Het zelf Flashcards

1
Q

zelfconcept

A

geheel van overtuigingen dat mensen hebben over hun persoonlijke eigenschappen, oftewel onze kennis over wie we zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onafhankelijk zelfbeeld

A

manier om zichzelf te definiëren in termen van de eigen interne gedachten, gevoelens en handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderling afhankelijk zelfbeeld

A

manier om zichzelf te definiëren in termen van de relaties met andere mensen, erkennen dat het eigen gedrag dikwijls bepaald wordt door de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

introspectie

A

proces waarbij mensen naar binnen kijken en hun eigen gedachten, gevoelens en motieven onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zelfbewustzijn

A

de handeling van het denken over onszelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zelfbewustzijnstheorie

A

idee dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze hun gedrag evalueren en het vergelijken met hun innerlijke normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

causale theorieën

A

theorieën over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering

A

attitudeverandering die wordt veroorzaakt doordat men nadenkt over de redenen voor de eigen attitudes; mensen gaan er van uit dan hun attitudes overeenkomen met redenen die plausibel en gemakkelijk te verwoorden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zelfperceptietheorie

A

theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

intrinsieke motivatie

A

verlangen om ergens aan te beginnen omdat e ervan geniet of het interessant vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extrinsieke motivatie

A

verlangen om ergens aan te beginnen vanwege externe beloningen of druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overrechtvaardigingseffect

A

de neiging van mensen om de oorzaken van hun gedrag te zoeken in dwingende extrinsieke motivaties, waardoor ze de invloed van intrinsieke redenen onderschatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

taakafhankelijke beloning

A

beloning die gegeven wordt voor het uitvoeren van een taak, ongeacht hoe goed dat gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prestatieafhankelijke beloning

A

beloning die gebaseerd is op hoe goed een taak wordt uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vast denkkader (fixed mindset)

A

het idee dat we bepaalde een capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit gegeven onveranderlijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vormbaar denkkader (growth mindset)

A

het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen cultiveren en ontwikkelen

17
Q

tweefactorentheorie van emotie

A

het idee dat een emotionele ervaring het resultaat is van een zelfperceptieproces dat uit twee stappen bestaat e, waarin mensen eerst fysiologische opwinding (arousal) ervaren en daar vervolgens een geschikte verklaring voor zoeken

18
Q

misattributie van opwinding

A

proces waarbij mensen verkeerde conclusies trekken over de oorzaak van hun gevoelens

19
Q

sociale vergelijkingstheorie

A

het idee dat we over onze eigen vaardigheden en attitudes leren door onszelf te vergelijken met andere mensen

20
Q

opwaartse sociale vergelijking

A

onszelf vergelijken met mensen die beter scoren op een bepaalde eigenschap of vaardigheid dan wijzelf

21
Q

neerwaartse sociale vergelijking

A

onszelf vergelijken met mensen die slechter scoren dan wijzelf op een bepaalde eigenschap of vaardigheid

22
Q

sociale afstemming

A

het proces waarin mensen attitudes van elkaar overnemen

23
Q

affectieve voorspelling

A

verwachte gevoelens over een toekomstige gebeurtenis

24
Q

ego-depletie

A

de staat waarbij de energiebron die nodig is voor zelfcontrole is uitgeput, waardoor het uitoefenen van zelfcontrole niet tot nauwelijks mogelijk is

25
Q

impressiemanagement

A

poging van mensen om anderen over te halen om hen te zien zoals ze gezien willen worden

26
Q

vleien

A

proces waarbij mensen anderen naar de mond praten, prijzen en proberen zichzelf sympathiek te maken in de ogen van iemand anders, die vaak een hogere status heeft

27
Q

zelfsabotage

A

strategie waarbij mensen voor zichzelf obstakels en excuses creëren zodat ze bij een mislukking niet zichzelf de schuld hoeven te geven

28
Q

zelfvertrouwen

A

de beoordeling van mensen van wat ze zelf waard zijn; dat wil zeggen: de mate waarin ze zichzelf als goed, competent en fatsoenlijk zien

29
Q

angstmanagementtheorie

A

de theorie die inhoudt dat zelfvertrouwen een buffer is die mensen beschermt tegen angstwekkende gedachten over hun eigen sterfelijkheid

30
Q

self-efficacy

A

de mate waarin iemand zich bekwaam voelt een bepaalde taak uit te voeren of een bepaald doel te behalen, ook wel zelfeffectiviteit genoemd

31
Q

narcisme

A

de combinatie van excessieve zelfgerichtheid en een gebrek aan empathie voor anderen