hoofdstuk 13 Flashcards

1
Q

wat gebeurt er als spieren bewegen?

A

beweging van hele lichaam of beweging stoffen in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke soorten spierweefsel zijn er?

A

skelet spieren
gladde spieren
hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bespreek gladde spieren

A
  • cellen met 1 kern
  • niet gestreept
  • onvrijwillig gecontroleerd
  • beweging van stoffen in lichaam
  • bloedvaten en SV kanaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bespreek de skeletspieren

A
  • meerkernige cellen
  • gestreept
  • vrijwillig gecontroleerd
  • vrijwillige beweging lichaam (beweging van botten)
  • aan spieren van skelet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bespreek de hartspier

A
  • cellen met 1 kern
  • gestreept
  • onvrijwillig gecontroleerd
  • pompen bloed
  • wanden hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de functies van de skeletspieren?

A
  • ondersteuning
  • beweging
  • constante lichaamstemperatuur behouden
  • beweging van lichaamsvloeistoffen
  • bescherming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bespreek de functie ‘ondersteuning’ van de skeletspieren

A

samentrekking van de skeletspieren verzet zich tegen zwaartekracht, we kunnen zo rechtop blijven staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bespreek de functie ‘cte lichaamstemperatuur behouden’ van de skeletspieren

A

samentrekking –> afbraak ATP –> warmte vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bespreek de functie ‘bescherming’ van de skeletspieren

A

spieren vullen de botten op, bescherming inwendige organen

spierpezen helpen gewrichten bij elkaar te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe ziet de basisstructuur van de skeletspieren eruit?

A

fascicles: bundels van skeletspiervezels
fascia: bindweefsel buiten de spier
bursae: slijm tussen pezen en botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe werken skeletspieren?

A

in paren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de oorsprong van een spier?

A

een stilstaand bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat ‘the insertion’ van een spier?

A

een bewegend bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

skeletspieren functioneren dus in groep he voor als je het nog niet wist. welke namen krijgen die groep spieren?

A
  • antagonist (beweegt tegenovergesteld aan prime mover)
  • prime mover (belangrijkste beweger)
  • synergisten (helpen antagonisten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doe de tabel in de samenvatting over de namen van spieren

A

joww (zie ook afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zorgt ervoor dat skeletspieren gestreept zijn?

A

afwisselende donkere en lichtere banden,

strepen gevormd door plaatsing van myofilamenten in myofibrillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bespreek de spiervezel van de skeletspieren

A
  • sarcolemma = plasma membraan
  • sarcoplasma = cytoplasma
  • sarcoplasmatisch reticulum = endoplasmatisch
    reticulum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat bevat het sarcoplasma?

A

glycogeen (levert opgeslagen E voor contractie)

myoglobine (binden aan O2 tot nodig voor contractie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bespreek de unieke anatomische eigenschappen van de spiervezels

A
  • T systeem (transversale tubili die cellen penetreren)
  • myofibrils (contractiele delen spiervezels)
  • mitochondriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bespreek myofibrillen

A
  • een grote cilinder die bestaat uit verschillende cilinders myofilamenten
  • lopen over hele lengte spiervezel
21
Q

orden van groot naar klein:

myofilamenten, sarcomeren, spiervezel, myofibrillen

A

spiervezel, myofibrillen, myofilamenten, sarcomeren

22
Q

welke soorten myofilamenten zijn er?

A

dikke filamenten van myosine

dunne filamenten van actine

23
Q

welke soorten myofilamenten zijn er?

A

dikke filamenten
dunne filamenten
glijdende filamenten

24
Q

waaruit bestaat dikke myofilamenten?

A

verschillende moleculen myosine

globulaire hoofd = cross-bridge

25
waaruit bestaan dunne myofilamenten?
2 verweven actine strengen andere eiwitten die een rol spelen: - tropomyosine - troponine
26
hoe werken glijdende myofilamenten?
spieren gestimuleerd --> calcium afgegeven --> spiervezel trekt samen --> sarcomeren tussen myofibrillen verkorten
27
wie doet het werk: ATP of de myofilamenten?
ATP levert E voor contractie myofilamenten doen het werk: ATP afbreken en hun cross-bridges trekken het actinefilament doorheen het centrum van de sarcomeer
28
hoe worden spiervezels gestimuleerd om samen te trekken?
door motorneuronen (axonen gegroepeerd om zenuwen te vormen)
29
hoe heet de regio waar spiervezels contractie voorkomt?
neuromuscular junction
30
hoe werkt de verbinding van een axon en een spiervezel eigenlijk?
axon van motorneuron heeft meerdere takken dus kan met enkele of met meerdere spiervezels verbinden
31
hoe heet het einde van een aftakking van een axon en wat bevatten die? (en waar ligt dit?)
axonterminal die synaptische blaasjes bevat gevuld met Ach (dicht bij sarcolemma)
32
wat scheidt de axonterminal en het sarcolemma?
synaptische spleet
33
leg het verloop van spiervezel contractie uit
1) zenuwsignalen door axonen tot aan terminal 2) synaptische blaasjes geven Ach af in syn. spleet 3) Ach bindt aan receptoren in sarcolemma 4) sarcolemma verspreid elektrische signalen (ook door T tubuli) 5) afgifte calcium in sarcoplasm. ret. (door T tubuli) 6) sarcomeercontractie
34
wat is Ach
een neurotransmitter
35
wat doet tropomyosine?
draden winden zich rond een actinefilament en bedekken bindingsplaatsen voor myosine
36
wat doet troponine?
1) binden met calcium ionen als die vrijkomen uit sarcoplasm.ret. 2) tropomyosinedraden veranderen van positie 3) myosinebindingsplaatsen worden zichtbaar 4) myosine kan aan actine binden
37
wat zijn kruisbruggen?
bindingen tussen actine en myosine
38
wat zijn spasmen?
plotselinge en onvrijwillige spiersamentrekkingen gepaard met pijn (krampen, tics, verrekking, verstuiking, ...)
39
geef een voorbeeld van een spasme van een gladde spier
bvb buikpijn (in het darmstelstel)
40
hoe heten de meerdere spasmen van skeletspieren?
convulsie (seizure)
41
wat is een verrekking?
rekken of scheuren van een spier
42
wat is een verstuiking?
draaiing van een gewricht
43
wat is tendinitis?
pees ontstoken door verstuiking
44
wat is myalgia?
pijnlijke spieren door overgebruik of over-stretching
45
wat is myositis?
ontsteking van de spieren
46
wat is fibromyalgia?
chronische toestand met verschillende symptomen - pijn - stijfheid - gevoeligheid
47
wat is spierdystrofie?
groep van stoornissen gekenmerkt door een progressieve degeneratie en verzwakking van de spieren
48
wat is myasthenia gravis?
auto-immuunziekte gekenmerkt door zwakheid van de spieren (vooral spieren in gezicht, nek en ledematen)