hoofdstuck 7 Flashcards
1
Q
af en toe
A
ab und zu
2
Q
anders
A
anders
3
Q
het appartement
A
Wohnung
4
Q
de badkamer
A
Bad
5
Q
het balkon
A
Balkon
6
Q
de bank
A
Couch, Bank
7
Q
de begane grond
A
Erdgeschoss
8
Q
belangrijk
A
wichtig
9
Q
bestaan
A
existieren, bestehen
10
Q
de bibliotheek
A
Bibliothek
11
Q
binnen
A
drinnen
12
Q
de boekenkast
A
Bücherschrank
13
Q
brengen
A
bringen
14
Q
buiten
A
draußen
15
Q
het bureau
A
Schreibtisch
16
Q
de buurt
A
Nachbarschaft
17
Q
daarom
A
darum
18
Q
het dak
A
Dach
19
Q
delen
A
teilen
20
Q
deze
A
dieses (hier)
21
Q
die
A
jenes (dort)
22
Q
dit
A
dieses (hier)
23
Q
dat
A
jenes (dort)
24
Q
donker
A
dunkel
25
Q
door de week
A
unter der Woche
26
Q
eigen
A
eigenes
27
Q
er
A
da
28
Q
het examen
A
Prüfung
29
Q
de garage
A
Garage
30
Q
gedag zeggen
A
begrüßen
31
Q
goedkoop
A
günstig
32
Q
gooien
A
werfen