Hoofd 7 Flashcards
le repas
de maaltijd
le petit-déjeuner
het ontbijt
le déjeuner
het middagmaal
le dîner
het middagmaal
le souper
het avondmaal
le dîner
het avondmaal
le menu
de menu
l’assiette
het bord
la fourchette
de vork
la cuillère, cuiller
de lepel
le couteau
het mes
le restaurant
het restaurant
la table
de tafel
mettre la table
de tafel dekken
à table
aan tafel
bon appéit
smakelijk
santé
gezondheid, proost
passe-moi la viande, s.t.p?
geef mij het vlees door, a.u.b
encore un peu de…
nog een beetje…
c’est bon
het is lekker/goed eten
le légume
de groente
la salade
de salade
la tomate
de tomaat
la carotte
de wortel
le chamignon
de paddenstoel
l’aubergine
de aubergine
le brocoli
de brocoli
le céleri
de selder
le chicon
het witloof
l’endive
de andijvie
le chou de bruxelles
het spruitje
le chou-fleur
de bloemkool
le concombre
de kimkommer
la courgette
de courgette
les crudités
de rauwkost
les épinards
de spinazie
le haricot vert
het princessenboontje
le petit pois
het erwtje
l’oignon
de ui
le poireau
de prei
le poivron
de paprika
le radis
de radijs
le fruit
het stuk fruit
la pomme
de appel
la poire
de peer
la banane
de banaan
l’orange
de sinaasappel
la cerise
de kers
la fraise
de aardbei
la framboise
de framboos
la nectarine
de nectarine
le kiwi
de kiwi
la melon
de meloen
le citron
de citroen
la pêche
de perzik
la prine
de pruim
l’ananas
de ananas
le raisin
de druif
le pamplemousse
de pompelmoes
le pain
het brood
la baguette
het stokbrood
le croissant
de croissant
le riz
de rijst
les pâtes
de pasta/deegwaren
la farine
de bloem
la viande
het vlees
la charcuterie
de fijne vleeswaren
le jambon
de hesp
la tartine
de boterham
la confiture
de jam
le fromage
de kaas
le beurre
de boter
le yaourt
de yoghurt
l’oeuf
het ei
le sucre
de suiker
la soupe
de soep
le poisson
de vis
les frites
de frieten
la pomme de terre
de aardappel
les spaghettis
de spaghetti
les céréales
de ontbijtgranen
les chips
de chips
la pizza
de pizza
la sauce
de saus
la mayonnaise
de mayonaise
le dessert
het dessert
la glace
het ijsje
le chocolat
de chocolade
manger
eten
avoir faim
honger hebben
avoir soif
dorst hebben
je voudrais…
ik zou graag… willen
j’ai envie de/d’…
ik heb zin in…
un kilo de…
een kilo…
cent grammes de…
hondered gram…
un morceau de…
een stukje…
le vin
de wijn
l’eau
het water
le lait
de melk
la bière
het bier
la limonade
de limonade
le coca
de cola
le jus de fruit(s)
het fruitsap
le café
de koffie
le thé
de thee
le chocolat (chaud)
de chocolademelk
boire
drinken
un verre de/d’…
een glas…
une tasse de/d’…
een kopje…
une bouteille
een fles
un litre de..
een liter…
ça fait combien?
hoeveel kost het?
la fête
het feest
l’anniversaire
de veerjaardag
le mariage
het huwelijk
la naissance
de geboorte
pâques
pasen
(la) noël
kerstmis
le jour de l’an
nieuwjaarsdag
le nouvel an
nieuwjaar
le carnaval
carnaval
bonne fête
gelukkige feestdag
félicitations
proficiat
joyeuses pâques
vrolijk pasen
joyeux noël
vrolijk kerstfeest
joyeux anniversaire
gelukkige verjaardag
bonne année
gelukkig nieuwjaar
bravo
bravo
c’est chouette
‘t is tof
formidable
geweldig
bonne chance
veel geluk
super
super
l’assiette creuse
het diep bord
l’assiette plate
het platte bord
le beurrier
de botervloot
la cafetière
de koffiekan, het koffiezetapparaat
la carafe
de karaf
le couvert
het bestek
la louche
de pollepel
la nappe
het tafelkleed
le plateau
het dienblad
le poivrier
het pepervat
la salière
het zoutvat
la serviette
het servet
le sucrier
de suikerpot
le tire-bouchon
de kurkentrekker
l’apéritif
de aperitief
l’entrée
het voorgerecht
le goûter
het vieruurtje
le plat
het gerecht
le plat du jour
de dagschotel
le plat pricipal
het hoofdgerecht
l’eau pétillante
het spuitwater
l’eau plate
het plat water
débarrasser la table
de tafel afruimen
déjeuner
het middagmaal
dîner
het middagmaal
dîner
het avondmaal
souper
het avondmaal
célébrer
vieren
inviter
uitnodigen
accueillir
ontvangen
servir
bedienen
triquer
op iemands gezondheid drinken
verser
gieten
ajouter
toevoegen
chauffer
verwarmen
couper
snijden
cuire
koken, braden
éplucher
schillen, pellen
fondre
smelten
goûter
proeven
griller
roosteren
mélanger
mengen
préparer
klaarmaken
râper
raspen
amer, amère
bitter
saignanat
saignant
à point
à point
bien cuit
goed doorbakken
cru
rouw
délicieux, délicieuse
heerlijk, bijzonder lekker
épicé
gekruid
fade
flauw, smaakloos
fort
sterk
fumé
gerookt
gras, grasse
vet
moulu
gemalen
salé
gezouten
sucré
zoet
tendre
mals
la barquette
het bakje
la boîte
het blikje
la brique
het brik
la canette
het blikje
le pot
de pot
le sac
de zak
le sachet
het zakje
l’épice
de specerij
les herbes
de kruiden
l’huile d’olive
olijfolie
le miel
honing
la moutarde
mosterd
le poivre
de peper
le sel
het zout
le vinaigre
de azijn
une barre de chocolat
een reep chocolade
une pincée de
een snuifje
une tranche de
een sneetje
l’armistice
wapenstilstand
l’ascension
hemelvaarsdag
l’assomption
mariatenhemelopneming
le baptême
het doopsel
la communion
de communie
l’enterrement
de begrafenis
la fête de mères
moederdag
la fête des pères
vaderdag
la fêtes du travail
het feest van de arbeid
la fête nationale
de nationale feestdag
les fiançailles
de verloving
le jour de morts
allerzielen
la pentecôte
pinksteren
le réveillon de la saint-sylvestre
het oudejaarsfeest
la saint-nicolas
sinterklaas
la saint-valentin
valentijnsdag
la toussaint
allerheiligen
le ballon
de ballon
la boule (de noël)
de kerstbal
le chandelier
de kandelaar
les cloches (de pâques)
de (paas)klokken
les confettis
de confetti
la crèche
de kerststal
le feu d’artifice
het vuurwerk
le père noël
de kerstman
le sapin de noël
de kerstboom
les serpentins
de serpentines
