Hoofdstuk 1. Symbool vs. Teken Flashcards

1
Q

Overdrijving

A
  • Hyperbool: het woord of de zin stelt de gerefereerde werkhelijkheid groter of belangrijker voor dan ze in de ogen van de spreker is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eufemisme

A

Het woord of de zin stelt de gerefereerde werkelijkheid mooier of minder belangrijk voor dan ze in de ogen van de spreker is: bv. euthanasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pleonasme

A

Twee woorden worden samen gebruikt waarbij het ene een essentieel aspect van het andere herhaalt (bv. een nieuwe aanwinst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tautologie

A

Hetzelfde woord wordt met twee woorden uitgedrukt: bv. eenzaam & verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herhaling

A

Een woord of uitdrukking komt in een tekst letterlijk, of met variaties, tweemaal of vaker voor: bv. amen, amen, ik zeg jullie. Dit gebeurt meestal met de bedoeling de nadruk te leggen op het herhaalde element.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ironie

A

Het woord of de zin zegt het tegenovergestelde van wat de spreker bedoelt: bv. het roerend eens zijn met iemand zou oorspronkelijk een ironische uitspraak geweest zijn omdat men niet ontroerd is als men het met iemand akkoord gaat over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

paradox

A

Twee woorden die elkaar lijken tegen te spreken worden op elkaar betrokken en bij nader toezien wordt bevestigd dat ze elkaar inderdaad tegenspreken. Bv. leven uit de dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oxymoron

A

Twee woorden die samen gebruikt worden, spreken elkaar zonder meer tegen Bv. oud nieuws

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Metonymie

A

Een woord wordt gebruikt om naar iets te verwijzen dat er nauw mee verbonden is. Bv. een glas drinken: hier wordt naar de inhoud van het glas verwezen, niet het gals zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Analogie

A

Overeenkomst die men vaststelt en tot grondslag neemt voor een redenering of gevolgtrekking: in wijsbegeerte en theologie een vergelijking met belangrijke overeenkomsten en tegelijk evenveel of nog meer verschillen. Bv. gezonde lucht: de lucht zelf is niet gezond maar draagt bij tot de gezondheid van de mens. Bv. analogia entis: het zijn van God en het zijn van de schepselen zijn analoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

simile

A

Een vergelijking die gebaseerd is op een zekere gelijkenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gelijkenis

A

Parabel Zinnnebeeldig verhaal, beeldwoord, vergelijking of voordbeeldverhaal: het vertellen van een verhaal vanwege één of meer gelijkenissen met de werkelijkheid om deze te verhelderen of tot verandering uit te nodigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Allegorie

A

Een tekst (vaak een verhaal) die niet letterlijk is bedoeld, maar waarbij alle belangrijke elementen voor een andere werkelijkheid staan Bv. allegorie van de zaaier en het zaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Metafoor

A

Een tekst of zin waarin op een onverwachte manier twee realiteiten met elkaar worden vereenzelvigd (nier vergeleken): hierbij kan uit de context worden afgeleid dat de vereenzelving niet letterlijk en bovendien slechts partieel is. Naast ‘is’ wordt ook ‘is niet’ verondersteld. Het feit dat open blijft in welk opzicht en met het oog op welk punt de partiële identificatie gebeurt, creëert een spanning die constitutief tot de metaforische betekenis behoort: bv. Pieter is een leeuw of de onzichtbare hand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen univoque en equivoque taaltekens?

A
  • Een taalteken is univoque, als het eenzinnig of eenduidig is, of als dusdanig wordt beschouwd.
    • Bv. Een peer, een zakdoek
  • Een taalteken is equivoque als het meer dan één betekenis heeft. Dit kan het gevolg zijn van polysemie of homonymie. Dit komt doordat men woorden letterlijk en figuurlijk kan interpreteren.
    • Homonymie: dezelfde uitspraak en schrijfwijze 2 verschillende betekenissen die onderling geen verband houden.
      • Bv. Een bank
    • Polysemie: verschillende betekenissen die met elkaar verband houden
      • Bv. College als gebouw en les.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen univoque en analoge taaltekens?

A
  • Een taalteken is analoog, indien er overeenkomsten en verschillen zijn:
    • Bv. Gezonde lucht (gezond voor mensen maar de lucht zelf is niet gezond).
    • Bv. God bestaat vs. De mens bestaat = niet dezelfde betekenis.
  • Univoque: eenzinnig of eenduidig en als dusdanig wordt beschouwd.
    • Bv. Een appel
  • Onderscheid tussen de twee is niet statisch of absoluut, maar hangt af van de taalgebruiker.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen equivoque en analoge taaltekens?

A
  • Een taalteken is equivoque als het meer dan één betekenis heeft.
    • Bv. Een bank, college
  • Een taalteken is analoog, indien er overeenkomsten en verschillen zijn:
    • Bv. Gezonde lucht (gezond voor mensen maar de lucht zelf is niet gezond).
    • Bv. God bestaat vs. De mens bestaat = niet dezelfde betekenis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn volgens Annick de Witt de kenmerken van een traditionele “worldview”?

A
  • Inzet voor de gemeenschap
  • Rescpect voor traditie en maatschappelijke orde
  • Nederigheid en bereidheid tot zelfopoffering
  • Waardering voor discipline of strenge gedragsregels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn volgens Annick de Witt de kenmerken van een moderne “worldview”?

A
  • Modern verwijst naar de Verlichting, wij zijn nu postmodern
  • Rationaliteit, kritisch denken = benadering cursus
  • Individuele creativitit = individuele mens, originaliteit, geen plagiaat
  • Mensenrechten, waardigheid van de mens, zie duurzaamheid van VN
  • Democratie, fairness
  • Wetenschappelijke, technologische en economische vooruitgang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn volgens Annick de Witt de kenmerken van een postmoderne “worldview”?

A
  • Nog wat factoren van mordern
  • Respect voor meningen en perspectieven van anderen –> alles kan
  • Inzet voor sociale rechtvaardigheid
  • Zorg voor het milieu
  • Stelt de moderne status quo in vraag = “we kunnen zo niet verder”, dingen moeten veranderen. Dit in tegenstelling tot modern, waarbij we de beste oplossing hebben gevonden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn volgens Annick de Witt de kenmerken van een integratieve “worldview”?

A
  • Overstijgt dualisme en polariteiten
  • Leidt tot innovatie en efficiënte communicatie (eg. Communicatiemiddelen)
  • Universele existentiële waarden
  • Zeer zelfreflexief = kritisch nadenken over eigen gedrag
  • Sterke waardering voor en verbondenheid met de natuur (alle wezens) en het bestaan in zijn geheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Is het woord “arm” in het Nederlands equivoque of univoque?

A

Equivoque, er zijn namelijk 2 betekenissen. Arm van weinig geld hebben en uw lichaamsdeel.

23
Q

Het woord “gerecht” heeft in het Nederlands meer dan één betekenis. Zijn deze betekenissen het resultaat van homonymie of van polysemie?

A
  • Polysemie: een woord met verschillende betekenissen die met elkaar verband houden.
    • Bv. College
  • Homonymie: dezelfde uitspraak, verschillende betekenissen zonder verband.
    • Bv. Gerecht. Het juridische gerecht heeft niets te maken met eten.
24
Q

Wat wordt bedoeld met de sensus literalis van een woord?

A
  • “Call a spade a spade”, de letterlijke betekenis van een woord.
  • Fundamenteelste betekenis, meest voor de hand liggende betekenis.
  • Materiële betekenis
  • Beschrijvende en normatieve teksten
  • Hierbij worden de primaire referenten van de gebruikte woorden bij de interpretatie betrokken.
  • Bv. Juridische tekst = normatieve teksten met letterlijke betekenis.
  • Beschrijvende teksten die een letterlijke interpretatie veronderstellen = narratieve teksten (romans).
    • Als je een figuurlijk bedoelde tekst letterlijk neemt = literalistisch. Dit is een kenmerk van het fundamentalisme.
25
Q

Hoe noemt men niet-letterlijke interpretaties (geef twee woorden)?

A
  • Figuurlijk of overdrachtelijk: koepelterm voor een reeks verschillende manieren om een woord of zin te begrijpen.
    • Ook wel allegorisch
  • Bv. Overdrijving of hyperbool: “fantastisch”
  • Bv. Eufemisme: of understatement: “interessant”
  • Paradox, analogie, simile, gelijkenis,…
26
Q

Wat is de interpretatie en hoe kan dit verkeerd gaan?

A

Letterlijk bedoeld

Figuurlijk bedoeld

Letterlijk geïnterpreteerd

Adequate interpretatie

Fundamentalistische interpretatie

Figuurlijk geïnterpreteerd

Allegoriserende interpretatie

Adequate interpretatie

27
Q

Geef een voorbeeld van een paradox en een oxymoron.

A
  • Paradox: 2 woorden die elkaar lijkten tegen te spreken, worden op elkaar betrokken en bij nader toezien wordt bevestigd dat ze elkaar inderdaad tegenspreken.
    • Bv. “leven uit de dood”
  • Oxymoron: 2 woorden die samen gebruikt worden, spreken elkaar zonder meer tegen.
    • Bv. “oud nieuws”
28
Q

Geef een voorbeeld van een metonymie en een tautologie.

A
  • Metonymie: een woord wordt gebruikt om naar iets te verwijzen dat er nauw mee verboden is.
    • Bv. Een glas drinken. Hiermee wordt de inhoud van het glas bedoeld, niet het glas zelf.
  • Tautologie: hetzelfde wordt met 2 woorden uitgedrukt.
    • “Eenzaam en verlaten”, “met pracht en praal”
29
Q

Is de uitspraak “Pieter is gelijk aan een leeuw” een metafoor?

A
  • “Pieter is een leeuw” is een metafoor, “Pieter is gelijk aan een leeuw” is een vergelijking.
  • Het hoort bij een metafoor dat ze een semantische botsing voortbrengt en daardoor een verrassing. Als men de zin “Pieter is een leeuw” hoort, wordt men verondersteld te denken: Ja, zelfs als Pieter in sommige opzichten een leeuw is, maar in andere opzichten is hij geen leeuw.
  • Maar de metafoor kan alleen blijven bestaan indien men bereid is in het midden te laten in hoeverre Pieter een leeuw is en in hoeverre hij geen leeuw is. De spanning of onzekerheid is constitutief voor een metafoor. De vergelijking “Pieter is gelijk aan een leeuw” is veel minder verrassend en minder uitdagend. Men weet zeker, dat Pieter geen leeuw is en alleen in sommige opzicht kan worden vergeleken met een leeuw
30
Q

Wat is het onderscheid tussen een teken en een symbool?

A
  • Teken: iets waardoor een feit, een gevoel enzo met de zintuigen waarneembaar wordt.
    • Bv. een verkeersbord: zichtbaar maken van een gevaar
    • Taaltekenens representeren de werkelijkheid naarwaar ze refereren.
    • Het betekende en de betekenaar (het teken) zijn onmiskenbaar van elkaar gescheiden en ze bestaan onafhankelijk van elkaar.
  • Symbool:
    • Verschillende betekenissen in verschillende domeinen.
    • Algemene zin: een werkelijkheid die samenvalt met een andere en deze zichtbaar voorstelt.
    • Bv. schepping, logos, vlees - mijn lichaam, wijn - mijn bloed, mens = het zelf of de ziel van de mens
    • Het gesymboliseerde en het symboliserende (het symbool) zijn een nauw verwezen eenheid en ze kunnen niet los van elkaar bestaan. Ze zijn in elke specifieke combinatie van beide uniek en onvervangbaar.
31
Q

Wat betekent de uitspraak: “Een symbool is het non-aliud (het niet-andere) van het gesymboliseerde”?

A
  • Symbool: dit woord heeft in verschillende domeinen heel verschillende betekenissen.
    • In algemene zin een werkelijkheid die samenvalt met een andere en deze zichtbaar voorstelt.
    • Bv. God – schepping (schepping is zichtbaar, God is onzichtbaar – 2 werkelijkheden die samenvallen), logos (onzichtbaar) - vlees, brood – “mijn lichaam”, wijn – “mijn bloed”
    • Non-aliud verwijst dat een symbool en het gesymboliseerde zo nauw verweven zijn dat het een eenheid vormt, waardoor dat ze in elke specifieke combinatie van beide uniek en onvervangbaar zijn. Ze kunnen niet los van elkaar bestaan. Het is niet mogelijk om meerdere symboliserende voor hetzelfde gesymboliseerde te hebben.
      • In tegenstelling tot een teken, waarbij het betekende en de betekenaar (het teken) onmiskenbaar van elkaar gescheiden zijn en naast en onafhankelijk van elkaar bestaan.
      • Voorbeeld teken: koe op een verkeersbord en koe in de wei.
32
Q

Is een foto van een persoon een teken of een symbool of geen van beiden?

A
  • Een foto is een teken = iets waardoor een feit, een gevoel enz. met de zintuigen waarneembaar wordt.
  • Een teken verwijst naar een afwezige realiteit en stelt die partieel aanwezig.
33
Q

. Is een verkeersbord van een persoon een teken of een symbool of geen van beiden?

A
  • Een teken = iets waardoor een feit, een gevoel enz. met de zintuigen waarneembaar wordt. Ze zijn van elkaar gescheiden en bestaan naast elkaar.
34
Q

18a. Is het levende lichaam van een persoon volgens R. Bieringer een teken of een symbool of geen van beiden?

A
  • De ziel is onzichtbaar maar het valt samen tot op een bepaalde hoogte met het lichaam en dan wordt het voor de zintuigen zichtbaar = eerste oriëntatie.
35
Q
  1. Wat zijn twee verschillen tussen de opvatting die het lichaam van de mens als teken beschouwt en die die het lichaam van de mens als symbool beschouwt?
A
  • Het lichaam als teken: dat wat we zien, het lichamelijke via de zintuigen. Focus op wat we zien, statisch, kan alleen monologisch worden gelezen.
    • Dood lichaam is een teken want er is geen dialogische interactie meer mogelijk, maar het dode lichaam blijft als teken verwijzen naar wie die persoon ooit was.
  • Het lichaam als symbool: wie we echt zijn: wie ik ben. Het is de enige manier waarop wie we werkelijk zijn kan verschijnen. Maar ons lichaam verbergt ook een deel wie we werkelijk zijn, omdat wie we werkelijk zijn voor de zintuigen van de mensen principieel ontoegankelijk is. Een symbool verbergt dus ook wat het doet verschijnen, want een symbool is een poging om iets onuitsprekelijk te zeggen, om iets onzichtbaars zichtbaar te maken.
    • Het levende lichaam is een symbool.
36
Q

Wat zijn de kenmerken van de relatie tussen het symbool en het gesymboliseerde?

A
  1. Reëel, niet figuurlijk: in en door (niet achter) het lichaam ontmoeten we de persoon reëel.
  2. Primordiaal: symbolen gaan de individuele mens vooraf, we ontvangen symbolen. We maken dus geen symbolen
  3. Exclusief en uniek: een particulier lichaam en een particulier ik horen exclusief bij elkaar en kunnen niet apart van elkaar bestaan. Dit gaat in tegen reïncarnatie.
  4. Actief en dynamisch, dus niet statisch. Gebeuren de symboolhandeling staat centraal.
  5. Performatief: performance > uitvoering
  6. Interactief, commuicatief, dialogaal: symboolhandelingen zijn gericht op anderen, symbolen vragen om interpretatie
  7. Constitutief voor ons zijn in de wereld: mogelijkheidsvoorwaarde van ons bestaan
  8. Symbolen openbaren enverbergen (onthullen en verhullen) het gesymboliseerde: in en door het lichaam leren we iemand kennen, maar de persoon is meer dan wat we in en door de lichamelijke aanwezigheid te weten komen
  9. Symbool als ontmoetingsplaats met het mysterie:
    • Gedeeltelijke ontoegankelijkheid van het mysterie
    • Symbool als manier om met het ongebgrijpelijke/mystier in contact te treden
    • Geleidelijk proces: dynamisch
    • Open naar de toekomst toe.
37
Q
  1. Het ligt niet voor de hand met eindige taal over de oneindige God te spreken. Hoe lost de via negativa dit probleem op?
A
  • Het religieuze taalgebruik is equivoque met betrekking tot God en de schepselen.
  • Dit is de ontkennende weg ofvia negativa of via negationis. Men zegt allen dingen met betrekking tot God die ontkennend zijn.
    • Bv. God bestaat niet “op de manier waarop schepselen bestaan”
    • Bv. God is niet goed = op de manier waarop mensen goed zijn.
  • Dat impliceert dat als een woord tegelijk gebruikt wordt voor God en voor schepselen, de betekenis equivoque is, en niet altijd dezelfde betekenis.
  • Als men dezelfde woorden voor God en voor de schepselen gebruikt, gebruikt men de taal ewuivoque = meet verschillende betekenis.
38
Q

Wat zijn de twee fundamentele problemen met religieuze taal?

A
  1. Hoe kan men over God met menselijke taal spreken?
  2. Wat betekent “God spreekt”? Wat betekent “woord van God”?
39
Q
  1. Het ligt niet voor de hand met eindige taal over de oneindige God te spreken. Hoe lost de via affirmativa dit probleem op?
A
  • Het religieuze taalgebruik is univoque met betrekking tot God en met betrekking tot de schepselen.
  • Via affirmativa = bevestigde weg. Dit is gebaseerd op het geloof in de schepping en in het bijzonder de schepping van de mens in ‘beeld en gelijkenis’. Hier betekent ‘goed’ voor de mens en God dus hetzelfde.
  • Maar volledige unicociteit kan moeilijk worden gepostuleerd omdat God en de mens anders zijn (bv. God is een geest en heeft geen lichaam. Dit doet denken aan de overtuiging dat God groter is dan onze denkpatronen.
  • Deus semper major = God altijd groter dan de mens of de menselijke verwachtingen.
40
Q
  1. Het ligt niet voor de hand met eindige taal over de oneindige God te spreken. Hoe lost de via eminentiae dit probleem op?
A
  • Spreken over God met menselijke taal moet als analogie worden begrepen. Deze positie vertrekt vanuit de vooronderstelling dat God de oorzaak is van de schepselen en dat er om die reden ondanks alle verschillen een gelijkenis is tussen God en de schepselen.
    • Zie gelijkenis kunstenaar en zijn werken.
  • Analoog taalgebruik betekent dan dat er tussen manier waarop een woord toepasbaar is op God en op schepselen, veel gelijkenissen zijn, ondanks de vele verschillen.
    • Analoge woorden zijn en goed = echte zin mbt god en schepselen maar in eerste plaats voor God en dan pas daarna voor zijn schepselen. Men vergelijkt de schepselen met God en niet omgekeerd.
  • Via eminentiae = overtreffende weg = via analogiae of via causalitatis.
    • Bv. Voorvoegsel al voor God aan te duiden: almachtig, algoed, alwetend.
  • Verbonden met Thomas van Aquino, scholastieke en neoscholastieke theologie.
  • We vergelijken de schepselen met God en niet omgekeerd.
41
Q
  1. Het ligt niet voor de hand met eindige taal over de oneindige God te spreken. Hoe lost de hermeneutische benadering dit probleem op?
A
  • Kant = Erkenntnistheorie: nadruk op onderzoeken van kennis waarbij mensen geen passieve waarnemers zijn maar actieve deelnemers aan het kennisgebeuren. Niet de ‘objectieve’ wereld, maar subjectief kennende mens staat in het centrum van die benadering. De mens kan alleen de werkelijkheid zoals ze door de mens wordt gekend, naar zijn vermogen.
  • Mens als mogelijkheidsvoorwaarde en deelnemer en grens van het kennen.
  • Theologie: spreken over God wordt bepaald door godsbeelden. Gevaar: onderscheid tussen God en bepaalde godsbeelden verwaarlozen.
  • Godsbeelden bepalen ons spreken over God, waardoor we het onderscheid tussen God en godsbeelden gaan verwaarlozen.
  • Hermeneutiek = betrokken op het menselijk bestaan in het algemeen:
    • “Understanding is our existential participation in the world … understanding is coterminous with human being”
      • “Wat betekent deze tekst?”
      • “Wie ben ik vóór deze tekst?”
      • “Wie zal ik worden/zijn in dialoog met de wereld die deze tekst projecteert?”
        • Dit is de belangrijkste en moeilijkste vraag en een fundament van de cursus.
  • “Bestaan” is altijd al interpreterend bestaan. Zijn is hermeneutisch zijn.
42
Q
  1. Wat wordt bedoeld met de uitspraak: “het zijn van de mens is hermeneutisch zijn”?
A
  • Kant: kennis is enkel subjectief vanuit het standpunt van de mens.
  • Hermeneutiek = betrokken op het menselijk bestaan in het algemeen, dus alles wat je doet is hermeneutisch zijn.
  • Alles wat je doet en zegt is geïnterpreteerd vanuit de menselijkheid, je bent een mens dus je kennis is beperkt en alles is dus via deze visie.
43
Q
  1. Wat wordt bedoeld met de uitspraak: “De mens is in staat iets als iets te verstaan”?
A
  • “Understanding is our existential participatio in the world, understanding of coterminous with human being”.
  • Het is eigen aan het mens zijn om dingen te interpreteren. Zijn = hermeneutisch zijn. Bestaan is altijd interpreterend bestaan, wij zijn de homo hermeuniticus.
44
Q
  1. Sommige mensen zeggen: “Ik wens op het nieuws in de media geen commentaren te horen, maar alleen maar de feiten”. Hoe zou men vanuit het perspectief van de homo hermeneuticus antwoorden op deze wens?
A
  • Elk feit dat verteld wordt is een interpretatie, ook al zijn er sommige dichter bij de “waarheid” dan andere. Er kan niets verteld worden zonder dat er iemand, een mens, een interpretatie heeft over gegeven. Dit is dus onmogelijk volgens het perspectief van de homo hermeneuticus.
45
Q
  1. Wat is het verschil tussen een letterlijke en een metaforische interpretatie van de uitspraak “De Bijbel is het Woord van God”.
A
  • Het is een metafoor. Letterlijk dit benaderen leidt ertoe dat men bepaalde uitspraken die afkomstig zijn van mensen met goddelijke autoriteit te bekleden en dus tot uitspraken te verklaren die gelovigen zonder vragen moeten volgen.
  • Metafoor creëert een onoplosbare spanning tussen de letterlijke en de metaforische betekenis. Via een metafoor kan je tot een nieuwe betekenis komen die niet letterlijk is bedoeld, maar tot de cognitieve en affectieve verbeelding spreekt. Op die manier stelt een metafoor mensen in staat uitspraken te doen over werkelijkheden die de zichtbare, materiële werkelijkheid overstijgen.
  • Metaforische betekenis:
    • ‘Woord’ verwijst niet naar het fysieke spreken, maar naar de goddelijke. Openbaring. Openbaring verwijst naar communicatie en 4 dimensies: informatie, relatie, appel (uitnodiging tot handelen) en zelf-openbaring.
46
Q
  1. Het officiële standpunt van de katholieke kerk is dat de Bijbel ‘Woord van God in mensentaal’ is.
A
  • God gaan we via de mensen taal, via de beperkte, menselijke realiteit proberen aan te duiden. God overstijgt ons.
  • Metaforische interpretatie in lijn van het Tweede Vaticaans Concilie, metaforen zijn een middel tot semantische innovatie, creëren van nieuwe betekenissen.
  • God kan niet spreken, want dat veronderstelt lichamelijkheid. God is een oneindig wezen en kan dus niet in eindige taal spreken, want taal is beperkt en beperkend.
47
Q

28a. Hoe stelt literalisering van de metafoor “De Bijbel is het Woord van God” zich op met betrekking tot de uitspraak “de Bijbel is het ‘Woord van God in mensentaal’”?

A
  • De Bijbel IS het Woord van God = literalisering. Dus we nemen het aan alsof God het zo allemaal heeft gezegd wat er in de Bijbel staat, maar in feite is dit ook door mensen neergeschreven en geïnterpreteerd. Als we alles letterlijk gaan overnemen, kan dit leiden tot fundamentalisme.
  • Hierbij gaat men de spanning oplossen door te suggereren dat de metaforisch bedoelde uitspraak letterlijk waar is.
48
Q

28b. Hoe stelt banalisering van de metafoor “De Bijbel is het Woord van God” zich op met betrekking tot de uitspraak “de Bijbel is het ‘Woord van God in mensentaal’”?

A
  • De Bijbel is NIET het Woord van God = alleen kijken naar is niet. God spreekt niet zoals wij dus is niet.
  • Het al te vaak verhalen van metaforen neemt het aspect van verrassing weg en leidt vroeg of laat tot banalisering (en lexicalisering = de metafoor wordt opgenomen in het woordenboek). Inauthentieke gebruik van een metafoor met het opwekken van valse of oneerlijke gevoelens draagt bij tot het banaliseren ervan. Men neemt de “is”-dimensie niet meer serieus. De metafoor is dood.
49
Q
  1. Vergelijk de literalisering met de banalisering van de metafoor “De Bijbel is het Woord van God”. Wat zijn de gelijkenissen en de verschillen.
A
  • Spanning tussen is niet en is moet blijven bestaan.
  • Literalisering: Dit is als men letterlijk de Bijbel is Gods Woord gaat intepreteren en hierbij bepaalde uitspraken van mensen afkomstig met goddelijke autoriteit gaat bekleden en dus uitspraken te verklaren die gelovingen zonder vragen te moeten stellen moeten volgen?
50
Q
  1. Waarnaar verwijst volgens Sandra Schneiders de metaforische betekenis van “De Bijbel is het Woord van God”?
A
  • Goddelijke openbaring = communicatie.
  • Gods accepted self-gift to human beings
51
Q
  1. Wat zijn de vier dimensies van elke communicatie?
A
  1. Informatie = leerstellige inhoud
  2. Relatie: verdiepen of het ondermijnen van de wederzijdse relatie
  3. Appel: uitnodiging tot handelen
  4. Zelf openbaring: self-disclosure; mensen ontsluiten iets van zichzelf.
  • 4 dimensies zijn bij elke menselijke communicatie aanwezig, maar soms is één aspect belangrijker dan de andere.
52
Q
  1. Waarom is het woord “openbaring” misleidend in een communicatietheoretisch model van openbaring?
A
  • Omdat het woord openbaring veronderstelt dat God aan de mensen kennis, inzichten of informatie doorgeeft die ze van elders niet krijgen.
  • Taal als symboolhandeling: transcendentaal: werkelijkheden die als dusdanig niet waarneemb-baar zijn, bv. Liefde.
  • Maar dus niet het geval, kijk de 4 dimensies van communicatie.
53
Q

Onderscheid tussen esstialisme en constructivisme?

A
  • Essentialisme: werkelijkheid is in essentie zo
    • onbemiddeld, rechtstreeks van God, absoluutheidsaanspraak
  • Constructivisme: mens constructueert wereld
    • Historischgesitueerd, bijdrage van mensen
  • Bv. Gender/geslacht: niet of-of maar en-en
  • De objectieve werkelijkheid is allen maar subjectief toegankelijk (hermeneutiek). Sociale constructie van de werkelijkheid
    *
54
Q

Wat is de oplossing in de spanning essentialisme of constructivisme?

A
  • Oplossing: de kritiek: bewuste, onderbouwde keuzes maken:
    1. Zelfreflexieve houding: bewustwording van de contingentie van de eigen benadering: bewust keuzes maken, rekening houden met de grenzen van de wetenschap en de kennis. Met eigen perspectief, verantwoording afleggen. $
    2. Wetenschappelijke werken: bewaren van afstand, germeneutiek van wantrouwen en vertrouwen
    3. Communicatiegemeenschap: openstaan voor kritiek van anderen, transprarantie, uitwisseling, communicatie, academische bescheidenheid