Hoofdstuk 5: persoonlijkheidsteste Flashcards

1
Q

Bevredigingsprincipe

A

De id is de onbewuste kern van alle diepste verlangens van de mens en wil deze direct bevredigen. Zonder enige vorm van logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Realiteitsprincipe

A

ego heeft als taak om verlangens van de id te relativeren aan de hand van de realiteit. Het ego is dus vewust onderdeel van de mens,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Superego

A

vooral ethische component van de mens, ook wel het geweten! Ego zit tussen de ID en superego in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verdedigingsmechanismen, 3 kenmerken

A
  • Zorgen ervoor dat stress door id het superego en de relatie verminderd wordt
  • werken onbewust
  • vervormen ofwel de uiterlijke ofwel de innerlijke realiteitt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Q techniek

A

Rogers. Wilden zijn self-theory kunnen ondersteunen met testen,. Meet veranderingne in zelfconcept. Een persoon ziet allerlei kaartjes met daarop statements. moeten dan gesorteerd worden in 9 stapels en mogen niet meer dan x aantal kaarten op een stapel ligggen. De stapels reflecteren in hoeverre de statemens van toepassing zijn op een persoon.
Ook kunnen ze vragen om de kaarten op een ideale manier te sorteren en vergelijken ze dit met de sortering voer de persoon zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Locus of control

A

De ideeen die een persoon heeft over de oorzaak van gebeurtenissen. Dit kan intern of ectern zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Surface traits

A

(cattell) meest algemene karaktertrekken, maar bleken ook al in clusters voor te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Source traits

A

constante en stabiele oorzaken voor gedrag, minder duidelijk zichtbaar, maar hebben een directere invloed op gedrag –> sixteen personality factor questionnaire (16PF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Goldberg

A

analyseerde allerlei onderzoek naar karaktertrekken en formuleerde de Big Five.
Kritiek: causale factor? en hele lage prediciteve validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fundamentele lexicale hypothes

A

stelt dat de termen die persoonlijkheidstrekken aangeven met een reden nog steeds aanwezig zijn in onze taal, omdat ze belangrijke informatie bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

The thematic apperception test

A

dertig plaatjes in zwart.wit. Per categorie zijn er twintig kaarten tieoaselijk. Achtergrondverhaal verzinnen.
Gebaseerd op Murray, die stelde dat mensen needs en press hadden.
Alpha press: objectieve factoren
betapress: subjectieve factoren

PSychologen bedachten echter andre scori ngssystemen, zodat zij de TAT voor hun eigen doeleinden konden gebruiken. Er is dus nog geen 1 enkel scoringssysteem.

Opvallende interpretatie: mensen identificeren zichzelf met de meest prominente persoon op het plaatje en zij labelen dat persoon als held. Het wordt aangenomen dat zij hun eigen verlangens en behoeften op deze held projecteren, een ook conflicten en problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Draw-a-Person test (DAP)

A

iemand van hetzelfde en iemand van het andere geslacht tekenen. Hierbij wordt gekeken wat voor soort fedraf er aan de mens van hetzelfde geslacht als de cliënt wordt toegeschreven, en wat aan die van het andere geslacht.

Dap mag volgens sommige wetenschappers niet meer gebruikt worden, omdat er te grote conclusies worden getrokken aan de hand van de informatie die de test geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

house-tree-person test (H-T-P_

A

huisje, tree, persoon tekenen, verder helemaal vrij met tekenen. Een tekening wordt met potlood gemaakt en 1 met krijtjes. Daarna worden er nog wat vragen over de tekening gesteld.
Werd eerst gebruikt om intelligentie te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Personality Research Form

A

gebaseerd op de need press theorie van Muray. Test bestaat uit 440 items waar de respondent waar of niet waar op moet antwoorden.
Persoonlijkheid op basis van behoeftes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

State-Trait Anxiety Inventory

A

self report instrument om angst te meten.
De test heeft een versie voor kinderen en kan gebruikt worden in allerlei talen
- state anxiety: kort
- trait anxiety: het is een karakter eigenschap
Hoe hoger de score op de test, hoe groter de aanwezigheid van angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eysenck Personality Questionnaire (EPQ)

A

Drie dimensies van persoonlijkheid op deze test: neuroticisme, psychoticisme en extraversie. Voor elke dimentie is er een schaal en daarnaast ook een validiteitsschaal. Vragen kunnen met ja of nee worden beantwoord en hoge scores betekent vaak dat er problemen worden ervaren.
Vooral veel extraversie. Test is zeer betrouwbaar en valide en heeft een heel goed selfreport instrument.

17
Q

Comrey Personality Scales

A

kortere vragenlijst voor studenten en volwassenen. Persoonlijkheid op 8 persoonlijkheidsschalen.

18
Q

MMPI-2

A

Bestaat uit 567 items die met waar of niet waar moeten worden beantwoord. Het invullen hiervaan duurt ruim anderhalfuur. criteria-gebaseerde inventaris. Persoonlijkheid en de aanwezigheid van psychopathologie

19
Q

MCMI-III

A

Persoonlijkheid en klinische patronen via DSM. Is vele malen korter dan de MMPI-2.

20
Q

Behavioral Avoidance Test

A

Gedragsberoordeling. + voor therapie tegen fobie

Blootstelling gebaseerde test, hoe lang angstopwekkende stimulus verdragen

21
Q

Beck Depression Inventory

A

Gedragsberoordeling. Gebruikt bij Cognitieve gedragstherapie.

Zelfrapportage cognitieve vervormingen die ten grondslag liggen aan depressie.

Nauwkeurigheid detecteren van 92%.
Wel makkelijk depressie verbergen.

13 x cogn + affectieve componenten van depressie
8 x somatische en prestatieveriabelen

22
Q

SCID

A

Gestructureerd interview met specifieke vragen die therapeut moet stellen en niet over kan slaan. Hiermee kan je de tijd om diagnose te stellen, verkorten.

23
Q

Rapid Couples Interaction Scoring System

A
24
Q

Fear survey scale

A

instrument die goed is in het identificeren en kwantificeren van angsten. Client wordt gevraagd om en dagkboekje bij te houden met daarin wanneer de angst aanwezif was, hoe ernstig het was en hoe lang het duurde. Betrouwbaarheid is echter niet goed,

25
Q

Observer drift

A

als psycholoog vermoeid of afgeleid raakt, en daarom bepaalt gedrag mist tijdens de observatie

26
Q

coding complexity

A

Het kan lastig zijn gedrag te coderen wanneer er te veel categorieën zijn of de categorieën niet duidelijk genoeg zijn uitgelegd

27
Q

analoge gedragsbeoordeling

A

hierbij worden mensen geobserveerd in een setting die niet natuurlijk is, maar wel heel logisch is. Z e worden gevraagd taken uit te voeren waardoor interessant of oroblematisch gedrag naar voren komt.