Hoofdstuk 2: God vs. natuur Flashcards

1
Q

1a. Wat is volgens R. Bieringer de epistemologische betekenis van “fundamentalisme”?

A
  • Epistemologisch (academisch) = een ‘zingevende” benadering van de werkelijkheid die de constitutieve dimensies van de zingeving, zonder het innemen van een eigen standpunt tegenover die dimensies (letterlijk, zonder interpretatie of afstand), aanvaard en ernaar handelt.
  • Letterlijk: fundementalisme als illusie = je moet altijd een standpunt innemen, als je geen standpunt inneemt dan neem je toch een standpunt in.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1b. Hoe verschilt het van de alledaagse betekenis van “fundamentalisme”?

A
  • Vandaag meestal in de maatschappelijke context om religieus fanatisme te beschrijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2a. Geef commentaar op de uitspraak “Fundamentalisme is de weigering van hermeneutiek”.

A
  • Fundamentalisme houdt in dat je geen standpunt wil innemen en geen interpretatie wil maken. Hierdoor weiger je dus dat er voor elk feit en elke kennis via mensen gaat = altijd een menselijke interpretatie.
  • Volgens Bieringer is alles hermeneutisch.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3a. Geef commentaar op de uitspraak “Fundamentalisme is de weigering van dialoog”.

A
  • Ja, omdat er geen interpretatie gebeurt en gewoonweg aanvaardt wordt, is er dus geen ruimte voor dialoog die wordt afgeblokt.
  • Fundamentalisten beweren dat zij door het weigeren om een eigen standpunt in te nemen, dus door niet te interpreteren maar door alles letterlijk aan te nemen, dus ook door niets te veranderen, getrouwer zijn aan de ‘zing-gevende’ werkelijkheden dan zij die die wel interpreteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Hoe hangt volgens R. Bieringer het fundamentalisme samen met het relativisme?
A
  • Verlangen naar onbemiddelde, niet-geïnterpreteerde kennis en inzichten is ingebakken in de Westerse maatschappij en ligt ten grondslag aan het (post)moderne relativisme: de overtuiging dat ‘alles kan’ en dat alles even goed is en welke interpretatie evenveel autoriteit is.
  • Relativisme is het gevolg van een houding die de werkelijkheidsbenadering van het fundamentalisme als wenselijk acht, maar ingezien heeft dat die onmogelijk is dus als tegenreactie = ontgoocheling is relativisme:
    • Indien ik niet krijg wat ik wens (letterlijk niet-geïnterpreteerde feiten), dan wens ik niets (anything goes).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Wat is het verschil tussen essentialisme en constructivisme met betrekking tot de benadering van de werkelijkheid?
A
  • Essentialisme: de fysieke wereld. Bv. biologisch geslacht = objectieve werkelijkheid dringt zich op aan de mens zonder zijn toedoen.
  • Constructivisme: sociale wereld: bv. gender: de werkelijkheid is het resultaat van subjectieve contstructie door de mens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Wat is ervoor verantwoordelijk dat het fundamentalisme gevaarlijk is voor de samenleving vanuit het standpunt van het constructivisme?
A
  • Weinigen zullen het bestaan van een objectieve realiteit volstrekt loochenen, ook al zou men aanvaarden dat we alleen subjectief toegang krijgen tot de objectieve realiteit en men zal blijven discussiëren over hoe precies de sociale constructie van de werkelijkheid werkt.
  • Fundamentalisme is daarom de oorzaak dat formuleringen die door beperkte, zondige mensen geschreven werden, als rechtstreekse uitingen van God worden aanschouwd. Zo treedt religieus fundamentalisme op met een absoluutheidsaanspraak die enkel God toekomt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Wat zijn twee kernmerken van een fundamentalistische wetenschapper?
A
  • Wetenschapsfundamentalisme uit zich in uitspraken met absolute geldigheidsaanspraak die hun vooronderstellingen verbergen of loochenen, die de legitieme autoriteit die ze in hun eigen wetenschappelijk domein hebben, overdragen naar een ander domein, waar ze geen expert zijn, maar niettemin autoritatieve uitspraken doen.
  • Maar zelfs als ze volledig binnen hun domein blijven –< eigen onderzoeksresultaten essentialistisch interpreteren en daarbij hun eigen onoverkoombaar constructivistische bijdrage, die hun onderzoeksresultaten kleurt, maar ook mogelijk maakt, loochenen of over het hoofd zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Wat betekent het woord “kritiek” in de academische uitdrukking “historische kritiek”?
A
  • Hier is het de wetenschappelijke basishouding die gekenmerkt wordt door onderscheiding en bewuste keuzes. In wetenschappelijke benadering speelt kritiek op het niveau van het zelf, op de manier van wettenschappelijk werken en van de andere mensen die deelnemen aan het proces.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Welke rol speelt kritiek in een kritisch wetenschappelijke houding met betrekking tot het zelf (de wetenschapper) (4 punten)?
A
  • Bewustwording van de contingentie van de eigen benadering: bewuste keuzes wat betreft onderwerp en afbakening ervan, benadering en methode en de perspectieven van de gesprekpartners. Rekening houden met grenzen wetenschap, taal en eigen vaardigheden. Ook van eigen perspectief, traditie, vooroordelen,… Niet alleen bewust zijn maar ook verantwoording afleggen.
    • Zelfreflexieve houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Welke rol speelt kritiek in een kritisch wetenschappelijke houding met betrekking tot het wetenschappelijk werken (de wetenschapper) (4 punten)?
A
  • Onderscheiding toepassen: bewaren van afstand tov onderwerp, primaire bronnen. Paul Ricoeur:
    • Hermeunetiek van vertrouwen: respect voor bestaande literatuur
    • Hermeunetiek van wantrouwen: streven naar onafhankelijkheid
  • Afstand tov primaire en secundaire bronnen.
  • Relatie van wetenschapper tov andere personen:
    • Zichzelf openstellen voor kritiek van anderen: wetenschappelijke transparantie. Bereidheid deel te nemen aan het discours.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Wat zijn twee kernmerken van academische bescheidenheid volgens R. Bieringer?
A
  • Academische bescheidenheid die zich bewust is van het feit dat wetenschappelijke studie altijd iets secundairs is in relatie tot de bestudeerde realiteit die primair is.
    • Hun werk staat in dienst van anderen en niet omgekeerd.
    • Bv. economie staat in dienst van de maatschappij. Onafhankelijke, kritische dienst, maar blijft een dienst.
  • Waarheidsvraag gebannen uit wetenschappelijk discours: het zoeken naar de waarheid gebeurt in primaire bezigheden zoals het economische handelen en religieuze praktijken.
    • Taak van wetenschap moet niet waarheid zoeken of verkondigen maar de “present state of error” = tegenwoordige stand van zaken in het proces van het menselijke falen. Wetenschap draait om juistheid, niet om waarheid.
  • Vraag of God bestaat valt buiten de competentie van de wetenschap dus ook geen waarheidsclaims de wereld insturen want dan zijn het fundamentalisten.
  • In de samenleving moeten er primaire instanties zijn die de verantwoordelijkheid van het zoeken naar de waarheid opnemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Geef commentaar bij de uitspraak: “Wetenschap is ‘the present state of error’”.
A
  • Taak van wetenschap moet niet waarheid zoeken of verkondigen maar de “present state of error” = tegenwoordige stand van zaken in het proces van het menselijke falen. Wetenschap draait om juistheid, niet om waarheid.
  • Vraag of God bestaat valt buiten de competentie van de wetenschap dus ook geen waarheidsclaims de wereld insturen want dan zijn het fundamentalisten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het materialisme met betrekking tot economie en consument (al bij al twee)?
A
  • Het materialisme is een benadering van de werkelijkheid die aan de materie of het immanente de bevoorrechte plaats toebedeelt of alles terugleidt tot materie.
    • De nadruk bij economie komt te liggen op de productie van goederen en op al de materiële dimensies van het economisch handelen. Het enige wat telt zijn de materiële resultaten van het economisch handelen.
    • Consument: alleen de materiële goederen tellen en in eigen voordeel gebruikt worden, zonder enigszins rekening te houden met de immateriële dimensies zoals bescherming van de schepping of rechtvaardigheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het spiritualisme met betrekking tot economie en consument (al bij al twee)?
A
  • Spiritualisme of idealisme = geest als belangrijkste dimensie van de werkelijkheid en verwaarloost de materie. Het immateriële wordt als superieur beschouwd ten opzichte van het materiële = onbereikbaar.
  • Trans-menantie, tegenovergestelde van im-manentie. In de transcendente sfeer.
    • Economie: elk economisch handelen veronderstelt een bepaalt materialisme, een onttovering van de wereld (Max Weber). Voorrang geven aan het immateriële, aan de theorieën van de economische wetenschap, zonder voldoende aandacht te hebben voor technologie.
    • Consument: ascetisme dat bereid is het consumeren van goederen, de technologie, aan de kant te zetten voor hogere doeleinden  ecologisch evenwicht of rechtvaardige verdeling van goederen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het donjuanisme met betrekking tot economie en consument (al bij al twee)?
A
  • Donjuanisme= verabsoluteert nog het immateriële noch het materiële maar overstijgt het = transcendentie. Materie wordt gereduceerd tot springplank naar de immateriële werkelijkheid.
    • Economie: altijd opnieuw opstarten van bedrijven en opnieuw failliet gaan zonder doorzettingsvermogen
    • Consument: consumeren van goederen wordt een doel op zich.
17
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het symbolisme met betrekking tot economie en consument (al bij al twee)?
A
  • Economie: symbolisme impliceert dat de technologie en de geproduceerde goederen zelf zelfpresentaties zijn van diepere maatschappelijke, culturele en godsdienstige overtuigingen. Alle goederen zijn dragers van bepaalde ideologieën en levensbeschouwingen en dragen ertoe bij dat die levensbeschouwingen zich voltrekken.
18
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het symbolisme met betrekking tot de erotische liefde (al bij al twee)?
A
  • Symbolische: het materiële lichaam
  • Zelfpresentatie is van de immatriële persoonsdimensies = de ziel het zelf
    • In het lichaam wordrt niet alleen iets materieels geraakt, maar tegelijk ook de persoon zelf. Alles wat men met een mens doet, doet men met de mens zelf, zowel positief als negatief, opbouwend en afbrekend.
19
Q

17a. Wat is het verschil tussen binnenwereldse en bovennatuurlijke transcendentie?

A
  • Onzichtbare, immateriële of transcedente dimensies zijn ook eigen aan de binnenwereldse, natuurlijke werkelijkheid.
    • Bv. het concept zomer, verstand van de mens dat zich uit in manieren die zelf niet het verstand zijn, de liefde.
    • Kunstwerken, materieël hebben ook onzichtbare dimensies.
20
Q
  1. Wat is volgens Splett de filosofisch-theologische betekenis van “symbool”?
A
  • Symbool is volgens hem: “in die volle betekenis niet de referentie van een zijnde naar een ander zijnde. Een symbool is veleer de zelfvoltrekking, de zelfpresentatie van een zijnde in een ander: zijn ‘zich’ uitdrukken waarin het zelf op een werkzame wijze tot zichzelf komt en in nieuwe mate werkelijk wordt.
21
Q
  1. Wat is het verschil tussen naturalisme en theïsme?
A
  • Naturalisme impliceert dus zonder meer atheïsme omdat het geen ruimte laat voor iets buiten de immanente binnenwereldse realiteit. Theisme = God.
22
Q
  1. Geef kritische commentaar bij de uitspraak “Het is wetenschappelijk bewezen dat alleen de natuurlijke realiteit bestaat en dat God niet bestaat” vanuit de positie van Holm Tetens.
A
  • Het is onmogelijk om met de toegelaten epistemologische werkinstrumenten van de wetenschap te bewijzen dat niet bestaat wat niet met de toegelaten epistemologische werkinstrumenten kan worden bewezen. Argumenten tegen God zijn foutief, maar dat bewijst niet het bestaan van God.
  • 3 methodologische beginselen van de wetenschap:
    • Verbod van teleologische verklaringen buiten de context van menselijk handelen
    • Niets mag verklaard worden door werking of intenties van een intelligentie die de ervaring overstijgt (methodisch atheïsme)
    • Buiten de context van het menselijk handelen moet uiteindelijk en op lange termijn alles op grond van de natuurwetten worden verklaard.
  • Deze beginselen sluiten a priori elke mogelijkheid van het bestaan van God en van bovennatuurlijke transcendentie af en hier kan je dus geen bewijs tegen God mee maken.
23
Q
  1. Wat is het verschil tussen naturalisme en pantheïsme?
A
  • Pantheïsme = lijnrecht tegenover het naturalisme, want in het pantheïsme is er geen natuurlijke wereld omdat alles god of goddelijk is.
24
Q
  1. Wat is het verschil tussen polytheïsme en panentheïsme?
A
  • Polytheïsme is het geloof in vele goden, die meestal essentiële dimensies (tijd, ruimte,…) van de werkelijkheid vertegenwoordigen. Alle centrale aspecten van de natuurlijke wereld worden hier als goden beschouwd en daardoor is het goddelijke de eigenlijke sfeer.
  • Panentheïsme: relatie tussen het natuurlijke en het goddelijke in monotheïstische religies = alles in God en dus de gehele natuurlijke, immanente realiteit is omringd door God, alles is opgenomen in God en is doordrongen tot God.
25
Q
  1. Wat is het verschil tussen naturalisme en agnosticisme?
A
  • Agnoticisme: aanvaarden van de mogelijkheid van het bestaan dat we niet weten of deze mogelijkheid ook werkelijkheid is.
  • In tegenstelling tot naturalisme: het laat geen ruimte voor iets buiten de immanente binnenwereldse realiteit.
26
Q
  1. Wat is het verschil tussen pantheïsme en panentheïsme?
A
  • Pantheïsme: lijnrecht tegenover het naturalisme, want in het pantheïsme is er geen natuurlijke wereld omdat alles god of goddelijk is.
  • Panenthïsme: hier wordt de relatie in monotheïstische religies tussen het natuurlijke en het goddelijke beschreven als panentheïsme: hiermee wordt bedoeld dat alles in god is, dus de gehele, natuurlijke, immanente realiteit is omringd door God, alles is opgenomen in God en is doordrongen door God.
27
Q
  1. Wat is het verschil tussen henotheïsme en monotheïsme?
A
  • Henotheïsme en monolatrie betekenen de verering of aanbidding van een god, maar zonder het bestaan van andere goden te loochenen.
  • Monotheïsme is een aanvulling op het naturalisme dat in de bovennatuurlijke realiteit (bijna) uitsluitend God veronderstelt en misschien nog engelen en andere krachten (reine en onreine geesten).
28
Q
  1. Wat zijn de twee uitersten van de relatie tussen de natuur en de goden/God?
A
  • Naturalisme impliceert dat er geen ruimte is voor iets buiten de immanente binnenwereldse realiteit.
  • Pantheïsme staat lijnrecht tegenover het naturalisme, want in het pantheïsme is er geen natuurlijke wereld omdat alles god of goddelijk is.
29
Q
  1. Wat is het verschil tussen theïsme en deïsme?
A
  • Deïsme is de vooronderstelling dat er wel een god bestaat maar dat hij zich niet meer om zijn schepping bekommert. God heeft zich teruggetrokken en kan daarom door de mens niet gekend worden. Kwam naar voren tijdens de Europese verlichting, waarbij God een horlogemaker is.
  • Het deïsme is een tussenstap op weg van het theïsme naar het naturalisme.
30
Q
  1. Schets de ontwikkelingslijn tussen naturalisme en pantheïsme.
A
  • Naturalisme  veronderstelt atheïsme, vervolgens agnosticisme, als we niet weten of er ook goden zijn.
  • Vervolgens deïsme: een god die zich niet bekommert om zijn schepping
  • Monotheïsme is een aanvulling op het naturalisme omdat er één god is en misschien nog wat andere krachten.
  • Henotheïsme: verering van één god maar ook het bestaan van andere erkennen.
  • Polytheïsme: vele goden die essentiële delen van werkelijkheid vertegenwoordigen.
  • Pantheïsme: geen natuurlijke wereld, alles is God of goddelijk.
31
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het materialisme met betrekking tot religie, d.w.z. tot welk soort fenomeen lijdt materialisme binnen religie?
A
  • Het transcendente wordt gereduceerd tot immanente realiteiten, in een poging om op het transcendente vat te krijgen. In religies: reductie tot magie. Hier worden aan materiële voorwerpen krachten toegeschreven die bepaalde doeleinden kunnen bereiken.
32
Q
  1. Wat zijn de kernmerken van het spiritualisme met betrekking tot religie, d.w.z. tot welk soort fenomeen lijdt spiritualisme binnen religie?
A
  • Het transcendente, het goddelijke in zijn eigen sfeer wordt opgesloten en dat een actieve aanwezigheid van het goddelijke in de wereld als onmogelijk wordt beschouwd.
33
Q
A
34
Q
A