dagen. De bijnierschors / adrenal cortex (buitenste laag van de bijnier / adrenal gland) scheidt verschillende hormonen (vb. cortisol) uit als reactie op stressvolle stimulatie. Deze worden ook stres hormonen genoemd. Ze produceren een variëteit van effecten in het lichaam om met de stressvolle situatie om te kunnen gaan. Bv. Ze laten suiker en vet moleculen los in het bloed om extra energie te voorzien voor een vecht of vluchtreactie. Ze onderdrukken (inflammatie) ontsteking van wonden.

108
Q

Focus 25: Hoe controleren de hersenen de uitscheiding van hormonen door twee kwabben van de pituitary / hypofyse en hoe controleren ze zo ook de uitscheiding van andere hormonen?

A

De hypofyseachterkwab bestaat vooral uit gespecialiseerde/ gemodifieerde neuronen, i.e. hormoonproducerende (neurosecretory) cellen, die vanuit de hypothalamus naar beneden uitbreiden. Deze hormoonproducerende cellen controleren de activiteit van de hypofyse.

Wanneer sommige hormoonproducerende cellen geactiveerd worden door hersenzenuwcellen die erboven liggen, scheiden ze hormonen uit direct in de haarvaten (capillaries) in de achterkwab van de hypofyse waar ze de algemene bloedstroom instromen om verschillende delen van het lichaam te beïnvloeden.

De achterkwab van de hypofyse (het achterste deel van de hypofyse) is eigenlijk een deel van de hersenen.

De rest van de hypofyse, de hypofysevoorkwab is geen deel van de hersenen (er komen geen neuronen in uit) maar is wel sterk verbonden met de hersenen door een gespecialiseerde reeks haarvaten.

Hormoonproducerende cellen in de hypothalamus van de hersenen scheiden hormonen af die “releasing factors” genoemd worden in dit speciaal haarvaten systeem. Dat haarvaten systeem brengt deze hormonen naar de hypofysevoorkwab waar ze de hypofysevoorkwab cellen stimuleren om hormonen te synthetiseren en los te laten in de haarvaten die de hormonen in de bloedstroom brengen.

Verschillende “releasing factors” geproduceerd door verschillende sets van neurosecretory (hormoonproducerende) cellen in de hypothalamus handelen selectief om verschillende voorkwab hormonen te produceren.

109
Q

Focus 26: wat is bewijs dat testosteron nodig is om de seks drive van mannen te behouden?

A

Bij mannelijke zoogdieren veroorzaakt castratie (wegnemen van de teelballen en de grootste aanvoer van het androgeen testosteron) een duidelijke daling van de seks drive – niet ineens maar geleidelijk aan (dagen in ratten, weken in honden en soms maanden bij apen). De injectie van testosteron in de bloedstroom van gecastreerde dieren herstelt deze drive eerst geleidelijk en dan volledig. Ook het implanteren van een kleine kristal van testosteron in een gebied van de hypothalamus dat medial preoptic area noemt herstelt de seks drive.

Neuronen in dit gebied bevatten vele receptor sites voor testosteron en kleine beschadigingen in dit gebied vernietigen het seksuele gedrag bij ratten.

110
Q

Focus 27: Wat voor een ervaringen zijn aangetoond om een stijgend effect te hebben op de testosteronervaringen van een man? Hoe beïnvloedt dit het gedrag?

A

Talloze experimenten hebben aangetoond dat de hoeveelheid testosteron afgescheiden in het bloed van mannen beïnvloed wordt door psychologische factoren. In het algemeen doen factoren / omstandigheden die het zelfvertrouwen een boost geven de productie van testosteron bij een man stijgen.

Bv. Winnen bij een spel wordt geassocieerd door meer seksuele interesse in vrouwen Zelfs rijden in een luxeauto wordt geassocieerd met verhoogde testosteron productie, alsook plezante seksuele ontmoetingen met vrouwen.

111
Q

Focus 28:

1.Welk bewijs toont aan dat eierstok hormonen (ovarian hormones) direct op de hersenen inwerken om de seks drive van vrouwelijke ratten te verhogen? 2. Hoe verschillen vrouwelijk primaten van ratten m.b.t. het reguleren van de seks drive?

A
  1. Bij de meeste zoogdieren worden de vrouwelijke seks drive en gedrag sterk beïnvloed door de oestrische (bij mensen de menstruele) cyclus. Vrouwen zoeken mogelijkheden tot paren en copuleren enkel op het moment in de cyclus van ovuleren wanneer ze zwanger kan worden. Bewijs hiervoor is dat niet menselijke vrouwelijke zoogdieren waarvan de eierstokken verwijderd zijn volledig de seksuele drang wegnemen. Wanneer vooral in het ventromediaal gebied van de hypothalamus hormonen geïnjecteerd worden wordt deze drive hersteld.

Bij sommige soorten is een injectie van oestrogeen effectief, bij andere soorten (incl ratten) is een opeenvolging van oestrogeen met na 2 tot 3 dagen later progesteron meest effectief (een volgorde die de volgorde in de natuur imiteert)

2.In tegenstelling tot de andere zoogdieren kunnen menselijke vrouwen zowel een hoge als lage seksuele drive hebben tijdens de hele hormonencyclus. Blijkbaar is de hormonale activering van de seksuele drive bij vrouwen grotendeels overgenomen door de bijnier androgenen. Androgenen: deze naam verwijst naar een categorie hormonen (incl. testosteron) die geproduceerd worden door de testikels in mannelijke dieren en die beschouwd worden als mannelijke hormonen. Deze hormonen worden in kleine hoeveelheden door de bijnieren (adrenal glands) zowel bij mannen als vrouwen geproduceerd.

112
Q

Focus 29: 1.Wat is het bewijs dat de seksuele drive van vrouwen meer afhangen van androgenen dan van de eierstok hormonen? 2.Welk bewijs suggereert nochtans dat de vrouwelijke seks drive stijgt tijdens de tijd van ovulatie?

A
  1. In klinische onderzoeken rapporteren vrouwen van wie de eierstokken verwijderd zijn in het algemeen niet dat hun seksuele drive verminderd is. Echter de meeste vrouwen waarvan de bijnieren zijn weggenomen rapporteren wel een vermindering van hun seks drive. Lange termijn behandeling met testosteron verhoogt wel het seksuele verlangen en voldoening in zulke vrouwen.
  2. Een aantal studies, met verschillende maatstaven, tonen aan dat de seks drive van vrouwen significant stijgt op het moment dat ze het meest vruchtbaar zijn tijdens hun cyclus. Op dit moment in hun cyclus kleden vrouwen zich gemiddeld gezien meer provocatief, spreken ze op een aangenamere toon; zijn meer aangetrokken tot mannen met mannelijke kenmerken, voelen ze zich seksueel aantrekkelijker en seksueel gemotiveerder en initiëren ze vaker seks dan op andere momenten in hun cyclus..
113
Q

Focus 30: op welke manieren zijn de 2 hemisferen (van de cerebral cortex) symmetrisch en in hoeverre asymmetrisch?

A
  1. Symmetrisch in hun primaire sensorische en motorisch functies. De beiden hemisferen doen dezelfde job maar dan voor een verschillende kant van het lichaam. De meeste neurale paden tussen de primaire sensorische en primaire motorische gebieden van de cortexen de delen waarmee ze verbonden zijn , zijn gekruist of contralateral. Dus sensorische neuronen vanuit de huid aan de rechterzijde van het lichaam zenden signalen naar de somatosensorische gebieden in de linker hemisfeer en omgekeerd. Neuronen in de primaire motorische gebieden van de rechter hemisfeer van de cerebrale cortex sturen hu signalen naar spieren aan de linkerkant van het lichaam.
  2. Assymetrisch in de associatieve gebieden.
    1. Grote gebieden in de linker hemisfeer zijn gespecialiseerd in taal
    2. Vergelijkbare gebieden in de rechter hemisfeer voor nonverbale visueel - ruimtelijke analyse van informatie (gezichtsherkenning, kaart lezen, geometrische vormen tekenen)
114
Q

Focus 31:

  1. Hoe is het mogelijk om elke hemisfeer apart te testen bij mensen wiens corpus callosum doorgesneden is?
  2. Hoe bevestigen zulke testen dat de linker hemisfeer spreken controleert en de rechter hemisfeer betere ruimtelijke herkenning heeft?
A

In een normaal brein gaat alle info die naar eender welke hemisfeer gaat vervolgens via de corpus callosum naar de andere hemisfeer. Is de corpus callosum doorgesneden, is die verbinding er niet.

  1. Door een speciaal apparaat is het mogelijk om beelden / stimulus te tonen in eender welk van de twee visuele velden of in 2 tegelijk en om de proefpersoon te vragen de objecten te identificeren met de handen (die beneden liggen - niet in het zicht).
  2. Dus een potlood in het linker beeld en een appel rechts. Het individu zal mondeling zeggen links een appel gezien te hebben (contralaterale verbinding) naar links voor taal maar kan wel met zijn linkerhand het potlood identificeren door aanraking.

De info van het linkse visuele veld (wat je links ziet) kruist (waar de oogzenuwen kruisen in het optisch chiasma) en gaat naar de rechterhemisfeer voor ruimtelijke herkenning (het potlood is links getoond maar verwerkt door rechtse hemisfeer - ruimtelijk). Omgekeerd info van het rechtse visuele veld gaat naar de linker hemisfeer waar taal sterk is. (de appel is rechts getoond - gaat naar linker hemisfeer en dus zegt de persoon links een appel gezien te hebben ipv het potlood). Zonder de verbinding door de corpus callosum wordt deze info niet uitgewisseld tussen de 2 hemisferen.

Daarom zegt de persoon links een appel gezien te hebben (is eigenlijk rechts maar de info gaat naar de linker hemisfeer - taal) en voelt hij dat hij links een potlood gezien heeft daar dit naar de rechterhemisfeer gaat - sterk ruimtelijk.

Experiment van Gazzaniga: Bewijs is dat wanneer een foto getoond werd in het rechterveld werd dit geprojecteerd naar de linker hemisfeer en kon de persoon het object perfect beschrijven waaruit je kan afleiden dat taal links ligt.

Wanneer de foto getoond werd in het linkse visuele veld ging het naar de rechterhemisfeer en zei de patient niets te zien of deed een gok.

Dan moest de patient onder een barriere reiken om het object op te nemen en zo te identificeren en de persoon kon links perfect het object identificeren (maar NIET met de rechterhand) wat hij juist nog zei niet gezien te hebben. De persoon zou bvb het potlood nemen maar verbaal nog steeds zeggen niets gezien te hebben. Dit is consisent met de conclusie dat enkel de linker hemisfeer spraak kan voortbrengen en dat geen enkele hemisfeer direct toegang heeft tot wat de andere hemisfeer weet.

115
Q

Optic chiasm = optisch chiasma

A

Plek waar de oogzenuwen elkaar kruisen.

Neuronen van de optische zenuwen / oogzenuwen kruisen of kruisen niet aan het optisch chiasma.

Het patroon van kruisen is zo dat neuronen aan de rechterzijde van eender welke retina (een retina per oog) die input krijgen van het linker visueel field naar de rechterhemisfeer van de hersenen gestuurd worden en omgekeerd.

116
Q

Focus 32: hoe bevestigen en breiden studies van gespleten brein patienten een idee uit ivm het bewustzijn dat lang geleden door Sigmund Freud ontwikkeld werd?

A

De linker hemisfeer als tolk

In één experiment werd een patiënt met een gespleten brein bijvoorbeeld tegelijkertijd een afbeelding van een kippenklauw getoond aan de linkerhersenhelft en een afbeelding van een sneeuwscène getoond aan de rechterhersenhelft (Gazzaniga, 2000). Vervolgens werd hem een ​​reeks afgebeelde objecten getoond (op een manier die door beide hersenhelften kon worden gezien) en werd hem gevraagd met beide handen te wijzen naar degene die het meest verwant was aan wat hij op het scherm had gezien. Hij wees meteen met zijn rechterhand naar de kip (duidelijk gerelateerd aan de kippenklauw) en met zijn linkerhand naar de sneeuwschop (duidelijk gerelateerd aan het sneeuwtafereel). Toen hem werd gevraagd waarom hij naar deze twee objecten wees, antwoordde zijn linkssprekende hersenhelft: “Oh, dat is eenvoudig. De kippenklauw gaat bij de kip, en je hebt een schop nodig om de kippenschuur schoon te maken.” Hij leek volkomen tevreden met deze uitleg. In andere experimenten ontdekten Gazzaniga en zijn collega’s dat ze een toestand van ergernis of plezier konden opwekken bij patiënten met een gespleten brein door vervelende of aangename scènes naar hun rechterhersenhelft te flitsen. Op de vraag om hun gevoelens uit te leggen, kwamen de patiënten altijd met plausibele (maar duidelijk foute) antwoorden. Ze zouden bijvoorbeeld commentaar kunnen geven op een bepaald aspect van de experimentele apparatuur - of van het gedrag van de onderzoeker - dat hen irriteerde of behaagde.

Dergelijke observaties brachten Gazzaniga (2000) ertoe te stellen dat een van de natuurlijke functies van de linkerhersenhelft is om alles wat de persoon doet te interpreteren of logisch te begrijpen. Je zou deze tolk van de linkerhersenhelft kunnen zien als analoog aan de public relations-afdeling van een bedrijf of overheid. Zijn rol is om verhalen te vertellen, zowel aan het zelf als aan anderen, ontworpen om de schijnbaar tegenstrijdige en irrationele dingen die de persoon doet te begrijpen.

Het idee van zo’n tolk in de menselijke hersenen of geest is zeker niet nieuw. Het was het middelpunt van een theorie van bewustzijn die meer dan 100 jaar geleden door Sigmund Freud (1912/1932) werd voorgesteld. Volgens Freud doen we dingen omdat onbewuste besluitvormingsprocessen in onze geest ons ertoe aanzetten ze te doen. Maar een deel van onze geest observeert wat we doen en vertelt er een verhaal over; dat verhaal vormt ons bewuste begrip van onze acties en de redenen daarvoor. De split-brein-studies geven aan dat het neurale mechanisme voor het genereren van dergelijke verhalen zich in de linkerhersenhelft bevindt en nauw verbonden is met de hersengebieden die spraak genereren.

117
Q

Focus 33:

  1. Wat zijn de verschillen tussen de afasie van Broca en Wernicke in taalproductie,
  2. taalbegrip en
  3. beschadigde hersengebieden?
A
  1. De spraak van patiënten met schade in het gebied van Wernicke is bijna het tegenovergestelde van die van Broca’s afasie. Het is rijk aan de kleine woorden die in de eerste plaats dienen om de grammaticale structuur van een zin te vormen - de lidwoorden (a, de), voorzetsels (zoals van, op) en voegwoorden (en, maar). Het is echter duidelijk gebrekkig in de zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die een zin zijn betekenis geven. Broca’s afasie: telegramstijl - korte zinnen , weinig verbindingswoorden maar wel zelfstandige naamwoorden, werkwoorden.
  2. ,Wernicke moeite met het begrijpen van de betekenis van woorden die ze hoorden en hadden ook moeite met het vinden van de juiste woorden om de betekenissen uit te drukken die ze wilden overbrengen. Broca: Iemand weet wel wat hij wilt zeggen, maar kan dit moeilijk onder woorden brengen. Meestal geen problemen met het begrijpen van gesproken en geschreven taal.
  3. Wernicke’s afasie: schade aan een bepaald gebied van de linker temporale kwab dichtbij het primaire auditieve gebied, nu het gebied van Wernicke genoemd. Broca’s afasie: Hersenschade in een gebied in de linker frontale kwab (Broca’s area) juist voor het primaire motorische gebied.
118
Q

Focus 34: Hoe werd PET gebruikt om hersengebieden te identificeren die betrokken zijn bij woordperceptie en -productie?

A

Onderzoek door Steven Petersen en zijn collega’s (1989). Deze onderzoekers gebruikten PET om de hersenen van mensen in beeld te brengen terwijl ze vier soorten taalgerelateerde taken uitvoerden die stapsgewijs in complexiteit varieerden.

  1. Eerste taak (de eenvoudigste) proefpersonen staren gewoon naar een plek gemarkeerd door een kruis in het midden van een videoscherm.
  2. Tweede taak: naar het vizier / kruis blijven staren terwijl ze ofwel een reeks gewone Engelse zelfstandige naamwoorden zagen (over het vizier heen) of hoorden (via een koptelefoon).
  3. Het derde niveau was net als het tweede, behalve dat ze nu werden gevraagd om elk woord dat ze zagen of hoorden hardop uit te spreken.
  4. Het vierde niveau was hetzelfde als het derde, behalve dat ze in plaats van elk zelfstandig naamwoord simpelweg te herhalen, werd gevraagd om een ​​werkwoord te bedenken dat een handeling voorstelde die bij het zelfstandig naamwoord hoorde en hardop te zeggen (bv. in reactie op hamer konden ze “slaan” zeggen. ).

Om de hersengebieden te identificeren die door elk type taak actief werden, berekenden de onderzoekers voor elk klein gebied van de hersenen het verschil tussen de gemiddelde hoeveelheid activiteit tijdens die taak en de gemiddelde hoeveelheid activiteit tijdens de taak van een niveau eenvoudiger. De resultaten zijn weergegeven in figuur 4.32 en kunnen als volgt worden samengevat:

  • Het bekijken of horen van woorden, zonder er op enige manier naar te hoeven handelen, resulteerde (zoals verwacht) in hoge activiteit in de relevante sensorische gebieden - visuele gebieden van de occipitale kwab voor het kijken en auditieve gebieden van de temporale kwab voor horen.
  • Het hardop herhalen van woorden die werden gezien of gehoord resulteerde in hoge activiteit in gebieden van de primaire motorische cortex die betrokken zijn bij de controle van het stemapparaat.
  • Het genereren van geschikte werkwoorden als reactie op geziene of gehoorde zelfstandige naamwoorden resulteerde in hoge activiteit in een gebied van de frontale kwab dat het gebied van Broca omvatte en in een deel van de temporale kwab iets achter het gebied van Wernicke.

Merk op dat deze resultaten niet volledig in overeenstemming zijn met de theorieën over de gebieden van Broca en Wernicke die zijn ontwikkeld op basis van de onderzoeken naar hersenbeschadiging. Die theorieën voorspellen dat het gebied van Broca betrokken zou moeten zijn bij het spreken van woorden die net zijn gezien of gehoord, evenals bij het spreken van woorden die mentaal worden gegenereerd, en dat het gebied van Wernicke, in plaats van de plek erachter, betrokken zou moeten zijn bij het genereren van woorden met de juiste betekenis. Neuroimaging-onderzoeken leiden tot nieuwe theorieën die veel corticale regio’s, niet alleen de gebieden van Broca en Wernicke, betrekken bij taalbegrip en -productie .

119
Q

Focus 35: Welke hersenveranderingen zijn waargenomen bij ratten en muizen die in een verrijkte omgeving werden gekooid?

What brain changes have been observed in rats and mice caged in enriched environments?

A

De hersenen van de verrijkte groep hadden dikkere hersenschorsen, grotere corticale neuronen, meer acetylcholine (een prominente neurotransmitter in de cortex), meer synapsen per neuron en dikkere, meer volledig ontwikkelde synapsen dan die van de achtergestelde groep. Gecorreleerd met deze hersenverschillen waren duidelijke toenames in leervermogen bij de dieren in een verrijkte omgeving in vergelijking met hun tegenhangers in een achtergestelde omgeving.

Het genereren van nieuwe neuronen is het duidelijkst in de hippocampus, een structuur waarvan bekend is dat deze betrokken is bij leren en geheugen. Nieuwe hippocampale neuronen worden sneller gegenereerd bij ratten en muizen die zijn gehuisvest in verrijkte omgevingen dan in die gehuisvest in achterstandsomgevingen (Brown et al., 2003; Prickaerts et al., 2004). Deze nieuwe neuronen ontwikkelen functionele synapsen met reeds bestaande neuronen in de hippocampus en lijken aanzienlijk bij te dragen aan het leer- en geheugenvermogen van de dieren (Ge et al., 2007; Toni et al., 2007).

120
Q

Focus 36: What evidence shows that practice at a skill alters neural connections so that more neurons become devoted to that skill?

A

Ze ontdekten dat bij de getrainde apen (om vibratie snelheidsveranderingen op de huid te detecteren) het gebied van de cortex dat input ontving van de “getrainde” plek van de huid, gemiddeld twee tot drie keer groter was dan het equivalente gebied bij ongetrainde apen. Blijkbaar was de reorganisatie van de hersenen niet het gevolg van de huidstimulatie op zich, maar eerder van het gebruik van die stimulatie door de apen om hun gedrag te sturen.

Vervolgens hebben onderzoekers vergelijkbare hersenveranderingen gevonden in visuele of auditieve sensorische gebieden wanneer dieren worden getraind om onderscheid te maken tussen subtiel verschillende beelden of geluiden (Bakin et al., 1996; Zohary et al., 1994). Onderzoek met PET- en fMRI-neurobeeldvorming heeft aangetoond dat dergelijke effecten ook bij mensen voorkomen.

Enkele van de meest dramatische bewijzen van het vermogen van de hersenen om zichzelf te herstructureren, zijn afkomstig van studies van blinde mensen. In één fMRI-onderzoek kregen blinde en ziende mensen lijsten met zelfstandige naamwoorden die ze moesten onthouden terwijl hun hersenen werden gescand (Amedi et al., 2003). De blinde proefpersonen vertoonden tijdens deze taak een duidelijke activering van delen van de occipitale cortex, wat niet voorkwam bij de ziende mensen, en ze vertoonden ook een superieur geheugen. Bovendien vertoonden de blinde proefpersonen die het beste scoorden op de geheugentest de meeste activiteit in de occipitale cortex.Alvaro Pascual-Leone en zijn collega’s (2005) ontdekten dat ten minste enkele van deze hersenveranderingen begonnen op te treden bij ziende mensen die slechts 5 dagen geblinddoekt waren. Toen de blinddoeken werden verwijderd, keerden de veranderingen zichzelf snel terug.

121
Q

Focus 37: Welk bewijs, bij vogels en bij mensen, geeft aan dat ruimtelijk leren kan leiden tot groei in de hippocampus?

A

Van verschillende vogelsoorten die zaden verbergen, is gevonden dat ze ruimtelijke locaties beter onthouden dan soorten die geen zaden verbergen en een vergroting van een gebied van de hippocampus hebben (Papini, 2002; Shettleworth & Westwood, 2002).

Onderzoekers die met een van deze soorten werken, de bergmees, hebben aangetoond dat de vergroting van de hippocampus op zijn minst gedeeltelijk afhangt van ervaring (Clayton, 2001). Wanneer gekooide mezen zaden mogen verstoppen en ophalen, groeien hun hippocampi, en wanneer ze dan voor een bepaalde tijd worden verhinderd om zaden te verbergen en terug te halen, krimpen hun hippocampi weer.

Onderzoek suggereert dat uitgebreid ruimtelijk leren de hippocampus ook bij mensen kan vergroten. Taxichauffeurs in grote steden ontwikkelen opmerkelijke ruimtelijke vaardigheden, en dit geldt met name voor Londense taxichauffeurs, die, om een ​​vergunning te krijgen, een langdurige opleiding moeten volgen en een test moeten doorstaan ​​om de kortste route tussen twee willekeurige locaties in die grote stad te vinden. Hersenscans onthulden dat het achterste deel van de hippocampus (het deel dat het meest betrokken is bij het ruimtelijk geheugen) significant groter is bij Londense taxichauffeurs dan bij mensen die geen taxi besturen (Maguire et al., 2000). Ze onthulden ook een significante positieve correlatie tussen jarenlange ervaring met taxirijden en groei in de hippocampus: in het algemeen geldt dat hoe langer iemand een taxi bestuurt, hoe groter de posterior hippocampus was.

122
Q

Focus 38 : hoe bevestigde de ontdekking van LTP (Lange termijn potentiering) de theorie van Donald Hebb ivm synaptische versterking?

A

sterker te worden telkens het postsynaptisch neuron direct vuurt na het vuren van het presynaptisch neuron. Daardoor versterkt de verbinding en zo reageren ze op zwakkere input waar ze tevoren niet op gereageerd zouden hebben. Dit zou een basis zijn voor klassieke conditionering en andere vormen van leren.

Timothy Bliss en Terge Lomo (1973) ontdekten een fenomeen (LTP) dat het idee van Donald Hebb ondersteunde.

LTP (lange termijn potentiëring) = een proces waarbij herhaalde activering van synapsen resulteert in een versterking van deze synapsen. Het is een langdurige (uren of zelfs maanden) verhoging van de doeltreffendheid van een synaps.

LTP impliceert een versterking van de synaptische verbinding tussen twee neuronen door gelijktijdige activatie van het presynaptische en postsynaptische neuron.

123
Q

Focus 39: What evidence shows that long-term potentiation is involved in learning?

A

Het bewijs dat LTP daadwerkelijk betrokken is bij leren, is afkomstig van vele experimenten die aantonen dat het verstoren van het normale vermogen van de hersenen voor een dergelijke potentiering het leervermogen van het dier verstoort (Byrne, 2008). In één experiment met muizen werd een medicijn dat LTP voorkomt geïnjecteerd in een deel van de amygdala waarvan bekend is dat het cruciaal is voor het aanleren van angst. Na deze behandeling probeerden de onderzoekers de muizen te trainen om bang te zijn voor een toon die gepaard ging met een elektrische schok. De LTP-geremde muizen leerden zo’n angst niet aan. Ze reageerden op de schok net als normale muizen, maar vertoonden daarna, in tegenstelling tot normale muizen, geen angstreacties op de toon (Maren, 1999).

Gegeven dergelijk bewijs dat LTP essentieel is voor leren, wat zou er gebeuren als de capaciteit voor LTP boven het normale niveau zou worden verhoogd? Joe Tsien en zijn collega’s (2000) hebben een manier gevonden om die vraag te beantwoorden. De post synaptische receptoren die betrokken zijn bij het initiëren van LTP zijn er in twee vormen: een sterke vorm, die zeer effectief is in het activeren van LTP, en een zwakke, minder effectieve vorm. Door genetische manipulatie produceerden Tsien en zijn collega’s een muizenstam - die ze “Doogie” noemden, die veel meer sterke receptoren had en minder zwakke receptoren dan normale muizen. Zoals voorspeld, vertoonden hersenneuronen in de Doogie-muizen meer LTP als reactie op elektrische stimulatie dan die in de normale, ongewijzigde muizen. Opmerkelijk, maar zoals voorspeld, vertoonden de Doogie-muizen ook een beter geheugen dan de ongewijzigde muizen in een reeks van drie zeer verschillende tests: doolhofleren, klassieke conditionering van een angstreactie en objectherkenning (zie figuur 4.34). In elk geval gedroegen de veranderde muizen zich tijdens de leerervaring op dezelfde manier als de ongewijzigde muizen, maar vertoonden ze een significant beter geheugen wanneer ze een dag of langer later werden getest (Tsien, 2000). Meer recent toonden Tsien en zijn collega’s aan dat een dergelijke genetische modificatie ook de achteruitgang van het geheugen kan voorkomen die normaal optreedt bij oudere muizen (Cao et al., 2007).

124
Q

Focus 40: What area of the brain shows the most substantial change in humans relative to other mammals?

A

Wat in de loop van de evolutie aanzienlijk is veranderd, is de hoeveelheid volume die is toegewezen aan de associatieve gebieden van de hersenen ten opzichte van de sensorische en motorische gebieden

De hoeveelheid associatiecortex, vergeleken met de andere twee categorieën, neemt dramatisch toe van eenvoudiger zoogdieren, zoals de rat en de kat, naar meer complexe, zoals de chimpansee en de mens.In feite is het meest opvallende kenmerk van het menselijk brein zijn grootte. In vergelijking met andere zoogdieren is het menselijk brein veel groter dan verwacht in verhouding tot de menselijke lichaamsgrootte.

125
Q

Posterior lobe - hypofyse achterkwab

A

The posterior lobe / hyposyse achterkwab =

  • het achterste deel van de hypofyse
  • deel van de hersenen
  • bestaat uit aangepaste neuronen -(modified neurons) = neurosecretory cellen die zich uitbreiden vanuit de hypothalamus
  • neurosecretory cellen worden geactiveerd door hersenzenuwcellen erboven - en releasen hormonen in een bed van haarvaten
  • vanuit deze haarvaten worden de hormonen dan losgelaten in het circulaire system om verschillende delen van het lichaam te beinvloeden
  • maar de achterkwab bestaat uit uitlopers van zenuwcellen waarvan de cellichamen in de hypothalamus liggen.
126
Q

Anterior / Hypofyse voorkwab

A

De Anterior / Hypofyse voorkwab is geen deel van de hersenen (no neurons descend into it)

Staat wel nauw in verbinding met de hersenen via gespecialiseerde haarvaten

Neurosecretory cells in the brains hypothalamus produce releasing factors = hormonen uitgescheiden in het gespecialiseerde haarvaten systeem en die worden vervoerd naar de hypofyse voorkwab waar ze de voorste hypofyse cellen stimuleren om hormonen te synthetiseren en hormonen in de bloedstroom los te laten. Verschillende releasing factors geproduceerd door verschillende sets van neurosecretory cellen in de hypothalamus reageren selectief om de productie te stimuleren van verschillende anterior pituitary hormonen.

127
Q

Wat is de hypofyse?

A

De hypofyse (glandula pituitaria) is een kleine klier die onder aan je hersenen ligt, achter je oogkassen, in een holte in de schedelbasis, ‘het Turkse zadel’.

De hypofyse bestaat uit twee kwabben, een voorkwab (anterior lobe - geen deel vd hersenen) en een achterkwab (posterior - deel van de hersenen). maar de achterkwab bestaat uit uitlopers van zenuwcellen waarvan de cellichamen in de hypothalamus liggen. De hypofyseachterkwab maakt zelf geen hormonen, maar slaat hormonen op die in de hypothalamus worden gemaakt. maar de achterkwab bestaat uit uitlopers van zenuwcellen waarvan de cellichamen in de hypothalamus liggen. De hypofyseachterkwab maakt zelf geen hormonen, maar slaat hormonen op die in de hypothalamus worden gemaakt.

De Anterior / Hypofyse voorkwab is geen deel van de hersenen (no neurons descend into it) maar staat wel nauw in verbinding met de hersenen via gespecialiseerde haarvaten.

De hypofyse is samen met de hypothalamus de belangrijkste regelaar van je hormoonhuishouding.

128
Q

Waarom is de hypofyse de master endocriene klier?

A

De hypofyse wordt de master endocriene klier genoemd omdat her hormonen produceert die op hun beurt de productie stimuleren van andere hormonen in andere klieren (incl de bijnierschors / adrenal cortex) en de geslachtsklieren (gonads)