Hoofdstuk 3: Three claims, four validities Flashcards

1
Q

Constante

A

Iets dat mogelijk kan variëren, maar slechts één niveau heeft in de betreffende situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Variabele

A

Iets wat in meerdere levels kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gemeten variabele

A

Een variabele waarvan de niveau’s eenvoudig worden waargenomen en geregistreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gemanipuleerde variabele

A

Een variabele die een onderzoeker controleert, meestal door deelnemers aan de studie toe te wijzen aan de verschillende niveau’s van de variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Operationalisaties

A

Omzetten in een gemeten of gemanipuleerde variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Claim

A

Een argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten claims

A

Frequentie claims, Associatie claims, Causale claims

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Frequentie claims

A

Beschrijven een bepaalde mate of hoeveelheid van één variabele.

Vooral gekeken naar construct-, external- en statistische validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Associatie claims

A

Stellen dat een bepaald niveau van een variabele waarschijnlijk wordt geassocieerd met een bepaald niveau van een andere variabele.

Vooral gekeken naar construct-, external- en statistische validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Positieve associatie/correlatie

A

Hoog hoort bij hoog en laag bij laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Negatieve associatie/correlatie

A

Hoog hoort bij laag en laag hoort bij hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nul associatie/correlatie

A

Geen associatie tussen de variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Werkwoorden associatie claims

A

Link, associëren, correleren, voorspellen, verbinden met, risico lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Causale claims

A

Stellen dat een van de variabele verantwoordelijk is voor de veranderingen in de andere variabele.

Vooral gekeken naar interne validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Werkwoorden causale claims

A

Veroorzaken, verbeteren, beïnvloeden, verminderen, veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Validity/validiteit

A

Geldigheid

17
Q

Soorten validiteit

A

Construct validiteit, Externe validiteit, Statistische validiteit, Interne validiteit.

18
Q

Construct validiteit

A

Hoe goed heeft een onderzoek een variabele gemeten of gemanipuleerd.

19
Q

Externe validiteit

A

Hoe goed de resultaten van een onderzoek generaliseren naar of representeren van mensen of contexten naast die in het oorspronkelijke onderzoek.

20
Q

Statistische validiteit

A

De mate waarin de statistische conclusies van een onderzoek nauwkeurig, redelijks en realiseerbaar zijn.
Puntschatting –> nauwkeurigheid van de schatting –> betrouwbaarheidsinterval/foutmarge van de schatting.

20
Q

Betrouwbaarheidsinterval

A

Een bereik dat is ontworpen om de werkelijke populatiewaarde een groot deel van de tijd te omvatten.

21
Q

Interne validiteit

A

Kunnen we alternatieve verklaringen voor het verband uitsluiten.
Alleen relevant bij causale claims.

22
Q

Construct validiteit van associatie claims

A

De construct validiteit moet beide variabelen beoordelen

23
Q

Externe validiteit van associatie claims

A

Vragen of de associatie claim kan worden gegeneraliseerd naar andere populaties, contexten, tijden of plaatsen.

24
Statistische validiteit van associatie claims
Hoe sterk is de geschatte associatie, hoe nauwkeurig is deze schatting en houdt deze rekening met andere schattingen van dezelfde associatie.
25
Drie criteria voor het vaststellen van een causaal verband tussen variabele A en B
Covariantie, Temporal precedence, Interne validiteit
26
Covariantie
De resultaten van het onderzoek laten zien dat als A verandert, B verandert. Hoge niveau's van A gaan met hoge niveau's van B enz.
27
Temporal Precedence
De methode van het onderzoek zorgt ervoor dat A op tijd als eerste komt, voor B.
28
Interne validiteit (causaal verband)
De onderzoeksmethode zorgt ervoor dat er geen plausibele alternatieve verklaringen zijn voor de verandering in B; A is het enige wat veranderd.