hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Wat zijn de algemene impact van klimaatsveranderingen tijdens de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen?

A

Temperatuurstijging en toename van neerslag in bepaalde regio’s wat leidde tot aanpassing van menselijke groepen aan nieuwe habitats en de overschakeling van voedselvergaring naar voedselproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke regio’s hebben veranderingen doorgemaakt tijdens het neolithicum?

A

Zuidwest-Azië Midden-Amerika Oost-Azië met een focus op het Nabije Oosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de specifieke klimatologische en ecologische veranderingen in het Nabije Oosten?

A

Boomloze steppes werden omgevormd tot opengesloten bossen met de introductie van nieuwe planten vooral grootzadige eenjarige grassen zoals tarwe en gerst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de ontwikkelingen in het Nabije Oosten met betrekking tot planten?

A

Intensieve inzameling van wilde cerealen gebruik van voorraadkuilen ontstaan van semi-permanente nederzettingen met ronde hutten en nieuwe artefacten zoals sikkelklingen en maalstenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt domesticatie van grassen in het neolithicum in?

A

Het manipuleren van grassen om taaiere aarspillen en granen te creëren met de verbouwing van tarwe en gerst rond 10.000 BP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke dieren werden gedomesticeerd in het neolithicum en wanneer?

A

Rond 9000 BP schapen en geiten later varkens en rond 8000 BP runderen met een rituele rol in Çatalhöyük.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de oorzaken van de economische transitie naar landbouw en veeteelt?

A

Natuurlijke factoren zoals gunstige klimatologische omstandigheden en bevolkingsdruk evenals culturele factoren zoals creatief ingrijpen door gemeenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de gevolgen van de economische ommezwaai in het neolithicum?

A

Technologische sociale en ideologische veranderingen actieve beïnvloeding van het milieu overgang naar permanente nederzettingen en ontstaan van specialisaties en complexe organisatievormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van de bandkeramiekcultuur in West-Europa?

A

De verspreiding van innovaties via de Donauvallei en de leemgebieden van Moravië en Bohemen met archeologische cultuur en typisch aardewerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de kenmerken van bandkeramische nederzettingen?

A

Dorpen met 10-15 huizen en ca. 100 bewoners gelegen aan de randen van leemplateaus met grote langwerpige vierschepige huizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de twee soorten aardewerk in de bandkeramiekcultuur?

A

Fijnwandig versierd aardewerk en ruwer onversierd aardewerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van de Rssen-cultuur?

A

Langgerekte boerderijen met een onregelmatig rechthoekig grondplan en dakconstructie waarschijnlijk zadeldak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de belangrijke kenmerken van de Michelsbergcultuur?

A

Typische aardewerkvormen zoals de tulpbeker en broodschotels en een sterke aanwezigheid van vuursteenwerktuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van de trechterbekercultuur?

A

Kenmerkende aardewerkvormen zoals vazen met vlakke of afgeronde bodems en trechtervormige halzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van hunebedden?

A

Megalithische grafmonumenten gebouwd met zwerfstenen vaak overdekt met een aarden wal en zichtbaar van enige afstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de economische veranderingen in het laatneolithicum?

A

Intensificatie van landbouw ontginning van nieuwe gebieden en gebruik van het eergetouw als nieuwe landbouwtechniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de functies van megalithische monumenten in het laatneolithicum?

A

Ze evolueren van collectieve graven naar individuele begravingen en kunnen ook dienen als cultusdomeinen en heiligdommen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de standaardmaat van de megalithische yard?

A

083 m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welk monument culmineert de monumentale ontwikkeling rond 2100 v.C.?

A

Stonehenge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat vereist de monumentale ontwikkeling rond 2100 v.C.?

A

Centrale organisatie en supra-regionale rekrutering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de architectuur van Stonehenge?

A

Centrale gesloten cirkel van monolieten met horizontale stenen.

22
Q

Wat is de vorm van de trilithons in Stonehenge?

A

Hoefijzervormige trilithons.

23
Q

Waar is de architectuur van Stonehenge mee verbonden?

A

Met de stand van de zon en maan.

24
Q

Wat zijn mogelijke functies van Stonehenge?

A

Centra voor samenkomsten inzameling en herverdeling van goederen rechtspraak en rituelen/religieuze ceremonies.

25
Q

Welke verkeerde associatie bestaat er met Stonehenge?

A

Met Keltische drudes.

26
Q

Wat zijn kenmerken van nieuwe maatschappijvormen in het neolithicum?

A

Centrale machtsstructuren (chiefdoms) transport en ruilhandel over grote afstanden.

27
Q

Wat zijn voorbeelden van invloed van henges op territoriale organisatie?

A

Er zijn weinig sporen van machtscentra in NW-Europa dat als doorgangsgebied fungeert.

28
Q

Wat is de migratie van strijdhamerlieden uit Centraal-Europa?

A

Zoektocht naar nieuwe weidegronden en het rooien van bossen in nieuwe gebieden.

29
Q

Welke technologieën werden geïntroduceerd door de migratie van strijdhamerlieden?

A

De wiel kar en mogelijk Indo-Europese talen.

30
Q

Wat is de huidige inzicht over lokale ontwikkelingen in het neolithicum?

A

Er is meer nadruk op lokale ontwikkelingen en echte nederzettingen zijn nog weinig gekend.

31
Q

Wat zijn veranderingen in de dodenbestel tijdens het neolithicum?

A

Overgang van collectieve graven naar individuele graven onder grafheuvels.

32
Q

Wie werden er onder grafheuvels begraven?

A

Alleen stichters van nederzettingen.

33
Q

Wat is de betekenis van grafheuvels in het neolithicum?

A

Als symbool van ideologische verandering van collectieve naar individuele familiegebonden ideologie.

34
Q

Wat is de standvoetbeker- of enkelgrafcultuur?

A

Cultuur van 3000-2500 v.C.

35
Q

Wat is een kenmerk van aardewerkvormen in de standvoetbeker cultuur?

A

Slanke beker met S-vormig profiel en smalle standvoet.

36
Q

Wat zijn de versieringstechnieken voor aardewerk in de standvoetbeker cultuur?

A

Omlopende touwindrukken groeflijnen en zigzag spatelindrukken.

37
Q

Wat zijn de fasen van versiering in de standvoetbeker cultuur?

A

Aanvankelijk beperkt tot het bovendeel van de potten later over de hele wand (all-over-ornamented fase AOO).

38
Q

Wat zijn de kenmerken van strijdhamers uit de neolithische periode?

A

Materiaal is hardsteen doorboorde voorwerpen en een zijde met bijlsnede en andere zijde met een vlakke afgeronde hamerkop.

39
Q

Hoe was de ligging van de overledene in begrafenisrituelen?

A

Houding op de zij met opgetrokken knieën.

40
Q

Wat is de oriëntatie van mannen en vrouwen in graven?

A

Mannen aan de rechterzijde hoofd naar het westen; vrouwen aan de linkerzijde hoofd naar het oosten.

41
Q

Wat is de culturele en historische context van de neolithische begrafenisrituelen?

A

Geassocieerd met de verspreiding van de Indo-Europese taal en cultuur met oorsprong in oostelijke steppegebieden.

42
Q

Wat verwijzen touwbekers naar in de neolithische cultuur?

A

Naar vlechtwerk recipiënten typerend voor oostelijke herdersgemeenschappen.

43
Q

Wat is de klokbekercultuur?

A

De cultuur van 2600-2000 v.C. het tweede laatneolithisch complex.

44
Q

Wat zijn de kenmerken van klokbekers?

A

Vlakke bodem omgekeerde klokvormig profiel zorgvuldig gepolijste wanden volledig versierd met touwindrukken groeflijnen en schuine kerfspatelindrukken vaak in zones opgedeeld.

45
Q

Wat zijn de kenmerken van bekerpotten in de klokbekercultuur?

A

Ruwwandig en minder versierd gebruikt voor voedselbereiding.

46
Q

Wat zijn andere materiële cultuurvoorwerpen uit de neolithische periode?

A

Kleine koperen dolken knopen van amber vuurstenen pijlpunten en stenen polsbeschermers.

47
Q

Wat zijn de eerste metalen voorwerpen uit de neolithische periode?

A

Eenvoudige dolkjes of priemen van Bretoens koper.

48
Q

Wat zijn de interpretaties over de klokbekercultuur?

A

Handelstheorie en evolutietheorie.

49
Q

Wat stelt de handelstheorie voor over klokbekerdragers?

A

Klokbekerdragers als reizende handelaars op zoek naar nieuwe ertsgebieden.

50
Q

Wat stelt de evolutietheorie voor over de klokbekercultuur?

A

Lokale ontwikkeling vanuit de standvoetbekercultuur.

51
Q

Wat zijn belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen in de neolithische periode?

A

Opkomst van nieuwe grondstoffen en handel als steeds belangrijkere factor.