Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Groot probleem nog met intelligentietesten van nu

A

Aanpassingsvermogen wordt niet gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 valkuilen van factoranalyse

A
  • wordt vaak verkeerd gebruikt, omdat onderzoekers denken dat er altijd iets te vinden is
  • er kan alleen een factor gevonden worden als deze testen de factoren daadwerkijk meten
  • grootte van de steekproef. Te groot of te klein kan voor gekke resultaten zorgen
  • subjectieve keuzes die de gebruiker maakt de methode beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sensory keenness theory

A

Galton en Cattell dachten dat intelligentie te meten was in de sensorische capaciteiten, dit was grotendeels misleidend en niet te testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Spearman

A

g, s en e. error was weg te kaatsen door goede betrouwbare meetinstrumten te gebruiken.
Individuele verschillen in g konden verklaar worden door het gebruik van cognitie en kon worden onderverdeeld in: ervaring, achterhalen van relaties en achterhalen van correlaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Thurstone en primaire mentale vaardigheden (7)

A

Thurstone was ervan overtuigd dat intelligentie bepaald wordt door een aantal groepsfactoren in plaats van één algemene factor: associatief geheugen, verbaal begrip, rekenvaardigheden, perceptuele snelheid, visueel-spatiële vaardigheden, inductief redeneringsvermogen en woordvloeiendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vernon

A

Zowel Thurstone en Spearman zagen elkaars ideeen in en daarom opeerde Vernon uiteindelijk een integratie van beide ideeën in zijn hiërarchische factor theorie. g staat daar als factor bovenaan, waarna allerlei groepsfactoren zich daaronder rangschikken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cattell-Horn-Cqrrol (CHC) theorie

A

Heeft de sterkste empirische fundering en de beste implicaties opgeleverd in het veld. Stelt dat intelligentie bestaat uit doordringende (Stratum III= g), brede (Stratum II: bestaat uit aantal vaardigheden die goed onderbouwd zijn) en smalle (Stratum I) vaardigheden die hiërarchisch gerangschikt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Guilford en het structuur-van-intellect (SOI) model

A

Hij deelde intellectuele vaardigheden in op drie dimensies:

  • operatie: soort intellectuele handeling die nodig is om de test te maken (cognitie geheugen, divergent, convergent, evaluatie)
  • inhoud: manier waarop items gerepresenteerd worden
  • product: mentale structuren die het brein moet produceren tot een goed antwoord te komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Guolford en divergente productie

A

Grote bijdrage: de mogelijkheid tot meerdere antwoorden op een item.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Planning, aandacht, simultaneous en successive (PASS) theorie

A

Luria over cognitieve verwerking. Drie structuren in de hersenen. Verwerking op subcorticaal niveau, daarna in de sensorische delen van de cortex verwerkt en daarna in de frontale kwabben. Er is een verschil in gelijktijdige en achtereenvolgende stimuli. Op basis van deze theorie kunnen problemen die te maken hebben met deze vaardigheden verklaar worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bouwkundig systeem

A

hardware die verwijst naar bepaalde eigenschappen die nodig zijn om bepaalde informatie te verwerken. Er wordt gekeken naar capaciteit, duur en efficientie van processen. Kanttekening: weinig ruimte voor invloed vanuit de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Executieve systeem

A

Functionele componenten van de hersenen zijn het executieve systeem. Hierbij gaat het om componenten die geleerd zijn vanuit de omgeving. Er wordt gekeken naar de bass van kennis, schema’s, controleprocessen en metacognitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gardner en de theorie van meerdere intelligenties

A

zeven soorten intelligentie: taakgerelateerd, logisch/rekenkundig, ruimtelijk, muzikaal, lichamelijke zelfwaarneming, interpersoonlijk en intrapersoonlijk. –> savants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Savants

A

mensen met een zeer laag intellect die op een specifiek gebied xcelleren, lijkt theorie van Gardner niet eens zo gek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sternberg en zijn triarchische theorie van succesvolle intelligentie

A
  1. componentiële (analytische) intelligentie: metacomponenten (executieve processen), prestatiecomponenten (mentale vaardigheden) en kennisvergaringscomponenten (leervermogen)
  2. ervaringsgerichte (creatieve intelligentie): dit gaat over de omgang met nieuwe taken en automatisering van informatieverwerking
  3. contextuele (praktische) intelligentie: dit is de intelligentie die gebruikt wordt om om te gaan met de omgeving. aanpassing aan, slecteren en vormen van omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wechsler-Bellevue test

A

Een intelligentietest vppr volwassenen die fouten in voorgaande testen verbeterde. Behaalde score/verwachte score voor de leeftijd van de geteste

17
Q

IQ-constandheid

A

Stelde dat de algemene IQ score van een volwassene constant blijft, ook al veranderen de ruwe intellectuele vaardigheden

18
Q

Wat voor subtesten zijn begrip, afbeelding concepten en annulering?

A

Begrip: gaan niet over feitelijke kennis, maar uitleg vergen
Afbeelding concepten: uitkiezen van een aantal plaatjes op basis van een gedeelde eigenschap
Annulering: tekeningen van dieren die tussen tekeningen van allerlei objecten staan, moeten zo snel mogelijk allemaal worden doorgestreept

19
Q

WAIS-IV (volwassenen)

A

Doet niet aan verbaal en performaal IQ.
Vier indexscores: werkgeheugen, perceptuele redenatie, verbaal begrip en verwerkingsnelheid.
10 kernsubtesten met vijf aanvullende subtesten. Betrouwbaarheid en validiteit is erg goed.

20
Q

WISC-IV (kinderen)

A

Hetzelfde als die voor volwassenen!

21
Q

Stanford-Binet: 5e editie

A

5 factoren: kennis, visueel ruimtelijk verwerken, fluïde redenatievermogen, werkgeheugen en kwantitatief redeneervermogen. Gebaseerd op routing procedure: worden eerst een aantal routing testen afgenomen, die het startpunt van de persoon bepalen voor de verdere testen.
Items voor meest exvellente mensen, en ook voor kinderen vanaf 2 jaar en volwassenen met een zware intellectuele beperking,
Bij niet verbale testen is geen spraak nodig, waardoor de test bij andere populaties afgenomen kan worden.

Betrouwbaarheid en validiteit is nog een vraagteken.