Herhaling Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Leg uit “collineaire punten”.

A

Collineaire punten zijn 3 of meer punten die op een rechte liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de definitie van het midden van een lijnstuk in symbolen.

A

M is het midden van [AB]
M ∈ [AB] en |AM| = |MB|

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

r

A

rechte r

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

A

A

punt A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

[CB

A

De halfrechte met grenspunt C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

[AB]

A

het lijnstuk met grenspunten A en B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

α

A

het wiskundige vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel kwadranten zijn er in een assenstelsel

A

4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat noem je het snijpunt van de twee assen?

A

de oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het eerste coordinaat getal

A

x-coordinaat/abscis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het tweede coordinaatgetal

A

y-coordinaat/ordinaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

P(x,y)

A

de coordinaat van het punt P is het koppel (x,y)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een halfrechte is…

A

een deelverzameling van een rechte, begrends door een van haar punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De drager van een lijnstuk of halfrechte is..

A

het rechte waarvan het lijnstuk of halfrechte een deelverzamleling van is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een lijnstuk is…

A

een deelverzameling van een rechte, begrends door twee van haar punten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het vlak duid je aan met..

A

een Griekse letter: α,..

17
Q

A

als en slechts als

18
Q

d(A,B) = 5 cm

A

De afstand van punt A tot punt B is 5 cm

19
Q

|AB| = 5 cm

A

De lengte van het lijnstuk [AB] is 5 cm

20
Q

d(A,B) = |AB|

A

De afstand van punt A tot punt B is gelijk aan de lengte van het lijnstuk [AB]