hoofdstuk 10: beginselen van het privaatrecht Flashcards

1
Q

privaatrecht?

A

Geheel aan regels dat betrekking heeft op de onderlinge verhouding tussen burgers
soms ook van toepassing op verhouding tussen burger en overheid
goederenrecht, verbintenissenrecht, overeenkomstenrecht, onrechtmatige daad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bron van privaatrecht?

A

burgerlijkwetboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vermogen?

A

Alle goederen die aan een persoon toebehoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

goederen?

A

goederen: alle in geld waardeerbare rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vermogenrecht/patrimoniale rechten

A

rechten die in geld waardeerbaar zijn
economische waarde, verhandelbaar, in geld waardeerbaar, doven niet uit bij het overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zakelijke rechten?

A

recht op een bepaald goed, heerschappij, aan iedereen tegenstelbaar, volgrecht
bij wet bepaald, publiciteit is vereist (roerend goed: door bezit, onroerend goed: door registratie), lange verjaringstermijn (30j)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

persoonlijke rechten/vorderingsrechten

A

recht dat een persoon (schuldeiser) heeft om van een andere persoon (de schuldenaar) een bepaalde prestatie te eisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intellectuele rechten

A

gwn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

extra patrimoniale rechten

A

rechten die NIET in geld waardeerbaar zijn: persoonlijkheidsrechten en familierechten
geen economische waarde, niet verhandelbaar, niet in geld waardeerbaar, eindigen bij overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

niet nakoming van verbintenis?

A

1 persoon = 1 vermogen
vermogensbescherming als verzachting: oprichting van rechtspersoon of huwelijksvermogensrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 soorten verplichtingen van A naar B

A

1) eenzijdig: 1 schuldenaar en 1 schuldeiser
2) wederkerig: beide zijn zowel schuldenaar als shculdeiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar komen verbintenissen vandaan?

A

1) meerzijdige wilsuiting
2) eenzijdige wilsuiting
2) onrechtmatige daad
4) quasi-contracten
5) rechtsfeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

meerzijdige wilsuiting

A

wil van 2 of meer partijen
maar niet elke van de partijen heeft per definitie een verbintenis bv. bruikleen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eenzijdige wilsuiting?

A

wil van 1 partij doet verbintenis ontstaan -> de verbintenis is er zonder dat de andere partij moet aanvaarden. Bv. wie mijn hond terug vindt krijgt 100 euro.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onrechtmatige daad

A

verbintenis vloeit voor uit schade door fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

quasi-contracten

A

beperkt aantal gevallen waarin geen wilsuiting en geen onrechtmatige daad, maar toch een verbintenis
1) zaakwaarneming
2) onverschuldigde betaling
3) ongerechtvaardigde verrijking

17
Q

zaakwaarneming?

A

iets doen om te helpen en komsten maken die je moet vergoeden

18
Q

onverschuldigde betaling

A

geld gekregen dat niet voor u bedoeld was: plicht om geld terug te betalen!

19
Q

ongerechtvaardigde verrijking

A

jouw vermogen neemt toe zonder dat er reden is die het kan rechtvaardigen. Bv. keukenrenovatie in huis dat niet van jou is.

20
Q

rechtsfeit

A

niemand handelt, maar toch treedt er een rechtsgevolg op omdat de wet dat zo regelt. Bv 18 jaar geworden, je mag gaan stemmen.

21
Q

aanvullend recht?

A

vult gaatjes in overeenkomst als ze niet geregeld is.

22
Q

dwingend recht

A

hiervan mag niet afgeweken worden, zwakkere beschermen
Enkel de beschermde partij kan nietigheid aanvragen

23
Q

hoe dwingend recht herkennen?

A

1) letterlijk
2) blijkt uit de formulering bv. ‘tenzij de wet anders bepaald’
3) publiekrechtelijke regels

24
Q

recht van openbare orde?

A

beschermt de samenleving, iedeereen kan de overeenkomst nietig verklaren

25
Q

recht van openbare orde herkennen?

A

1) haast nooit letterlijk
2) strafbepaling als indicatie
3) intentie van wetgever
4) interpretatie en rechtspraak

26
Q

bevrijdende verjaring

A

mijn recht is mijn recht niet meer
zakelijke vordering: 20 jaar
persoonlijke vordering 10 jaar
buitencontractuele vordering 5 jaar

27
Q

stuiting?

A

klok terug op 0 bv. door een dagvaarding

28
Q

schorsing

A

klok pauzeren of niet laten starten bv. bij een minderjarige

29
Q

verkrijgende verjaring

A

niet mijn recht wordt mijn recht