Hoofdstuk 5: Besluitvorming en perceptie Flashcards

1
Q

Fundamentele attributiefout

A

Het onderschatten van externe factoren en het overschatten van de invloed van interne factoren bij de beoordeling van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zelfoverschatting

A

Het (veel) te optimistisch inschatten van de juistheid van de eigen oordelen of van de eigen capaciteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Horn-effect

A

Op basis van een enkel kenmerk zich een algemene negatieve indruk vormen over iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Halo-effect

A

Op basis van een enkel kenmerk een algemene positieve indruk vormen over iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Escalerende inzet

A

Verwijst naar het feit dat iemand vasthoudt aan een beslissing, ook al zijn er duidelijke bewijzen dat die beslissing fout is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Utilitarisme

A

Een van de pijlers van ethische besluitvorming: het bewerkstelligen van zo veel mogelijk nut voor zo veel mogelijk mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Risicomijding

A

De neiging om een zekere uitkomst te verkiezen boven een riskante uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Externe oorzaak

A

Gedrag wordt geacht buiten de invloedssfeer van het individu te vallen; het gedrag wordt door een situatie afgedwongen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intuïtieve besluitvorming

A

Het maken van keuzes op basis van een onbewust mentaal proces waaraan (mogelijk) een rijke ervaring ten grondslag ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontkenning van toeval

A

De neiging om te geloven dat we de uitkomst van willekeurige gebeurtenissen hadden kunnen voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Contrasteffect

A

Beoordeling van (het gedrag van) personen door onwillekeurige vergelijking met voorafgaande waarnemingen van andere personen, hetgeen de perceptie vervormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wijsheid-achteraf

A

De neiging om, als de uitkomst van een gebeurtenis bekend is, ten onrechte te geloven dat we deze uitkomst correct hebben voorspeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vertekening uit eigenbelang

A

Het feit dat mensen vaak graag hun eigen successen toeschrijven aan zichzelf, terwijl ze voor hun mislukkingen externe factoren verantwoordelijk stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beperkte rationaliteit

A

In het zoekproces naar oplossingen kiezen voor de eerste oplossing die min of meer het probleem oplost, ook al is die oplossing niet optimaal. Het zoekproces is dus maar ten dele rationeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rechtvaardigheidscriterium

A

Een van de pijlers van ethische besluitvorming: de belangen van alle betrokkenen open en eerlijk tegen elkaar afwegen op grond van objectieve regels en afspraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klokkenluider

A

Iemand die onethische of illegale praktijken van een organisatie meldt aan de pers of overheidsinstanties.

17
Q

Creatief potentieel

A

Het inschakelen van een onaangeboorde bron van creativiteit bij een beslissing.

18
Q

Attributietheorie

A

Theorie die stelt dat wanneer we iemands gedrag observeren, we proberen te bepalen of aan dat gedrag interne of externe oorzaken ten grondslag lagen.

19
Q

Creativiteit

A

Het vermogen nieuwe en (binnen de context) zinvolle ideeën te genereren.

20
Q

Bevestiging achteraf

A

Een specifiek geval van selectieve waarneming waarin we zoeken naar informatie die onze keuzes uit het verleden bevestigt en waarbij we informatie naast ons neerleggen die ons eerdere oordeel tegenspreekt.

21
Q

Perceptie

A

Het mentale en grotendeels onbewuste proces waarin mensen hun zintuiglijke indrukken ordenen en interpreteren om zin te geven aan hun omgeving.

22
Q

Selectieve perceptie

A

De neiging om selectief te interpreteren op basis van wat iemands interesses, achtergrond, ervaringen en overtuigingen zijn.

23
Q

Grondrechtencriterium

A

Een van de pijlers van ethische besluitvorming: de fundamentele rechten zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

24
Q

Stereotypering

A

Een oordeel over iemand vellen op basis van ons beeld van de groep waartoe die persoon behoort.

25
Interne oorzaak
Bij een interne oorzaak wordt volgens de attributietheorie aangenomen dat het gedrag van iemand onder zijn eigen controle valt. Te laat komen omdat je je verslapen hebt is bijvoorbeeld een interne oorzaak, in tegenstelling tot te laat komen omdat er een verkeersopstopping was (externe oorzaak).
26
Driecomponentenmodel van creativiteit
Dit model stelt dat individuele creativiteit in essentie een combinatie vereist van expertise, vaardigheden in creatief denken en intrinsieke taakmotivatie.
27
Verankeren (fixatie op eerste indruk)
De neiging om de als eerste verkregen informatie als uitgangspunt te nemen en vervolgens nieuwe informatie niet op te nemen.
28
Attributie
Het toeschrijven van persoonlijkheidseigenschappen en intenties aan andere personen, op basis van onze perceptie van hun gedrag.
29
Rationele besluitvorming
Binnen afgebakende grenzen keuzes maken die de nagestreefde waarden maximaliseren.
30
Probleem
Een discrepantie tussen een bepaalde toestand en een gewenste toestand.
31
Informatiebeschikbaarheid
Verwijst naar de neiging om kansen en risico’s onjuist in te schatten, door alleen de direct (gemakkelijk, recentelijk) beschikbare informatie mee te nemen, zonder nader onderzoek van andere gegevens.
32
Rationele beslisser
Een beslisser die in staat is binnen afgebakende grenzen bepaalde waarden (zoals efficiëntie, winst, return on investment, aandeelhouderswaarde enzovoort) te maximaliseren.
33
Beslissing
Een keuze uit twee of meer alternatieven.