Herkansing Flashcards

1
Q

Functies NO

A

Dilatatie
Antistolling
Nieuwvorming
Anti-inflammatoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het effect van acetylcholine op de vaten?

A

Hogere afgifte NO en dus dilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit wordt NO gevormd?

A

Arginine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt de sympathicus gebruikt om mensen met essentiële hypertensie te behandelen?

A

Stent in carotis waardoor baroreceptoren continu worden gestimuleerd –> gemiddelde bloeddruk met 20-30 mmHg omlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Metabole vasodilatoren

A

O2
CO2
H+
K+
Prostaglandines
Adenosine
Stikstofmonoxide (NO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hormonale vasodilatoren?

A

ANP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metabole vasoconstrictors

A

Endotheline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hormonale vasoconstrictors?

A

Angiotensine II
Antidiuretisch hormoon
Adrenaline
Noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke NOS calciumafhankelijk?

A

NOS-1 of neuronaal NOS
NOS-3 of endotheliaal NOS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet ADMA?

A

Zorgt voor verminderde productie van NO door eNOS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet DDAH?

A

Breekt ADMA af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Stijver worden van arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is atherosclerose/atherogenese?

A

Plaque vorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is angiogenese?

A

Vorming nieuw capillair netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is arteriogenese?

A

Vorming van pre-existente collaterale arteriolen tot functionele collaterale arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de grote vaten vasculitiden?

A

Reuscelvasculitiden
Takayasu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de middelgrote vaten vasculitiden?

A

Polyarteritis nodosa (PAN)
Kawasaki

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerken reuscelvasculitis?

A

> 50 jaar
Hoofdpijn
Amourosis fugax
(kaak)claudicatio
Pijn in nek, schouder/heupgordel >4 weken
Ochtendstijfheid >60 min
Hoge BSE of CRP en normocytaire anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In hoeveel procent van de gevallen van a. temporalis is het biopt positief?

A

25-30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke aanvullende diagnostiek bij grote vaten vasculitis?

A

FDG-PET-CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn complicaties van een grote vaten vasculitis?

A

Blindheid
Arm claudicatio door afsluiting subclavia
Aneurysma: vasculitis te laat herkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling grote vaten vasculitis?

A

Prednison, als klachten terugkomen methotrexaat erbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gemiddelde leeftijd bij PAN? Welk geslacht?

A

40 jaar, mannen vaker aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de criteria voor PAN?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor aanvullend onderzoek bij PAN?

A

ANCA negatief
Angiografie nieren en mesenteriale vaten
Biopsie: necrotiserende vasculitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke bloedvaten vooral aangedaan bij necrotiserende vasculitis (PAN)?

A

Renale en viscerale vaten. Geen pulmonale betrokkenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Symptomen van PAN?

A

Snel ontstane hypertensie
Angina abdominale
Bloed bij ontlasting
Spierpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Oorzaken van PAN?

A

HBV
HCV
HIV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke vascuilitiden vallen onder ANCA-geassocieerde vasculitis?

A

Microscopische polyangiitis (MPA)
Granulomatose met polyangiitis (Wegener = GPA)
Eosinofiele granulomatose met polyangiitis (Churg-Strauss = EGPA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn ANCA’s?

A

Antistoffen tegen neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarbij zie je vooral C-ANCA?

A

GPA (wegener)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarbij zie je vooral P-ANCA?

A

MPA
EGPA (Churg-Strauss)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bij welke vasculitiden zie je glomeulonefritis en infiltraten en hemoptoë in de long?

A

MPA en GPA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij welke vasculitiden zie je KNO-problematiek?

A

GPA (Wegener)
EGPA (Churg-Strauss)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij welke vasculitis hoort astma?

A

EGPA (Churg-Strauss)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke ANCA hoort bij MPA?

A

90% MPO-ANCA = P-ANCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke ANCA hoort bij GPA?

A

> 80% PR3-ANCA = C-ANCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke ANCA hoort bij EGPA?

A

40% MPO-ANCA = P-ANCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Behandeling ANCA gerelateerde vasculitis?

A

Prednison + cyclofosfamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurt er met de bloeddruk als er alleen sprak is van verstijving van de grote vaten?

A

Geïsoleerde systolische hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Bij welke dikte noem je het microcirculatie?

A

200 micrometer doorsnede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe kan de maximale doorbloeding van het hart gemeten worden?

A

Adenosine kan in het hart ingebracht worden wat de doorbloeding stimuleert. Normaal zou het met een factor 3 moeten toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor invloed heeft insuline op endotheel?

A

Stimuleert de afgifte van NO en endothelline. In vaten van een obese persoon zorgt insuline voor constrictie van de vaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is rarefactie?

A

Het verdwijnen van capillairen bij hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat kun je in het bloed zien bij rarefactie?

A

Verhoogde uerum concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Een zwangere vrouw met pijn bovenin de buik komt bij 30 weken zwangerschapsduur bij de huisarts. Het eerste orgaan dat geëvalueerd moet worden is
de

A

Lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van maternale sterfte in Nederland?

A

Eclampsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Iemand zonder thoracale klachten of met reeds stabiele angina pectoris kan plotseling instabiele angina pectoris krijgen.
Welke twee pathofysiologische factoren zijn het belangrijkst voor de transitie van een stabiele plaque naar een instabiele plaque?
De dikte van de fibrotische kap van een plaque
De grootte van de lipidenkern van de plaque
De mate van inflammatie
De mate van vernauwing door de plaque

A

De dikte van de fibrotische kap van een plaque

De mate van inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Instabiele angina pectoris heeft een aanzienlijk groter risico op cardiovasculaire complicaties vergeleken met stabiele angina pectoris. Het is belangrijk
instabiele angina pectoris anamnestisch snel te onderkennen.
Welke drie van onderstaande klachten horen volgens de definitie bij instabiele angina pectoris?
Een plotse toename van stabiele angina pectoris
Klachten in rust
Recent ontstane angina pectoris (<2 maanden)
Uitstralende pijn naar de schouder

A

Een plotse toename van stabiele angina pectoris
Klachten in rust
Recent ontstane angina pectoris (<2 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Bij een patiënt met atypische thoracale klachten en veel aangetoonde kalk in zijn coronairen (CTa en calciumscore), wordt wegens de verminderde
beoordeelbaarheid van de CT en de klachten een coronairangiogram gemaakt.
Wanneer is een revascularisatie (dotter of bypass) geïndiceerd?

A

Bij elke aangetoonde stenose met ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Na hoeveel uur vanaf de start van klachten bij een STEMI is acute interventie niet meer nuttig.

A

12 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

De aanpassingsmechanismen om het hartminuutvolume op peil te houden zijn: variatie vulling hartholten (Frank-Starling), contractiele toestand en de
hartfrequentie.
Welk aanpassingsmechanisme(n) schiet(en) te kort bij diastolisch hartfalen?
Variatie vulling en contractiele toestand van de linkerventrikel
Variatie vulling van de linkerventrikel
Contractiele toestand en de hartfrequentie van de linkerventrikel
Contractiele toestand van de linkerventrikel

A

Variatie vulling van de linkerventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

In een bepaalde groep van patiënten met hartfalen is er een levensverlengend effect aangetoond van een ICD (interne cardiale defibrillator).
Voor welke patiënten met chronisch hartfalen is dit effect aangetoond?

Voor alle patiënten met ernstige klachten van hartfalen (NYHA III/IV)

Voor alle patiënten met een linkerventrikel ejectiefractie (LVEF) <35% en klachten van hartfalen na een acuut hartinfarct

Alleen voor patiënten met hartfalen en ernstige ritmestoornissen

Alleen voor patiënten die ventrikel fibrilleren (VF) hebben gehad

A

Voor alle patiënten met een linkerventrikel ejectiefractie (LVEF) <35% en klachten van hartfalen na een acuut hartinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoeveel procent van de mensen met hartfalen leven nog 5 jaar na de diagnose?

A

20-50%

56
Q

Wat is de P-golf?

A

Depolarisatie van de atria

57
Q

Wat is het PQ-segment?

A

Vertraging in de AV-knoop

58
Q

Wat is het QRS-complex?

A

Depolarisatie van de ventrikels en repolarisatie van de atria.

59
Q

Wat is het ST-segment?

A

Depolarisatie van de ventrikels is compleet

60
Q

Wat is de T-golf?

A

Repolarisatie van de ventrikels

61
Q

Bij welke vorm van familiaire hypercholesterolemie is een statine werkzaam?

A

Alleen bij de heterozygote vorm van familiare hypercholesterolemie kan een statine (cholesterolsyntheseremmer) de LDL-klaring doen toenemen

62
Q

Meest voorkomende oorzaak ulcus cruris is?

A

Veneuze insuffieciëntie

63
Q

Welke van de endotheelfuncties worden beïnvloed door perivasculair vetweefsel?

A

Ontsteking
Vaatdiameter

64
Q

Incidentie van pre-eclampsie?

A

3-5%

65
Q

Wanneer ontstaat pre-eclampsie?

A

Na 20 weken

66
Q

Definitie pre-eclampsie?

A

Proteïnurie >300 mg
OF
Orgaanstoornis (HELLP)
OF
Groeirestrictie (<p10)

67
Q

Welke zwangere vrouwen krijgen aspirine?

A

Vrouwen met hoge risicofactor of met twee matige risicofactoren

68
Q

Wat zijn hoge risicofactoren op pre-eclampsie?

A

Pre-eclampsie in eerdere ZS
Maternale ziekte
Pre-existente hypertensie

69
Q

Wat zijn matige risicofactoren op pre-eclampsie?

A

Nullipara
>40
Interval >10 jaar
Hoog BMI
Famileianamnese met pre-eclampsie
Meelring
ZS na eiceldonatie
Placenta-insufficiëntie in VG

70
Q

Maternale complicaties pre-eclampsie

A

Eclampsie
Hersenbloeding
Lever bloeding
Longoedeem
Nierfalen
Abruptio placentae

71
Q

Wanneer noem je het hypertensie?

A

Minimaal drie metingen in die maanden met een verhoogde systolische of diastolische waarde.

72
Q

wat veroorzaakt essentiële hypertensie?

A

Sympatische activiteit en toename van angiotensine II activiteit

73
Q

Wanneer hypertensie behandelen?

A

Indien hoger dan streefwaarde en:
1 atherosclerotische ziekten
2. diabetes met risicofactoren op orgaanschade
3. chronische nierschade
4. een score van >10%

74
Q

Wanneer overweeg je medicatie bij hypertensie?

A

Hoger dan streefwaarde en:
1. DM zonder risicofactoren (nierschade, hypercholesterolemie, roken)
2. matige chronische nierschade
3. ernstige hypertensie
4. score >5% en <10%

75
Q

Welke antihypertensiva werken in op RAAS?

A

ACE/ARB
Betablokkers

76
Q

Welk voorkeursmiddel bij verhoogde albuminurie?

A

ACE-R/ARB

77
Q

Welk voorkeursmiddel bij eerder MI/coronairlijden?

A

Betablokker, ACE-R/ARB

78
Q

Welk voorkeursmiddel bij AP?

A

Betablokker, calciumantagonist

79
Q

Welk voorkeursmiddel bij hartfalen?

A

ACE-R/ARB, betablokkers, diuretica, mineralocorticoidereceptorantagonist

80
Q

Welk voorkeursmiddel bij atriumfibrilleren?

A

Beta-blokkers, non-dihydropyridine-calciumkanaalblokkers, ACE-R, mineralocorticoidereceptorantagonist

81
Q

Welk voorkeursmiddel bij perifeer arterieel vaatlijden?

A

ACE-R

82
Q

Welk voorkeursmiddel bij DM?

A

ACE-R/ARB

83
Q

Welk voorkeursmiddel bij zwangerschap?

A

Methyldopa, labetalol, calciumantagonist

84
Q

Waarom bij patiënten met diabetes en nierschade een ACE-R/ARB?

A

Bij DM wordt afferente vat van glomerulus wijder. ACE-R zorgen voor verwijding efferente vat waardoor druk lager wordt. Daardoor aan begin therapie eGFR omlaag.

85
Q

Welke antihypertensiva niet gebruiken tijdens zwangerschap

A

ACE-R
Thiazide diuretica

86
Q

Wat gebeurt er met de RAAS activiteit bij overgewicht en wat bij leeftijd?

A

Overgewicht neemt RAAS toe (dus ACE-R)
Bij leeftijd neemt RAAS af (dus calciumantagonist of diuretica)

87
Q

Wat doen ACE-R?

A

Remmen omzetten van angiotensine I naar angiotensine II. Remmen remodeling hartspier, gunstig na hartinfarct.

88
Q

Bijwerkingen ACE-R?

A

hyperkaliëmie, orthostatische hypertensie, anafylactoïde reacties, kriebelhoest.

89
Q

Interacties ACE-R?

A

NSAID’s en overige antihypertensiva. (NSAID → vernauwing afferent, ACE-R: verwijding efferent)

90
Q

conra-indicaties ACE-R?

A

pre-terminaal nierfalen en overgevoeligheidsreacties

91
Q

Uitgang ACE-R?

A

Lisinopril

92
Q

Werkingsmechanisme ARB?

A

Remmen effecten angiotensine II op bloedvaten en bijnieren.

93
Q

Bijwerkingen ARB’s?

A

Orthostatische hypotensie
Hyperkaliëmie

94
Q

Interacties ARB’s?

A

NSAID’d en overige antihypertensiva

95
Q

Contra-indicaties ARB’s?

A

Pre-terminaal nierfalen

96
Q

Uitgang ARB’s?

A

Losartan

97
Q

werking selectieve beta-blokkers

A

Antagoneren van de beta1-receptoren in hart en nieren

98
Q

Werking niet-selectieve beta-blokkers?

A

Antagonseren van beta1- en beta2-receptoren

99
Q

Werking beta-blokkers algemeen?

A

Antagoneren beta-receptoren waardoor afgifte van renine in de nier wordt geremd. Daling HF en hartminuutvolume.

100
Q

Welk achtervoegsel calciumantagonisten?

A

-dipine
Verapamil en diltiazem ook.

101
Q

Werking dihydropuyidines en non-dihydropiridines?

A

Dihydropiridines: blokkeren L-type calciumkanalen in de vaatwand.
Non-dihydropiridines: blokkeren ook calciumkanalen in hart.

102
Q

Wanneer non-dihydropyridines geïndiceerd?

A

Ritmestoornissen en AP

103
Q

Bijwerkingen calciumantagonisten?

A

Hoofdpijn
Oedeem
Non-DHP –> inspanningsintolerantie

104
Q

Werking thiazide diuretica?

A

Grijpt aan op na-cl co-transporter in distale tubulus. Door deze te blokkeren blijft meer natrium achter in tubulus → activatie van na/k transporter. Meer kalium in distale tubulus.

105
Q

Primaire preventie cholesterol waarde?
Secundaire preventie cholesterol waarde?

A

Primair: LDL < 2,6
Secundair: LDL <1,8

106
Q

Stappenplan statines?

A

1a: atorvastatine 10 mg of simvastatine 40 mg
1b: atorvastatine 20 mg of rosuvastatine 10 mg
2: atorvastatine of rosuvastatine in hogere dosering
3: toevoegen ezetimib
4: PCSK-9 remmer

107
Q

Werking statines?

A

Remming HMG-CoA waardoor minder synthese cholesterol en toename van LDL-receptoren op lever.

108
Q

Contra-indicaties statines?

A

Lage levensverwachting
Ernstige leverziekte

109
Q

Wat is ezetimib?

A

Steroltransblokker en remt cholesterolopname uit darm.

110
Q

Bijwerkingen ezetimib?

A

Diarree
Maag-darmklachten
Interactie met vitamine-K antagonisten

111
Q

Behandeling stabiele AP?

A

Aanvalsbehandeling met nitraten
Cardiovasculaire preventie: salicylaten, statines
Onderhoudsbehandeling: betablokker of dihydropiridines
langwerkende nitraten
non dihydropiridines

112
Q

Wat zijn de kortwerkende en wat de langwerkende nitraten?

A

Kort: nitroglycerine en isosorbidenitraat
Lang: isosorbidemononitraat

113
Q

Werking nitraten?

A

Verlaging preload door veneuze dilatatie

114
Q

bijwerkingen nitraten?

A

Hypotensie
Hoofdpijn

115
Q

DM behandeling zonder hoog risico op HVZ?

A
  1. metformine
  2. SU-derivaat (gliclazide)
  3. langwerkend insuline
  4. intensiveer insuline
116
Q

DM behandeling met hoog risico op HVZ?

A
  1. SGLT-2 remmer
  2. metformine
  3. GLP-agonist
  4. Overige stappen uit andere schema
117
Q

Een zwangere vrouw is bekend met hypertensie. De duur van de zwangerschap is 28 weken. Bij het meten van de bloeddruk gebruikt de huisarts de
auscultatoire methode.
Bij welke fase van de korotkov-tonen wordt de diastolische bloeddruk in dit geval het best weergegeven?

A

Fase V

118
Q

Een jonge vrouw komt heftig kortademig aan op Schiphol vanuit Nieuw Zeeland. In het laatste uur van de vlucht zijn de klachten begonnen. Zij heeft voor
het overige een blanco medische voorgeschiedenis. U denkt, als arts werkzaam bij de medische dienst Schiphol, natuurlijk aan een longembolie. Bij
lichamelijk onderzoek vindt U een bloeddruk van 136/88 mmHg en een polsfrequentie van 108/min. Met behulp van andere items uit het lichamelijk
onderzoek probeert u de ernst van eventuele longembolieën in te schatten.

Wat zou in dit geval het meest wijzen op een hemodynamisch relevante obstructie van de pulmonale circulatie?

A

Verhoogd centraal veneuze druk

119
Q

Wat doet alteplase?

A

Is een trombolyticum wat plasminogeen omezet in plasmine

120
Q

Wat doet dipyridamol?

A

Is antitrombotisch. Plaatsjes activatie aggregatie remmen.

121
Q

Wat doet heparine?

A

Remt activatie van stollingsfactoren

122
Q

Wat doet tranexaminezuur

A

Remt omzetting van plasminogeen in plasmine

123
Q

Niet ieder hartgeruis op de kinderleeftijd wijst op een ernstige aandoening van het hart. In welke situaties is er meestal sprake van een onschuldig geruis?
Kies er drie.

Een geruis:
dat langs de linker sternumrand is gelokaliseerd
dat uitstraalt naar carotis of oksel
dat zacht is
gepaard gaande met extra harttonen
in de diastolische fase van de hartcyclus
zonder symptomen

A

dat langs de linker sternumrand is gelokaliseerd

dat zacht is

zonder symptomen

123
Q

Hartfalen kan zich op de kinderleeftijd onder andere door groeivertraging manifesteren
Deze bewering is:

A

Juist

123
Q

Aangeboren hartafwijkingen kunnen in de vroege kinderjaren succesvol worden verholpen door de kinderhartchirurg en haar team. Met betrekking tot de
lange termijn follow-up geldt dat op de volwassenleeftijd bij deze mensen vrijwel geen complicaties optreden.
Deze bewering is:

A

Onjuist

123
Q

Een bijwerking van antihypertensiva is hyperkaliemie.
Welke klassen antihypertensiva staan hier vooral om bekend?

A

aldosteronantagonisten
angiotensine converting enzyme remmers (ACE-remmers)
angiotensine receptorblokkers (ARB’s)

124
Q

Selecteer drie tekenen van een spontane vroeggeboorte bij een vrouw die 32 weken zwanger is:

vochtverlies per vaginam
onrustig gevoel in de benen
bloederig slijmverlies per vaginam
andere eetgewoonten
regelmatige weeënactiviteit
gedragsveranderingen
stijging van de bloeddruk
minder kindsbewegingen voelen door de zwangere

A

bloederig slijmverlies per vaginam
vochtverlies per vaginam
regelmatige weeënactiviteit

125
Q

De arteriële drukgolf is een optelsom van de voorwaartse drukgolf en teruggekaatste drukgolven.
Welke bewering is juist?
Normaal gesproken bereiken teruggekaatste drukgolven de ascenderende aorta in de systolische fase en dragen zij bij aan de systolische bloeddruk.
Augmentatie is geen verklaring voor de toegenomen polsdruk met de leeftijd.
De polsgolfsnelheid is moeilijk te meten en daardoor niet toepasbaar in epidemiologisch onderzoek.
De augmentatie index is een maat voor drukgolfreflecties en een determinant van linker ventrikel hypertrofie.

A

De augmentatie index is een maat voor drukgolfreflecties en een determinant van linker ventrikel hypertrofie.

126
Q

Een hypertrofische cardiomyopathie is de meest voorkomende genetische cardiomyopathie in Nederland. Er zijn meerdere redenen waarom jonge
sporters (<40 jaar) met deze ziekte acute hartdood kunnen ervaren op het sportveld.
Wat is het meest waarschijnlijke mechanisme?

A

dynamische uitstroombelemmering van de linkerventrikel

127
Q

Welke stelling over congenitale hartafwijkingen is juist?
De prevalentie van congenitale hartafwijkingen is ongeveer 2 per 10.000 kinderen.
De meerderheid van de kinderen met een congenitale hartafwijking overlijdt op dit moment in het eerste levensjaar.
Kinderen met een congenitale hartafwijking hebben vaak emotionele en gedragsproblemen.
Bij alle congenitale hartafwijkingen is endocarditis profylaxe geïndiceerd.

A

Kinderen met een congenitale hartafwijking hebben vaak emotionele en gedragsproblemen.

128
Q

hoeveel slagen per minuut is de intrinsieke frequentie van pacemaker cellen?

A

100 per minuut

129
Q

Welke stelling t.a.v. augmentatie is juist?
Augmentatie verhoogt met name de diastolische bloeddruk.
Een toename van augmentatie is altijd pathologisch.
Augmentatie kan afnemen door dilatatie van arteriolen.
Een toename van elastine in de aortawand verhoogt augmentatie.

A

Augmentatie kan afnemen door dilatatie van arteriolen.

130
Q

Welke bewering is juist?
Hypertensie gaat gepaard met een verhoogd risico op een ‘bloedig’ cerebrovasculair accident en niet met een ‘ischemisch’ (atherothrombotisch)
cerebrovasculair accident.
Behandeling van hypertensie verlaagt zowel het risico op een cerebrovasculair accident, als op een hartinfarct.
Hypertensie is geen risicofactor voor nierschade, maar enkel gevolg van de nierinsufficiëntie.

A

Behandeling van hypertensie verlaagt zowel het risico op een cerebrovasculair accident, als op een hartinfarct.

131
Q

U besluit een patiënte van 63 jaar met diabetes mellitus type 2 in het kader van primaire preventie van hart en vaatziekten te willen behandelen. Zij heeft
een verhoogde bloeddruk (155/85 mmHg), een LDL van 5,2 mmol/l, heeft overgewicht (BMI 33 kg/m2), en haar HbA1c is 7,5%.
Indien u slechts een risicofactor zou mogen aanpakken, welke interventie zou het effectiefst zijn in het voorkomen van een hartinfarct?

A

Verlagen LDL

132
Q

U besluit een patiënte van 63 jaar met diabetes mellitus type 2 in het kader van primaire preventie van hart en vaatziekten te willen behandelen. Zij heeft
een verhoogde bloeddruk (155/85 mmHg), een LDL van 5,2 mmol/l, heeft overgewicht (BMI 33 kg/m2), en haar HbA1c is 7,5%.
Indien u slechts een risicofactor zou mogen aanpakken, welke interventie zou het effectiefst zijn in het voorkomen van een hartinfarct?

A

Atrioventriculair septum defect

133
Q
A