Hoofdstuk 21 Flashcards
1
Q
De aristocratie
A
L’aristocratie (vrouwelijk)
2
Q
een group
A
un groupe
3
Q
het kosmopolitisme
A
Le cosmopolitisme
4
Q
een immigrant
A
un immigré
5
Q
de emancipatie
A
l’émancipation (vrouwelijk)
6
Q
Het conformisme
A
Le conformisme
7
Q
een gastarbeider
A
un travailleur immigré
8
Q
de armoede
A
la pauvreté
9
Q
bevolkt
A
peuplé
10
Q
een volk
A
un peuple
11
Q
achtenswaardig, bescheiden, nederige
A
Respectable, modeste
12
Q
-gemeenschappen
A
communautés
13
Q
de beweging
A
le mouvement
14
Q
een instelling
A
un établissement / une institution
15
Q
Algemene vergadering, bijeenkomstig
A
Assemblée générale (vrouwelijk)
16
Q
Kwam samen, stroomde samen !
A
Se rassembler, Se réunir