hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

wat zijn eukaryoten?

A

cellen met celkern, plasmamembraan, organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn prokaryoten? (geef een voorbeeld)

A

cellen zonder celkern, wel plasmamembraan

bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet de celkern?

A

houdt DNA vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit bestaat het plasmamembraan?

A

dubbele fosfolipide laag (polaire kop, apolaire staart)
selectief doorlaatbaar
grens binnenste en buitenste van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doe de afbeelding op p 47 in het boek

A

jow bro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaruit bestaat de nucleus?

A

nucleaire envelop/ kernmembraan
chromatine
nucleolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waaruit bestaat het endoplasmatisch reticulum?

A

RER, SER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit bestaat het cytoskelet?

A

microtubili
intermediaire filamenten
actine filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe is de eukaryote cel ontstaan? hoe verliep de ontwikkeling?

A

zie afbeelding 3.5 pagina 48 (+ uitleg SV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het vloeibare mozaïek model?

A

verwijst naar werking plasma membraan

tussen fosfolipidelaag: proteïnemoleculen (schuivend patroon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de verschillende processen in het plasmamembraan en waarvoor dienen ze?

A
selectieve doorlaatbaarheid door
osmose
diffusie
gefaciliteerd transport
actief transport
bulk transport (endocytose en exocytose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is diffusie?

A

een molecule dat beweegt van een regio met hoge concentratie naar een regio met lage concentratie (tot evenwicht bereikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

is diffusie actief of passief?

A

passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat gebeurt er als er door diffusie een evenwicht is bereikt?

A

evenveel moleculen gaan in en uit de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is osmose?

A

de beweging van water door een semipermeabel membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar is osmose van afhankelijk?

A

toniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

leg toniciteit uit

A
  • hoe hoger concentratie opgeloste deeltjes, hoe lager
    concentratie water in een oplossing (en omgekeerd)
  • water gaat altijd van een regio met minder opgeloste
    deeltjes naar een regio met meer opgeloste deeltjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

leg uit: isotoon

A

aantal opgeloste deeltjes is gelijk in beide oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

leg uit: hypotoon

A

hypotone oplossing: lagere ctie opgeloste deeltjes en hogere ctie water dan cel zelf –> zorgt ervoor dat cel zwelt/barst door opname water

20
Q

wat is lysis?

A

cellen die barsten

21
Q

leg uit: hypertoon

A

hypertone oplossing: hoger ctie opgeloste deeltjes en lagere ctie water dan cel zelf –> zorgt ervoor dat cel krimpt/ verschrompelt door verlies water

22
Q

wat is crenation?

A

cel die verkrimpt en verschrompelt

23
Q

wat is facilated transport?

A

molecule transporteert doorheen plasmamembraan van kant met hogere ctie naar kant met lagere ctie
–> door eiwitdragers (transporteur bindt aan 1 molecuul)

24
Q

wat is active transport?

A

molecule transporteert van regio met lagere ctie naar regio met hogere ctie

25
Q

wat heb je nodig voor active transport?

A

eiwitdrager

cellulaire energie om ATP af te breken –> E die vrijkomt gebruiken voor transport

26
Q

wat is endocytose? welke soorten zijn er?

A
naar binnen transporteren
(zie afbeeldingen boek:)
- phagocytose
- pinocytose
- receptor gemedieerde endocytose
27
Q

wat is exocytose?

A

naar buiten transporteren

blaasje versmelt met plasmamembraan en secretie

28
Q

wat zijn genen?

A

segmenten van DNA die info bevatten over productie eiwitten

29
Q

bespreek chromatine

A

in nucleus
bestaat uit chromosomen (DNA moleculen en eiwitten)
omgeven door nucleoplasma

30
Q

bespreek de nucleolus

A

donkere regio van chromatine

rRNA productie

31
Q

bespreek het kernmembraan

A

dubbel membraan met nuclear pores (doorgang)

32
Q

bespreek ribosomen

A

bestaan uit eiwitten en rRNA
hier gebeurt eiwitsynthese
ofwel in RER ofwel vrij in cytoplasma

33
Q

bespreek het endoplasmatisch reticulum

A
blaasjes met grote moleculen transporteren naar andere delen van de cel 
RER
- ribosomen
- synthese eiwitten 
SER
- geen ribosomen
- synthese fosfolipiden/testosteron/...
34
Q

bespreek het golgi apparaat

A

opgebouwd uit saccules

verwerking, verpakking, uitscheiding

35
Q

bespreek lysosomen

A

blaasjes door golgi apparaat

bevatten verteringsenzymen voor autodigestion

36
Q

zet van groot naar klein:

microtubili, centrosoom, centriolen

A

centrosoom
centriolen
microtubili

37
Q

waarvoor dienen flagella en trilharen

A

beweging en zuivering

draaien op ATP

38
Q

waaruit bestaat de extracellulaire matrix?

A
collageen
elastine
fibronectine 
proteoglycanen 
integrine
 --> zie afbeelding 3.16 p 57
39
Q

welke vormen kan de extracellulaire matrix aannemen?

A

flexibel (los bindweefsel)
semi-flexibel (kraakbeen)
hard (bot)

40
Q

welke mogelijke junctions/verbindingen zijn er tussen cellen?

A

adhesion
tight
gap
–> zie afbeelding 3.17 p 57

41
Q

wat is metabolisme?

A
  • alle chemische reacties die voorkomen in een cel
  • volgt metabole routes (feedback inhibitie)
    –> uitgevoerd door opeenvolgende enzymen
    A –> G (zie p 58)
42
Q

wat zijn enzymen? hoe werken ze?

A
  • helpen/bevorderen chemische reacties

- bindt aan substraat in active site om enzym-substraat complex te vormen: E+S –> ES –> E+P

43
Q

wat is activeringsenergie?

A

energie die moet toegevoegd worden zodat moleculen met elkaar gaan reageren

44
Q

bespreek mitochondria

A
  • energieleverancier
  • chemische energie van glucoseproducten –> chemische energie van ATP moleculen
  • bestaan uit matrix en cristae
45
Q

bespreek cellulaire ademhaling

A
ATP productie
1) glycolyse
2) citroenzuurcyclus
3) elektronentransportketen
4) ATP-ADP cyclus
(lezen in SV en afbeeldingen boek bekijken)
46
Q

wat is fermentatie?

A

veiligheidsklep indien niet genoeg zuurstof aanwezig in de cellen, toch nog ATP produceren (want anaeroob proces)
(meer lezen in SV)

47
Q

welke 2 acties kunnen plaatsvinden inzake enzym substraat complex?

A

degradatie

synthese