Hoofdstuk 2: Methodes van Psychologie Flashcards

1
Q

Focus 1: 2 Hoe onthulde Oscar Pfungst deze methode van Clever Hans?

A

Pfungst stelde eerst een theorie op:

Hans antwoordt vragen, niet door ze te verstaan en het antwoord te kennen maar door te reageren op visuele signalen die onopzettelijk gegeven woden door de ongervrager of de waarnemers.

Pfungst deed een paar simpele experimenten:

Met en zonder oogkleppen

Met omstaanders / vraagstellers die het antwoord niet wisten en die het wel wisten.

Pfungst ontdektte zo dat het paard niet kon antwoorden met de oogkleppen en ook niet als er niemand in het zicht van het paard het antwoord wist.

HIj ontdekte met wat verdere experimenten dat het paard reageerde op signalen uit de omgeving en ook wat de signalen waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Observatie

A

Een observatie is een objectieve stelling (statement) waarover redelijke waarnemers overeenkomen dat ze waar is. In de psychologie zijn observaties meestal bepaald gedrag, of betouwbare gedragspatronen van personen of dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een theorie en wat wordt er verstaan onder een hypothese?

A

Een theorie is een idee of een conceptueel model ontworpen om bestaande observaties te verklaren en om voorspellingen te doen over nieuwe observaties die ontdekt kunnen worden. Elke voorspelling over nieuwe observaties /feiten die afgeleid wordt van een theorie is een hypothese. Dit is wat specifieker dan een theorie en door middel van een hypothese kan men ook echt iets toetsen

Een conceptueel model is een schematisch (gevisualiseerd) duidelijk overzicht van de concepten / variabelen uit de theorie en de relaties daartussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Focus 2: Hoe zijn observaties, theorieen en hypotheses aan elkaar gelinkt in wetenschappelijk onderzoek?

A

Observaties (objectieve stelling die redelijke waarnemers waarnemen als waarheid).

Observaties leiden tot een theorie en die leiden dan weer tot een of meer hypothese(s). Deze hypothese wordt dan getest met experimenten of andere onderzoeksstudies. Deze experimenten leiden dan weer tot andere observaties, soms tot nieuwe theorieen enz = cycle of science.

Wetenschap wandelt op 2 benen: theorie en observaties. Een theorie zonder observaties is maar speculatie en observaties zonder een theorie is maar data zonder verklaringen / uitleg.

Vb. Pfungst :

Het hoeftikken of hoofdbeweging gaven de indruk dat het paard de vragen correct beantwoordde. = observatie die niemand die Hans observeerde betwistte.

Theorie: het paard antwoordt op visuele aanwijzingen van mensen die aanwezig zijn en het antwoord kennen.

Hypothese: het paard kan geen juist antwoord geven met oogkleppen op of als er vragen gesteld worden waarop niemand van de aanwezigen het antwoord kent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

P. 32 (bij value of sceptisme)

Wat is het principe van de parsimony of Occam’s razor (middeleeuwse filosoof William of Ockham) ?

A

Hoe buitengewoner een bewering is en hoe meer deze afwijkt van de aanvaarde wetenschappelijke principes, hoe sterker het bewijs voor een nieuwe theorie moet zijn. Om een complexe buitengewone verklaring van een bepaald gedrag te suggereren,moeten eerst alle simpele en conventionele verklaringen bekeken worden en onvoldoende beoordeeld worden. Hoe simpeler/ eenvoudiger een verklaring is, hoe beter deze gewoonlijk is.

Volgens het principe van parsimony wordt , wanneer er 2 of meerdere verklaringen bestaan die beiden even goed zijn om een fenomeen uit te leggen, heeft de simpelste verklaring meestal de voorkeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Focus 3: Welke lessen kunnen we trekken uit het verhaal van Hans (m.b.t. wetenschappelijk onderzoek)

Hoe illustreert het verhaal dit?

A
  1. De waarde van sceptisisme: mensen worden gefascineerd door buitengewone beweringen en willen deze geloven. Daarom is kritisch denken nodig. Zie ook parsimony / Occam’s razor = de eenvoudigste verklaring is meestal de beste.

Paard: Van Osten wilde dat zijn paard speciaal was en ook het publiek (in mindere mate.

  1. De waarde van zorgvuldige observaties onder gecontroleerde omstandigheden: Pfungst definieerde de omstandigheden (condities) waarbij het paard kon en niet kon antwoorden Hij deed verschillende observaties met en zonder oogkleppen, en noteerde de resultaten (% correcte antwoorden in elke omstandigheid). Dan observeerde hij om te zien welke de aanwijzingen konden zijn. Erna deed hij het experiment met en zonder de signalen en noteerde de effecten op het hoofdschudden en hoeftikken.
  2. Het probleem van observer-expectancy effecten: de waarnemers / onderzoekers kunnen onopzettelijk hun verwachtingen doorgeven aan de deelnemers / subjects over hoe ze zich zouden moeten gedragen en de subjects kunnen daarop onbewust of bewust reageren door zich naar deze verwachtingen te gaan gedragen.

Clever Hans deed dit door aanwijzingen op te vangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is Parsimony ?

A

Parsimony wordt ook Occam’s razor genoemd (naar de middeleeuwse filosoof William of Ockham). Volgens het principe van parsimony heeft, wanneer er 2 of meerdere verklaringen mogelijk zijn die gelijkwaardig in staat zijn een fenomeen te verklaren, de voorkeur gegeven aan de eenvoudigste verklaring.

Het voorstellen van een complexe buitengewone verklaring voor een bepaald gedrag, vereist dat alle eenvoudige en conventionele verklaringen eerst bekeken en onvoldoende beoordeeld werden. Verder, hoe eenvoudiger een verklaring, hoe beter die neigt te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe bepaal je de te gebruiken onderzoeksstrategie?

A

De te prefereren onderzoeksstrategie stellen we pas vast nadat we de inhoudelijke vraag / hypothese helder hebben geformuleerd. Sterker nog: over het algemeen volgt de onderzoeksstrategie logisch uit deze hypothese. Onderzoekers selecteren het design, de setting en de data - verzamelmethode die het best aansluiten met de omstandigheden (condities) die ze willen controleren en de hypothese die ze willen testen.

Een gedragspatroon nauwkeurig beschrijven is iets anders dan een oorzaak voor afwijkend gedrag achterhalen of een publieke opinie vaststellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 dimensies om de verschillende onderzoeksstrategieën te groeperen?

A
  1. Onderzoeksdesign: experiment, correlatieve studie of beschrijvende studie
  2. De setting waarin het onderzoek wordt uitgevoerd: veldstudie of laboratorium studie
  3. De data verzameling methode: self-report (zelf-rapportering) en oberservatie

Elk van deze dimensies kunnen onafhankelijk van de ander gevarieerd worden. Elke combinatie is mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Focus 4 Wat is een experiment?

Focus 4: hoe bewijst een experiment een oorzakelijk verband tussen 2 variabelen?

A

Een experiment is een onderzoek waarbij alle variabelen worden gecontroleerd en waarbij door het manipuleren van de onafhankelijke variabele het effect op de afhankelijke variabele wordt onderzocht.
Hierbij is het experiment het enige onderzoek waarbij causaliteit (oorzaak-gevolg relaties) kan worden vastgesteld. Een experiment is het meest directe en sluitende (conclusive) benadering om een oorzaak-gevolgrelatie te testen.

Een variabele is alles dat kan veranderen of verschillende waardes kan aannemen.

Meer specifiek kan een experiment gedefinieerd worden als een procedure waarbij een onderzoeker systematisch een of meer onafhankelije variabelen manipuleert (varieert) en zoekt naar veranderingen in een of meer afhankelijke variabelen, terwijl alle andere variabelen constant blijven.

Focus 4: Dus als alle andere variabelen constant gehouden worden en enkel de onafhankelijke variabele varieert, dan kan men redelijkerwijze concluderen dat waargenomen veranderingen in de afhankelijke variabele veroorzaakt wordt door de verandering in de onafhankelijke variabele (oorzaak - gevolg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een afhankelijke en een onafhankelijke variabele?

A

In een experiment is de afhankelijke variabele de variabele die verwacht wordt te veranderen onder invloed van een onafhankelijke variabele. In de psychologische experimenten is dit meestal een maatstaf van een gedrag.

De onafhankelijke variablele is de variabele die invloed heeft op de afhankelijke variablele. Deze wordt tijdens een experiment gevarieerd om zo het effect op de afhankelijke variebel(en) te observeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een correlatieve studie?

A

Een correlatieve studie is een studie waarbij de onderzoekers geen variabele manipuleren maar bepaalde bestaande afhankelijke variabelen observeren of meten om zo een relatie tussen de variabelen vast te stellen. Hierdoor kunnen we voorspellingen maken mbt een variabele op basis van onze kennis van de andere variabele. Echter zulke studies kunnen ons niet op een directe manier vertelen of een verandering in een variabele de oorzaak is van de verandeirng in de andere variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Focus 7

Wat zijn de verschillen tussen een experiment en een correlatieve studie?

A

Bij een experiment wordt een onafhankelijke variabele gemanipuleerd.

Bij een correlatieve studie worden variabelen NIET gemanipuleerd.

Conclusie

Bij een experiment kan men een oorzaak-gevolg relatie identificeren.

Bij een correlatieve studie kan men een relatie tussen variabelen vaststellen maar geen rechstreeks oorzakelijk verband tussen variabelen aantonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Focus 8

  1. Wat bestudeerde Diana Baumrind (1971) en
  2. waarom illustreert deze studie de moeilijkheid om via een correlatieve studie een oorzaak-gevolg verband aan te tonen?
A
  1. Diana Baumrind wilde het effect van opvoedingsstijl (disciplinary style) op de gedragsontwikkeling van kinderen bestuderen.

Dit is een voorbeeld van een correlatieve studie: ze observeerde al bestaande opvoedingstijlen bij verschillende ouders door vragenlijsten en thuisobservaties.

Ze identificeerde 3 stijlen:

  • authoritative (gezaghebbend - wat vriendelijker dan de authoritarian maar toch nog met de ouders in charge) ,
  • permissive (toegefelijk) and
  • authoritarian (gezaghebbend - hoge uitoefening van ouderlijke macht).
  1. Een aantal redenen waarom geen directe oorzaak-gevolg relatie aangeduid kan worden:
  • de onderzoekster had geen controle over de variabelen en dus kunnen de opvoedstijlen niet als onafhankelijke en het gedrag als afhankelijke variabelen beschouwd worden.
  • de relatie kan omgekeerd zijn: het gedrag van de kinderen kan de opvoedstijl beïnvloeden. Bvb bij een kind met probleemgedrag door andere redenen dan ouderschapssstijl kunnen de ouders grijpen naar een toelatende of authoritarian stijl om te copen
  • de relatie kan in 2 richtingen werken: kinderen en ouders beïnvloeden elkaars gedrag. Vb verstorend gedrag van het kind kan leiden tot een gezaghebbende stijl lijden wat dan meer verstorend gedrag in de hand werkt.
  • Een derde variablele die hier niet bestudeerd werd kan de ouderschapsstijl en gedrag van kinderen beinvloeden. Vb genetisch vergelijkbaar zijn, sociale status, goede buren, enz
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Subject (deelnemer) expectancy effect versus observer (onderzoeker / waarnemer) expectancy effect

A

Subject expectancy effect = Wanneer de verwachtingen van de deelnemers, in plaats van de behandeling zelf, de geobserveerde verschillen verklaren.

Observer expectancy effect: Wanneer de verwachtingen van de onderzoekers beïnvloeden hoe zij zich gedragen tijdens het verzamelen van de data (hun manier / lichaamstaal van interactie met deelnemers en / of perceptie) en hierdoor biases ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een within-subject experiment en een between groups experiment?

A

Bij een within subject experiment wordt elke proefpersoon / subject getest in elk van de verschillende condities / omstandigheden / variaties van de onafhankelijke variabele en wordt de proefpersoon dus herhaaldelijk getest. Dit kunnen verschillende proefpersonen zijn of 1 .

Bij een between groups experiment of een between subjects experiment, is er een aparte groep deelnemers per waarde / conditie van de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het doel van een beschrijvende studie?

A

Een beschrijvende studie is beschrijven van gedrag van een individu of groep van individuen zonder de relatie tussen verschillende variabelen te beoordelen. Beschrijvende studies kunnen al dan niet gebruik maken van getallen.

Sommige van de beschrijvende studies zijn beperkt in opzet en concentreren zich op 1 bepaald aspect van gedrag en ander zijn dan weer breed zoals het zoveel mogelijk leren over gewoontes van een bepaalde groep mensen of diersoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een laboratoriumonderzoek en wat is een veld onderzoek?

A

Een laboratoriumonderzoek is elk onderzoek waarbij de proefpersonen naar een bepaalde aangewezen plaats gebracht wordt die zo ingericht is om het verzamelen van data te vergemakkelijken of waarbij ze contole kunnen uitoefenen op omgevingsfactoren. Dit kan elk soort omgeving zijn waar de onderzoeker controle heeft op de ervaringen van de proefpersonen op dat moment.

Een veldstudie is een onderzoek uitgevoerd in een omgeving waarbij de onderzoeker geen controle heeft op de ervaringen van de proefpersonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Focus 10: Wat zijn de voor - en nadelen van een laboratoriumstudie en een veld studie?

A

De voordelen van het ene zijn de nadelen van de andere onderzoekssetting.

Voordeel laboratoriumonderzoek: onderzoek onder meer uniforme en gecontroleerde omstandigheden. Het nadeel hiervan is de kunstmatigheid wat gedrag mag uitlokken dat het gedrag verhinderen dat de onderzoekers eigenlijk willen bestuderen.

Om dit tegen te gaan worden laboratorium - en veldonderzoek soms gecombineerd.

Wanneer deze 2 settings dezelfde conclusie opleveren kan er een bepaalde mate van vertrouwen zijn dat de conclusies betekenisvol zijn.

Experimenten worden het vaakst uitgevoerd in een laboratorium setting omdat variabelen er meestal beter te controleren zijn en correlatieve en beschrijvende onderzoeken gebeuren meest in veldnderzoeken maar elke combinatie is mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Naturalistic observation

A

Subcategorie van de observationele methoden. De onderzoeker grijpt hierbij niet in op het gedrag van de deelnemer en bestudeert zo het natuurlijke gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het Hawthorne effect?

Wat kan men doen om dit effect te beperken?

A

Het Hawthorne effect verwijst naar veranderingen in gedrag van proefpersonen doordat ze weten dat men geobserveerd wordt, toegewezen aan de speciale aandacht die ze krijgen.

Een technique met doel het minimaliseren van het Hawthorne effect is het gebruik maken van habituation. Habituation is een vermindering in reactie wanneer een stimulus herhaaldelijk of continue aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom worden in een between groups (between subjects) experiment de proefpersonen willekeurig toegewezen?

A

Random assignment / willekeurige toewijzing is nodig zodat de proefpersonen niet aan groepen toegewezen worden op een manier die de resultaten kunnen vertekenen (bias).Met random assignment moeten alle verschillen tussen de groepen die niet te wijten zijn aan het experiment / de behandeling een resultaat zijn van toeval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de data - collection methodes en hoe worden ze opgedeeld?

A
  1. Self rapportage methoden: procedures waarbij mensen gevraagd wordt hun eigen gedrag of mentale toestand te beoordelen of te beschrijven.
    * Introspectie: persoonlijke observaties van iemands gevoelens, percepties, gedachten.
  2. Observatiemethoden: procedures waarbij onderzoekers het gedrag van interesse observeren en registreren.
  • Tests = subcategorie van observatiemethoden waarbij de onderzoeker problemen, taken of situaties presenteert en waarop de proefpersoenen reageren.
  • Naturalistische observatie: subcategorie waarbij de onderzoeker het gedrag van de proefpersonen vermijdt te storen = zo natuurlijk mogelijk. Obstakel is dat mensen die weet dat ze geobserveerd worden, zich anders kunnen gaan gedragen.
24
Q

Wat is een frequency distrbution?

A

Een tabel die het aantal scores in elk interval van mogelijke scores voorstelt noemt een frequency distribution.

Dit kan ook in een bar chart (grafiek) voorgesteld worden.

Een klokvorm in de grafiek noemt men een normale disctributie of een normale curve. Maximum in het centrum vd range van scores

25
Q

Focus 9: Verschil in methode en doel van een beschrijvende studie versus een corrationele studie en een experiment?

A

Bij een experiment kan een oorzaak-gevolg relatie aangetoond worden tussen de afhankelijke variabelen en de onafhankelijke variabelen.

Bij een correlatieve studie wordt ook een verband tussen verschillende variabelen aangetoond maar kan geen oorzaak-gevolg bewezen worden.
Bij een beschrijvende studie is het niet de bedoeling om een relatie tussen variabelen aan te tonen.

Bescrhijvende studie: beschrijven van gedrag met of zonder nummers / aantallen.

26
Q

Beschrijvende statistiek maakt gebruik van de mean, de median en de standard deviation, hoe helpen deze waardes om een set van nummers te beschrijven?

A

De relatief eenvoudige numerieke methoden om een reeks gegevens samen te vatten zijn.

  • verdelen van de scores in gelijke intervallen en bepalen hoeveel scores per interval
  • mean: rekenkundig gemiddelde,
  • de mediaan: de middelste score, bepaald door de scores te rangschikken van hoogste naar laagste en dan de score te vinden die hetzelfde aantal scores erboven als eronder heeft,, als aantal even is 2. Dit is de score die het 50 ste percentiel vertegenwoordigt.

De mean en mediaan vertellen meer over de centrale waarde / tendens.

  • De variabiliteit verwijst naar de mate waarin de getallen in de reeks van elkaar en van het gemiddelde afwijken.

Lage variabiliteit : de scores liggen dicht bij het gemiddelde

Hoge variabiliteit: de scores liggen ver van het gemiddelde

De standaard afwijking is een veel voorkomende maatstaf voor de variabilteit. Hoe verder de score van het gemiddelde afliggen, hoe groter hun standaard afwijking.

27
Q

Wat is beschrijvende (descriptive) en inductieve (inferential) statistiek en wat is het verschil?

A

De 2 categorieën van statistische methoden om gegevens samen te vatten en de waarschijnlijkheid te bepalen dat de waargenomen patronen in de gegevens slechts het resultaat van toeval zijn en niet zijn, zijn de beschrijvende statistiek en de inductieve (inferentiele) statistiek

Beschrijvende statistiek gebruikt wiskundige methodes voor het samenvatten van data sets.

Mediaan, gemiddelde, standaard afwijking en de correlatie coefficient.

Inductieve (inferential) statistiek: Wiskundige methodes om onderzoekers te helpen bepalen hoe zelfzeker ze kunnen zijn in het trekken van algemene conclusies over een bepaalde data set. P waarde en correlatie coefficient

P waarde (waarschijnlijkheid/kans dat een correlatiecoëfficient in werkelijkheid in absolute waarde even groot of groter zou zijn dan de geobserveerde correlatie coefficient, enkel door toeval (dus wanneer in de grotere populatie de twee bestudeerde variablelen geen relatie hebben (ongecorreleerd zijn).

Resultaten worden (door conventie) statistisch significant (betekenisvol) genoemd wanneer de p waarde minder dan 0.05 (5%) is. Dit betekent dat de waarschijnlijkheid dat de verkregen resultaten er kwamen door toeval aanvaardbaar klein is (kleiner dan 5%)

De correlatiecoëfficient kan gebruikt worden om de data te beschrijven (beschrijvende statistiek/ descriptive statistics), in dat geval maak je alleen uitspraken over de samenhang tussen twee variabelen binnen de steekproef.

Hij kan ook gebruikt worden om conclusies te trekken over de hele populatie aan de hand van de data (inferentiële / inductieve statistiek). In dat geval wordt er meestal een significantieniveau berekend (of een betrouwbaarheidsinterval, maar dat komt in de onderzoekspractica pas aan bod). Als het significantieniveau onder een bepaale cut-off (bv 5%) valt, is de kans dat je dit verband toevallig hebt gevonden heel klein en kun je dus voorzichtige conclusies trekken over het bestaan van dit verband in de populatie.

In andere woorden, de correlatiecoëfficient kan zowel voor beschrijvende als voor inferentiële doelen worden gebruikt.

28
Q

Wat is P? & Focus 15 statistisch significant

A

Gebruikt bij de Inductieve (inferential) statistiek.

P waarde (waarschijnlijkheid/kans) dat een correlatiecoëfficient in werkelijkheid in absolute waarde even groot of groter zou zijn dan de geobserveerde correlatie coefficient, enkel door toeval (dus wanneer in de grotere populatie de twee bestudeerde variablelen geen relatie hebben (ongecorreleerd zijn).

Focus 15: Resultaten worden (door conventie) statistisch significant (betekenisvol) genoemd wanneer de p waarde lager ligt dan 0.05 (5%). Dit betekent dat de waarschijnlijkheid dat de verkregen resultaten er kwamen door toeval aanvaardbaar klein is (kleiner dan 5%)

29
Q

Focus 16:

Wat zijn de componenten in het testen van de statistische significantie (P) en het effect ervan op de significantie van de studie?

A
  1. De grootte van het waargenomen effect: een groot effect is eerder statistisch significant dan een kleiner effect en minder waarschijnlijk door kans.
  2. Het aantal individuele participanten of observaties in de studie: als al de rest constant is dan zijn resultaten eerder statistisch significant indien er meer individuen/ dingen onderzocht worden
  3. De variabiliteit van de data binnen elke groep: variabiliteit is een index (aanduiding/ coefficient) van de mate waarin ongecontroleerde toevalsfactoren de score in een set data beïnvloeden. IS NIET BIAS (bias is systematische fout / afwijking - NIET door toeval) . Als al de rest constant is, is hoe kleiner de variabiliteit binnen elke groep, hoe waarschijnlijker de resultaten significant zijn.

Dus hoe groter het waargenomen effect, hoe groter de testpopulatie en hoe kleiner de variabiliteit van scores binnen groepen, hoe groter de kans op statistisch significante resultaten.

30
Q

Hoe berekenen we de variabiliteit van scores?

A
  1. Een mogelijkheid is om de range te gebruiken = het verschil tussen de laagste en de hoogste waarde van een score in een distributie maar deze wordt maar bepaald door 2 scores.
  2. De variantie houdt rekening met alle scores en is een betere maatstaf van variabiliteit.

4 stappen voor het berekenen van variantie:

  1. bepaal het gemiddelde van de scores
  2. bepaal de afwijking (deviation): verschil tss iedere score en het gemiddelde
  3. Verhef elke afwijking tot de tweede macht (vermenigvuldig met zichzelf)
  4. Bereken het gemiddelde van alle resultaten van stap 3 (afwijkingen tot de 2 de macht)

Hieruit berekenen we de standaard awijking door de wortel van de variantie (het resultaat van stap 4) te nemen. Deze laatste stap is nodig omdat de variantie niet dezelfde meeteenheid is van de scores in originele vorm (werden tot de 2 de macht verhoffen)

31
Q

Focus 13 Hoe bescrhijft de correlatiecoefficient de richting en sterkte van een correlatie?

A

Wanneer de de twee variabelen van een correlatieve studie numerisch zijn kunnen de sterkte en richting van de relatie beoordeeld worden door de correlatiecoefficient.

Een positieve correlatiecoefficient betekent dat 2 variabelen in dezelfde richting bewegen. Wanneer de ene stijgt, stijgt de andere ook. Wanneer de ene daalt, daalt de andere ook.

Een negatieve correlatiecoefficient betekent dat 2 variabelen in omgekeerde richting bewegen. Wanneer de ene stijgt, daalt de andere . Wanneer de ene daalt, stijgt de andere.

De waarde van de corrrelatiecoefficient varieert tussen -1 en + 1 . De absolute waarde van de correlatiecoefficient duidt de sterkte van de relatie aan.

Wanneer deze sterk is , in de buurt van + of * 1 kan de ene variabele voorspeld worden adhv de andere variabele.

Dichtbij nul zijn de variabelen statistisch ongerelateerd aan elkaar.

  1. 00 – 0.30 nauwelijks of geen correlatie
  2. 30 – 0.50 lage of zwakke correlatie
  3. 50 – 0.70 middelmatige correlatie
  4. 70 – 0.90 hoge of sterke correlatie
  5. 90 – 1.00 zeer hoge of zeer sterke correlatie
32
Q

Focus 14: Waarom is het nodig om inferentiele statistiek te gebruiken vooraleer conclusies te trekken over de data in een onderzoek?

A

Reden voor inductieve (inferentiele) statistiek: eender welke data set heeft een bepaalde variabiliteit die kan toegewezen worden aan kans en onderzoekers willen een indicatie hoe groot de waarschijnlijkheid is dat een resultaat aan kans te wijten is en dus geen bevestiging van de onderzochte hypothese is.

Hievoor wordt de P waarde (waarschijnlijkheid / of level of significance ) berekend om te zien of een resultaat statistisch significant is.

33
Q

Wat is Bias?

A

Bias of vertekening van onderzoeksresultaten kan worden veroorzaakt door de eigen waarneming maar ook door een foutief onderzoeksdesign.

Bias zijn afwijkingen veroorzaakt door factoren buiten de onderzoekshypothese

Het gaat om systematische afwijkingen, een systematische fout die niet onderhevig is aan toeval.

VB meten met een meetlint dat begint bij 20 cm ipv 0 cm

Bias is een groot probleem in onderzoek daar statistische technieken de vertekening niet kunnen identificeren noch corrigeren (niet te compenseren)

Fouten in onderzoek leiden enkel tot vermindering van de kans dat onderzoekers statistisch significante resultaten vinden (de variabiliteit dan de data stijgt).

Bias daarentegen kan leiden tot de verkeerde conclusie dat de onderzoekshypothese klopt terwijl het geobserveerde resultaat veroorzaakt wordt door een factor irrelevant (buiten de / onafhankelijk van) voor de hypothese.

34
Q

Focus 17: Wat is het verschil tussen willekeurige variatie in gedrag en bias (vertekening / vooringenomenheid) en waarom is bias een veel groter probleem?

A

Random variation - willekeurige variatie is variatie door toeval.

Bias is een systematische afwijking waardoor deze minder opvalt niet identiiceerbaar is door statistische technieken en niet niet corrigeerbaar is door gemiddelde.

Bij willekeurige variate / fouten vermindert de kans op statisch significante resultaten door meer vaiabiliteit in de resultaten.

Bij bias kan men de foute conclusie trekken dat de hypothese ondersteund werd door de resutlaten terwijl deze waargenomen resultaten te wijten zijn aan factoren irrelevant van de hypothesis.

Hierdoor wordt een bias als het ergst van de twee beschouwd.

35
Q

Wat wordt er verstaan onder biased sample?

Hoe wordt dit vermeden?

A

Wanneer de leden van een bepaalde groep initieel verschillend zijn van de leden van een andere groep op een systematische , niet willekeurige manier of wanneer ze verschillend zijn van de grotere populatie waarin de onderzoeker geïnteresseerd is, is die groep een biased sample.

Dit wordt beperkt door het random / willekeurig toewijzen aan groepen van individuen zodat hun individuele verschillen gewoon een bron van fout zijn (en waarmee rekening kan gehouden worden door inferentiele statistiek).

Wanneer ze niet willekeurig toegewezen werden kunnen hun verschillen een bron van bias zijn en / of van fout.

Een selectie / sample is biased / vertekend wanneer deze niet representatief is voor de grotere populatie die de onderzoeker wil beschrijven.

Vb meeste onderzoeken selecteren uit de WEIRD mensen uit het Westen (the Western Educated, Industrialized, Rich and Democratic societies). NIet representatief voor alle mensheid.

36
Q

Wat houdt betrouwbaarheid (reliability) in en welke zijn de types? Operationele definitie?

A

Betrouwbaarheid (reliablity) heeft te maken met meetfouten niet met bias (systematische afwijkingen / vertekeningen).

1 e type betrouwbaarheid: Een maatstaf / measure is betrouwbaar wanneer elke keer dat deze maatstaf gebruikt wordt voor een bepaalde proefpersoon onder bepaalde omstandigheden dit vergelijkbare resultaten oplevert. Dit noemt men ook replicability /replicaarbaarheid. Bvb een lintmeter om cm te meten is niet zo betrouwbaar als een metalen meetlat.

Lage betrouwbaarheid is een bron van fouten en daardoor verlaagt de kans om statistisch significante resultaten te vinden on een onderzoek.

Een tweede type betrouwbaarheid is de interobserver reliability (of interrater reliability) . Tweede (ten minste 2 ) waarnemer die hetzelfde gedrag observeert. Vereiste hierbij is dat de operationele definitie precies aangeeft wat een voorbeeld van de afhankelijkele variabele is. Een operationele definitie definieert iets in termen van de identificeerbare en mogelijk te herhalen procedures of bewerkingen, waarmee het kan worden geobserveerd en gemeten.

37
Q

Focus 19: Wat is het verschil tussen de betrouwbaarheid (reliability) en geldigheid (validity) van een meetprocedure? Hoe kan een gebrek aan geldigheid bijdragen aan de vertekening?

A

Betrouwbaarheid (reliability - replicability) is een bron van (meet) fouten en geldigheid een bron van vertekening / bias. Bron van fouten vermindert de kans op het bekomen van statistisch significante resultaten terwijl vertekening tot een foute hypothese kan leiden.

Een procedure kan betrouwbaar zijn maar niet geldig zijn.

Reliability / replicability / betrouwbaarheid: meet fouten - een maatstaf is betrouwbaar in de mate dat elke keer deze maatstaf gebruikt wordt, het gelijke resultaten oplevert bij een bepaald individu onder bepaalde omstandigheden.

Bvb. beoordelen over persoonlijkheid van mensen door het meten van hun duimlengte. Daar we bij elke meting dezelfde resultaten zouden krijgen is deze hoog betrouwbaar (replicability) . Echter deze zijn niet geldig daar er geen relatie is tussen duimlengte en persoonlijheid. Als je hieruit conclusies zou trekken krijg je bias want dan zou je bvb kunnen besluiten dat mensen met een langere duim intelligenter zijn of zo.

38
Q

Wat is validity (geldigheid) en welke vormen zijn er?

A

Gebrek aan geldigheid kan een bron van bias zijn. Validiteit of geldigheid is de mate waarin een meetprocedure meet of voorspelt wat ze beoogt te meten of te voorspellen.

Face validity (indruksvaliditeit) is een van de meest basis maatstaven van validity - geldigheid. Researchers nemen de geldigheid van een procedure aan face validity wanneer de procedure lijkt de variabele te beoordelen die het verondersteld wordt te meten. Vb: een test die bepaalt of iemand introvert is of niet heeft indruksvaliditeit als het een maatstaf is voor persoonlijkheid maar duimlengte heeft dit niet.

Criteriumvaliditeit (criterion validity): een meer zekere manier dan face validity is de criterion validity. Hierbij wordt de samenhang /corelatie tussen twee testresultaten bekeken: namelijk jouw eigen meting en een andere meting van de eigenschap die we proberen te meten of te voorspellen (het criterium).

39
Q

Focus 20 Hoe kunnen we de geldigheid van een meetprocedure beoordelen?

A

Hiervoor gebruiken we de criteriumvaliditeit (criterion validity): Hierbij wordt de samenhang /corelatie tussen twee testresultaten bekeken: namelijk jouw eigen meting en een andere meting (het criterium). van de eigenschap die we proberen te meten of te voorspellen.

De beoordeling van validiteit vereist een duidelijke operationele definitie van de eigenschap die voorspeld of gemeten gaat worden.

Bvb. we definiieren operationeed intelligentie als de kwaliteit van psyche / geest die mensen in staat te stellen grootsheid te bereiken in verschillende gebieden zoals business, wetenschap, literatuur. We kunnen dan een groep mensen identificeren die een dergelijke grootsheid hebben bereikt en hen vergelijken met een groep die, ondanks vergelijkbare omstandigheden in de omgeving dit niet bereikt hebben en kunnen zo beroordelen in welke mate ze verschillen in verschillende potentiele maatstaven van intelligentie. Hoe meer de twee groepen verschillen op eender welke van de maatstaven, hoe groter de correlatie tussen die maatstaf en ons criterium voor intelligentie en hoe meer geldig de test is.

40
Q

Focus 24: Welke zijn de drie specifieke ethische issues waaraan bij onderzoek met menselijke deelnemers aandacht moet worden besteed?

Beschrijf wat een wetenschapper kan doen om deze issues op een goede manier te borgen.

A

Het eerste issue dat genoemd wordt is privacy van de deelnemer. Deze moet te allen tijde geborgd zijn door:

  • Deelnemers vooraf goed te informeren over het onderzoek en vervolgens een zogeheten ‘informed consent’ (toestemming tot deelname na goed geïnformeerd te zijn) te laten tekenen.
  • Deelnemers duidelijk te maken dat zij nooit verplicht zijn tot deelname.
  • onderzoeksdata en onderzoeksverslagen zodanig te bewerken en op te slaan dat de anonimiteit van de deelnemer is gegarandeerd.

Het tweede issue dat wordt genoemd is ongemak en materiële of immateriële schade. De kans dat deze optreden moet te allen tijde worden geminimaliseerd door:

  • deelnemers er op te wijzen dat zij zich op elk willekeurig moment mogen terugtrekken uit het onderzoek.
  • onderzoek zodanig in te richten dat ongemak en schade niet kunnen optreden.
  • of, als het risico daarop onvermijdelijk is, vast te stellen of er geen onderzoeksopzet mogelijk is waarbij dat risico kleiner is.
  • of, als dit laatste niet mogelijk is, vast te stellen of de potentiële opbrengst van het onderzoek opweegt tegen dat risico.

Het derde** issue dat genoemd wordt is misleiding.** In sommige studies is enige misleiding van deelnemers nodig, om de gewenste effecten te kunnen observeren. Dit staat op gespannen voet met de noodzaak van een ‘informed consent’. Deze spanning is te rechtvaardigen door

  • deelnemers achteraf goed te ‘debriefen’ (informeren over de ware aard van het onderzoek).
  • in de ‘informed consent’ op te nemen dat er aspecten van het onderzoek geheim moeten worden gehouden tot deze ‘debriefing’.
41
Q

Focus 21: Hoe kan het verondersteld fenomeen van gefaciliteerde communicatie door mensen met autisme worden verklaard als een observator-verwachtingseffect?

A

Autisme is een aandoening die wordt gekenmerkt door een tekort aan vermogen om emotionele relaties aan te gaan met andere mensen en het niet goed kunnen communiceren.

Door experimenten waarbij de autistische persoon een object te zien kreeg (en gevraagd werd het te typen) en de facilitator de ene keer wel en de andere keer het object niet te zien kreeg. Wanneer de facilitator het object niet zag, waren het aantal correcte antwoorden niet meer dan met willekeurig gokken bereikt kon worden.

De faciliators begeleidden onbewust de hand / vinger van de autistische persoon en typten wat ze onbewust dachten dat deze persoon zou typen. In de ervaring van de begeleider lijkt het alsof je de beweging maar begeleidt terwijl je deze eigenlijk leidt.

42
Q

Focus 22 1 Welke zijn de twee manieren waarop de verwachtingen van een waarnemer de resultaten in een typisch experiment kunnen vertekenen?

A
  1. Door het onbewust beïnvloeden van het gedrag van de deelnemers (bvb als je wil testen dat bij een behandeling A deelnemers meer lachen dan bij behandeling B. Jouw verwachting meer lachen te zien in de ene groep kan onbewust je gedrag naar hen beïnvloeden - bvb je lacht zelf meer naar deze deelnemers die teruglachen.
  2. De verwachtingen van de waarnemers kunnen de perceptie of het oordeel over dat gedrag beïnvloeden. Bvb bij het lach experiment kan je verwachting meer lachende gezichten te zien bij groep A ertoe leiden dat je bij een ambigue gezichtsuitdukking dit al een lach interpreteert en bij groep B als iets anders.
43
Q

Focus 23 1: Hoe kunnen de verwachtingen van proefpersonen / deelnemers / subjects de resutlaten van een experiment vertekenen / bias?

A

De verwachtingen van de proefpersonen over verschillende behandelingen in een experiment kunnen waargenomen verschillen in reacties van deelnemers verklaren (en niet de behandelingen zelf).

Dit zijn subject expectancy effecten.

BVb deelnemers verwachten een bepaald gevoel bij het nemen van een bepaald medicijn en voelen zich dan ook zo (zelfs al kregen ze misschien maar een placebo)

44
Q

Focus 22 2: Hoe voorkomt blinde observatie een vertekening / bias door observer expectancy effect?

A

Wanneer de oberveerder / waarnemer blind gehouden wordt, dus ongeïnformeerd over de aspecten van het ontwerp van de studie die zouden kunnen leiden tot potentieel vertekenende verwachtingen, kan deze ook geen invloed uitoefenen om resultaten te bekomen die het gevolg zou zijn van deze aspecten waarover ze niet geïnformeerd werden.

45
Q

Focus 23 2: Hoe controleert een dubbel blinde procedure zowel de waarnemer verwachtingen als de deelnemers hun verwachtingen?

A

Zowel de waarnemers als de proefpersonen worden blind gehouden bij een dubbel blind experiment. Ze worden niet geïnformeerd over de behandelingen, Dus kunnen hun verwachtingen over deze behandelingen ook geen invloed uitoefenen op het resultaat van het experiment. Bvb ze weten niet dat ze een placebo krijgen - een niet actieve substantie die eruit ziet als het echte medicijn.

46
Q

Wat is een within-subject en een between-groups experiment?

A

Within subject experiment (of repeated measures experiment - herhaalde metingen): een individu of verschillende individuen worden elk getest in verschillende condities van de onafhankelijke variabele. Dus de individuen worden herhaaldeijk getest

Between-groups experiment (between subjects experiments: er is een aparte groep deelnemers voor elke verschillende conditie van de onafhankelijke variabele.

47
Q

Observatie methodes - tests

A

Observatiemethodes zijn alle gegevens verzameling methodes waarbij onderzoekers gedrag dat hen interesseert waarnemen en documenteren (en dus niet op zelf rapportage vertrouwen)

Testen zijn hier een subcategorie: de onderzoeker legt opzettelijk problemen, taken, situaties voor waarop de deelnemers antwoorden.

48
Q

Zelf rapportering / introspectie

A

Zelf rapportering zijn procedures waarbij deelnemers gevraagd worden hun eigen mentale toestand of gedrag te beschrijven of te beoordelen.

VB door een vragenlijst, beoordelen van andere mensen.

Een vorm van zelf rapportering is introspectie: persoonlijke waarnemingen van eigen gedrag, percepties en gevoelens. Dit is heel subjectief daar het onmogelijk is deze resultaten te bevestigen. Maar voor de personen in kwestie worden de percepties, gedachten en gevoelens wel als heel “echt” ervaren.

Daar we nu neurale activiteit in de hersenen kunnen meten, kunnen we deze activiteit linken aan de mensen hun introspectie en wordt het al wat objectiever.

49
Q

Focus 11:

Zelf-rapportage - observatie methodes en testen - hoe verschillen ze

Wat zijn voor - en nadelen van elk?

A

Zelfrapportering (bvb introspectie - vragenlijsten): mensen beschrijven of beoordelen zelf hun gedrag of gemoedstoestand. Observatiemethodes zijn waarnemingen en beschrijvingen van onderzoekers.

Testen zijn een subcategorie van observatiemethodes waarbij problemen, taken of situaties worden voorgelegd aan deelnemers en respons geobserveerd wordt.
Een andere observatie methode is natuurlijke observatie - waarbij er geen invloed wordt uitgeoefend door onderzoekers bij de waarnemingen.

Nadeel bij zelfrapportering is de subjectiviteit, bereidheid tot eerlijk-en openheid, humeur invloed.. Voordeel is dat je dingen te weten kan komen die je niet kan observeren.

Nadeel bij natuurlijke observatie is het Hawthorne effect (verandering in gedrag als mensen weten dat ze geobserveerd worden - dus ook moeilijk om het niet te beinvloeden). Hier kan je gebruik maken van het habituation effect (wanneer een observeerder altijd aanwezig is vermindert het effect hiervan). Ander nadeel is dat het veel tijd in beslag neemt. Nadeel: resutlaten vaak moeilijk te coderen voor statistische analyse Voordeel is dat het veel objectiever is en dat de onderzoekers uit direct contact (firsthand) info inwinnen dat dan minder vertekend is.

Testen: voordeel nemen minder tijd in beslag en zijn logistiek makkelijker. Nadeel: ze zijn artificieel en de relatie met gedrag is niet altijd duidelijk.

50
Q

Focus 18: Hoe kan een niet representatieve selectie van onderzoeksdeelnemers vertekening (bias) in een experiment veroorzaken en hoe in een beschrijvend onderzoek?

A

Wanneer leden van een onderzochte groep op een systematische manier verschillen dan de andere onderzochte groep , of als ze systematische verschillen van de grotere populatie waarin de onderzoeker geïnteresseerd is, is die groep een biased sample. Wanneer onderzoek uitgevoerd wordt met en biased sample zullen de resultaten betekenisloos zijn, hoe groot de geselecteerde groep ook is.

In een experiment bvb. stel dat de deelnemers zelf de behandelingsmethode mogen kiezen en dus zo ook de groep waar ze toe behoren, dan kan een positief resultaat bvb komen van hun grotere motivatie of geloof in die methode. In dit geval zou hun keuze bepaald worden door verschillen in de mensen die al bestonden voor het onderzoek (geloof / motivatie ….)

In een beschrijvend onderzoek: mensen die makkelijk beschikbaar zijn voor het onderzoek bvb alle mensen met internet die een vragenlijst kunnen invullen , zijn soms niet representatief voor de hele populatie (bvb arme mensen hebben geen internet).

Meeste psychologisch onderzoek gebeurt in de WEIRD societies : Western, Educated, Industrialised, Rich, Democtratic. De conclusies zijn dus niet universeel (vb mensen in afgelegen Afrikaanse gebieden worden niet onderzocht.

51
Q

Focus 24 2 : non human - animal welfare bij psychologisch onderzoek - zorgen

A

Onderzoek op dieren kunnen hun laten lijden. Daarom heeft elke onderzoeker als ethische verplichting om het lijden van het dier in verhouding te zien met het potentiele voordeel van het onderzoek. Dieren moeten goed verzorgd worden en niet onderhevig gesteld worden aan onnodige ontbering of pijn.

De (Miller 1986) vraag die gesteld moet worden is: is het moreel rechtvaardig om menselijk / dierlijk lijden te verlengen om zo het lijden bij experimentele dieren te verminderen?

52
Q

Operational definition:

A

Een operationele definitie definieert iets in termen van de identificeerbare procedures die te herhalen zijn of handelingen waarmee iets kan worden geobserveerd en gemeten. Deze operationele definitie is nodig voor interobserver (interrater) betrouwbaarheid (reliability). = Hetzelfde gedrag waargenomen door een obervator wordt ook door de andere gezien.

53
Q

Variabiliteit, variantie en Standaard afwijking (standard deviation)

A

Variabiliteit verwijst naar de mate waarin cijfers in een reeks van elkaar en van het gemiddelde verschillen. Hoe wijd de resultaten verspreid liggen rond het centrum.

1 mogelijkheid om de variabiliteit te beoordelen is het verschil tussen de laagste en hoogste score te nemen - de range - maar deze maatstaf houdt enkel rekening met 2 scores.

De variance (variantie) houdt rekening met alle scores en hoe ze verdeeld zijn tov elkaar (distribution).

De standaard afwijking is een maatstaf van variabiliteit die rekening houdt met alle scores (berekend door de wortel van de vatiantie te nemen) .

Stappen:

  1. Bepaal het gemiddelde van alle scores
  2. Bepaal het verschil voor elke score van de score met het gemiddelde = de afwijking (deviation)
  3. Breng elke deviation tot de 2 de macht (vermenigvuldig met zichzelf)
  4. Bereken het gemiddelde van deze deviations tot de 2 de macht = dit is de variantie (variance)
  5. Om de variantie terug te brengen naar de originele vorm moet je de wortel nemen van deze variantie - dit is de standaard afwijking (standard deviation)
54
Q

Variabele

A

Een variabele is eender wat dat verschillende waardes kan aannemen of kan veranderen

55
Q

Focus 1: 1 Hoe liet Clever Hans uitschijnen dat hij antwoord gaf op vragen?

A

Door te starten met zijn hoef te tikken wanneer de omstaander(s) hun hoofd bewogen om naar zijn hoeven te kijken en te stoppen met zijn hoef te tappen wanneer de omstaander(s) onopzettelijk een teken gaven op het moment van het juiste aantal (vb wenkbrauw bewegen / gezichtsuitdrukking of met hoofd bewegen.

De ja-neen antwoorden leidde het paard af uit de hoofdbewegingen (ja - van op en neer beweging en bij neen een van heen en weer beweging) van de omstaander(s). En het paard schudde dan ook zo met zijn hoofd.