Hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

wat zijn de 3 aspecten van een emotie?

A

evaluatie van de stimulus, fysiologische reactie, bewuste subjectieve ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie emotie

A

een reactie op een stimulus die deze uitlokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functies van emoties (Rolls 1999)

A

overlevingsgericht, communicatie, cognitieve ondersteuning (herinnering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

theorieën over de volgorde van aspecten van emoties?

A
  • James-Lange
  • Cannon-Bard
  • Lazarus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar hadden de 3 theorieën over emoties gelijk over?

A

emoties worden gedeeltelijk afgelezen door reageren op lichamelijke verandering en cognitieve interpretatie is nodig om emotie te duiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee typen vragen kunnen gesteld worden bij een leugendetector test?

A

kritische vragen en guilt knowledge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het probleem bij kritische vragen?

A

bij een kritische vraag kun je alsnog onder stress komen te staan. de leugendetector geeft dan een valse leugen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wie bedacht de 6 universele primaire emoties?

A

Ekman in 1992

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de hypothese van gezichtsfeedback

A

emotionele ervaringen wordt versterkt of verzwakt door de spieractiviteit in het gezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de conclusie van de tweefactorentheorie?

A

mensen schrijven de oorsprong van hun emotie soms toe aan de verkeerde bron, omdat ze een fysiologische reactie verkeerd interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de twee visies/categorieën voor emoties

A

valentie (waardigheid) en arousal (hoeveelheid actie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zijn emoties en aandacht verbonden?

A

angst-inducerende stimuli krijgen automatisch toestaan tot bewustzijn (spinnen tussen bloemen) en angstige proefpersonen reageren sneller op stip op plaats van angst gerelateerde woord (Dotrope taak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe beïnvloeden emoties en perceptie elkaar?

A

emotie beïnvloedt de kwaliteit van perceptie en je bui beïnvloedt hoe je emoties van anderen waarneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe beïnvloeden emoties het geheugen?

A

stimuli wordt beter gecodeerd, emotie beïnvloedt functie van hippocampus, neiging tot oproepen herinneringen op te halen die in overeenstemming zijn met gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de vormen van cognitieve controle over emoties?

A

onderdrukking, herbeoordeling, aandacht selectief richten, werkgeheugen, toneelspelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn secundaire emoties?

A

emoties die alleen bij mensen voorkomen en in de eerste plaats cultureel bepaald zijn.

17
Q

welke 6 corticale regio’s zijn belangrijk voor de interactie tussen cognitie en emotie?

A

hippocampus, Gyrus cinguli, ventromedial prefrontale cortex, orbitofrontale cortex, pariëtale cortex.

18
Q

Wat doen de Gyrus cinguli en de ventromediale prefrontale cortex?

A

de amygdala onderdrukken tijdens herbeoordeling

19
Q

wat doet de pariëtale cortex?

A

van belang bij percipiëren, begrijpen en onthouden van emotioneel belangrijke stimuli

20
Q

Wat doet de orbitofrontale cortex?

A

strategisch adequaat reageren op complexe straffen en beloningen. (“Dus dat je niet gaat huilen als je een koekje krijgt” - Dana, 2022)

21
Q

Wat is het syndroom van Capgras?

A

dissociatie tussen de cognitieve en de fysiologische reactie, tegenovergestelde van prosopagnosie.

22
Q

Wat is het syndroom van Capgras?

A

dissociatie tussen de cognitieve en de fysiologische reactie, tegenovergestelde van prosopagnosie.

23
Q

Definitie motivatie?

A

Verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt/zich beweegt.

24
Q

indeling van ontstaan behoeften gerichte motivaties

A

interne en externe behoeftes

25
Q

Wat zijn de 3 behoeften gebaseerd motivatietheorieën?

A

drifttheorie, instinct theorie, opwindingstheorie

26
Q

5 niveau’s van piramide van Maslow

A
  1. zelfontplooiing
  2. waardering
  3. sociale acceptatie
  4. zekerheid
  5. fysiologische behoeften
27
Q

Wat zijn de 2 soorten doelgebaseerde motivatie?

A

Intrinsieke (= iets doen omdat je er plezier uithaalt) extrinsieke (= iets doen omdat het leid tot het behalen van een ander doel).

28
Q

wat zijn conflicterende motivaties?

A

wanneer motivaties vanuit behoeften en doelen in conflict raken.

28
Q

wat is egodepletie?

A

de mate van zelfcontrole vermindert naarmate men meer keuzes moet maken waar zelfcontrole voor nodig is.

29
Q

Wat stelt de wet van Yerkes en Dodson?

A

Voor elke taak is er een optimaal niveau van motivatie.

30
Q

Wat is maladaptief perfectionisme

A

wanneer de nagestreefde perfectiegraad de prestaties schaadt

31
Q

Welk hormoon regelt voornamelijk seksueel gedrag bij mensen?

A

testosteron

32
Q

Wat is het coolidge-effect

A

na gemeenschap met een partner brengt de introductie van een nieuwe partner een snelle hernieuwde activiteit teweeg.

33
Q

welke factoren spelen een rol bij homoseksualiteit?

A

biologische, cognitieve en sociaal-culturele factoren.