Hoofdstuk 1: Evolutie en gedragsgenetica Flashcards

1
Q

Overerving

A

Er zijn overerfbare eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Variatie

A

Er bestaat variabiliteit in deze eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Selectie

A

Sommige van deze overerfbare eigenschappen hangen in een bepaalde context samen met groter reproductief succes
→ Niet per se de sterkste/slimste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verwantenselectie

A

‘Ik zou met plezier het leven geven voor twee broers, twee kinderen of acht kozijnen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Seksuele selectie

A

Je wordt geselecteerd op kenmerken die rechtstreeks je aantrekkelijkheid voor seksuele partners kan vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Obstretisch dilemma-hypothese

A

Groot brein + smal geboortekanaal (door rechtop te lopen) → complicaties bij het baren
Verklaring voor rijpingsvertraging: kinderen worden geboren met zeer immatuur brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pruning

A

Op 2 – 3 jaar 50% meer verbindingen dan als volwassene, dan tot zeker in late adolescentie belangrijke reductie; ‘te veel’ connecties aanmaken om de beste te behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociale brein-hypothese

A

Complexiteit van sociaal leven als drijvende factor achter vergroting van (vooral frontale) cortex  hoe groter groep waarin je leeft, hoe groter volume cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heritabiliteit

A

Mate waarin variabiliteit in een eigenschap verklaard wordt door genetische variabiliteit – steeds in een bepaalde omgeving of groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Concordantie

A

Mate waarin tweelingen eenzelfde eigenschap vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Formule van Falconer

A

(concordantie MZ - concordantie DZ) x2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Menselijk genoom

A

Genetisch materiaal in elke celkern, ingedeeld in 23 paar dus 46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genotype

A

Genetische code van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fenotype

A

Observeerbare eigenschappen van een individu, gevolg van samenspel genotype en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Junk DNA

A

Staat in voor regulatie
99% van het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een gen

A

Stukje DNA dat instructies voor aanmaak van bepaalde proteïnen bevat
Slechts 1,5% van het DNA

17
Q

Een allel

A

Versie van een gen, vaak meerdere courante varianten

18
Q

Polygenetische eigenschappen

A

Bepaald fenotypisch eigenschap wordt bepaald door meerdere genen

19
Q

Pleiotropie

A

Eén gen beïnvloedt meerdere afzonderlijke fenotypische eigenschappen