Hoofdstuk 13.1, 13.2 en 13.5 + Topic 8 Flashcards

1
Q

Wat is sociale cognitie?

A

Het kunnen nadenken over de gevoelens en het gedrag van jezelf, anderen, groepen en sociale systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een false belief task?

A

Een test om te kijken of iemand snapt dat mensen een foute aanname kunnen hebben, en dat dit hun gedrag kan beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de Sally-Anne taak?

A

Sally stopt een bal in het mandje, en gaat dan weg. Anne verplaatst de bal naar een ander mandje. In welk mandje gaat Sally om de bal te pakken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een theory of mind?

A

Het begrip dat mensen mentale staten hebben en dat die hun gedrag beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een verklaring voor het abnormale sociale gedrag van mensen met autisme?

A

Ze lijken geen of een slechtere theory of mind te hebben, en kunnen andere mensen daardoor slechter begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is joint attention?

A

Tegelijkertijd met iemand anders naar iets kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat laat pretend play zien?

A

Dat kinderen onderscheid kunnen maken tussen realiteit en nep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat laat joint attention zien?

A

Dat het kind begrijpt dat andere mensen een andere perceptuele ervaring kunnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat laat imitatie zien?

A

Dat kinderen andere mensen hun gedrag voor zich kunnen halen en snappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is desire psychology?

A

Dat peuters kunnen praten over wat ze willen, en gedrag kunnen verklaren vanuit verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is belief-desire psychology? Wanneer ontwikkelt dit zich?

A

Dat kleuters begrijpen dat mensen dingen doen omdat ze iets willen, en ook denken dat dat gedrag hun wens zal vervullen. Rond de 3 of 4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kan een theory of mind evolutionaire voordelig zijn?

A

Omdat mensen hun intenties kunnen inschatten kan helpen bij overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een voorwaarde voor een kind om theory of mind en sociale cognitie te ontwikkelen?

A

Interactie met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontwikkelt de perceptie van anderen?

A

Jonge kinderen zien mensen vooral als hun uiterlijk
Rond de 7 jaar zien ze mensen als hun permanente persoonlijkheidstekken (vriendelijk, bazig)
Rond de 11 jaar snappen ze dat persoonlijkheid ook gedrag kan verklaren
In de adolescentie komt het begrip dat iedereen uniek is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn perspective-taking skills?

A

De vaardigheid van andere mensen hun perspectief kunnen aannemen en hun gedachten en gevoelens kunnen begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontwikkelen perspective-taking skills?

A

Jonge kinderen zijn egocentrisch, rond de 8 jaar is het begrip dat mensen andere perspectieven kunnen hebben, en vanaf 12 jaar kunnen kinderen meerdere perspectieven afwegen

17
Q

Wat is empathie?

A

Het voelen van de emoties van een ander

18
Q

Wat is antisociaal gedrag?

A

Gedrag dat wetten en normen overtreedt

19
Q

Wat houdt het preconventiële level van moraliteit in?

A

Regels zijn nog niet geinternaliseerd.
Stage 1 houdt in dat of iets goed of slecht is afhangt van de consequenties
Stage 2 houdt in dat je je aan de regels gaat houden omdat je dan beloond wordt

20
Q

Wat houdt het conventionele level van moraliteit in?

A

Er zijn geïnternaliseerde regels
In stage 3 zijn goede dingen dingen die goedgekeurd worden door anderen
In stage 4 is er het geloof dat je aan de wetten moet houden omdat dat de sociale orde in stand houdt

21
Q

Wat houdt het postconventionele level van moraliteit in?

A

Wat goed of slecht is hangt af van brede principes die de persoon zelf heeft.
In stage 5 komt er begrip van waarom wetten er zijn
In stage 6 is goed en slecht afhankelijk van zelfbedachte principes die universeel toegepast worden

22
Q

Wat is een morele identiteit?

A

Wanneer je jezelf ziet als een moreel persoon, met bepaalde moralen die een deel uitmaken van jouzelf

23
Q

Wat voor soort morele redeneringen worden er vooral gemaakt in de adolescentie?

A

Vooral conventioneel, dus stage 3 en 4. De adolescent begint zich aan de regels te willen houden

24
Q

Wie vertonen het vaakst antisociaal gedrag op latere leeftijd?

A

Mensen die vroeg beginnen ermee die ernstigere dingen doen

25
Q

Hoe is het moreel denken in mensen die antisociaal gedrag vertonen?

A

Ze hebben vaak minder empathie en schuldgevoelens, en hebben vaker preconventioneel moreel denken

26
Q

Wat is een hostile attribution bias?

A

Dat mensen de wereld zien als een bedreigende plek en er vanuit gaan dat anderen hen pijn willen doen

27
Q

Wat stelt het model van Patterson over antisociaal gedrag?

A

In de kindertijd groeien antisociale mensen vaak op in een omgeving waarin gedragsproblemen erg waarschijnlijk zijn, wat zorgt voor afwijzing van leeftijdsgenoten en schoolproblemen. Hierdoor belanden de delinquenten in een groep met andere afgewezen mensen

28
Q

Hoe kan je antisociaal gedrag verklaren aan de hand van een gen-omgevingsinteractie?

A

Kinderen met een predispositie vertonen sneller antisociaal gedrag als ze ook slecht opgevoed worden

29
Q

Hoe kan je antisociaal gedrag verklaren aan de hand van de gen-omgevingscorrelatie?

A

Kinderen met een predispositie kunnen ook bepaald gedrag uitlokken vanuit de omgeving, en daardoor zelf antisociaal gedrag gaan vertonen

30
Q

Wat is kritiek op het morele fasen model van Kohlberg?

A

Beslissen in welke fase iemand zit gaat via dilemma’s, maar morele kennis is niet hetzelfde als moreel gedrag

31
Q

Wat zijn second-order beliefs?

A

Het snappen dat je kan denken over de gedachten van anderen

32
Q

Wanneer begint instrumenteel helpen? Wat is het?

A

Wanneer een kind zelfherkenning heeft en bezorgd kan worden over anderen. Het is het helpen door hulpmiddelen aan te bieden

33
Q

Wat is empathisch helpen?

A

Een reactie om iemand te proberen te troosten

34
Q

Wat is reactief en proactieve agressie?

A

Reactief is als reactie op dreiging of frustratie, een impuls
Proactief is om een doel te bereiken

35
Q

Wat is een mogelijke verklaring van dat in de adolescentie meer antisociaal gedrag wordt vertoond?

A

Er is minder inhibitie omdat de hersenen nog niet volgroeid zijn
En ze worden al verwacht om zich volwassen te gedragen, maar hebben niet dezelfde volwassen dingen zoals status en seks