Hechting Flashcards

30% 3 vragen

1
Q

Grondlegger van de hechtingstheorie

A

Psychiater Bowbly.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gehechtheidsgedrag

A

Alles wat een mens (baby) doet om te contacten met een verzorger. Dit zijn signalen die zorgen dat de verzorger dichtbij blijft (brabbelen en glimlachen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorhechting

A

Tijdens de eerste twee of drie maanden van het leven reageren baby’s hetzelfde op iedereen. Ze maken nog geen onderscheid tussen hun verzorger, oma en hun buurvrouw. Ze lachen vriendelijk naar iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beginnende gehechtheid

A

Rond de drie maanden verandert het gedrag van een baby. Baby’s worden op dat moment selectiever in naar wie ze glimlachen en tegen wie ze ‘praten’ alleen bekende mensen komen nog in aanmerking voor deze interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hechtingspersoon

A

Zes maanden na de geboorte hebben baby’s een duidelijke voorkeur ontwikkeld voor twee of drie personen waarvan een favoriet meestal mama is. Ze ontwikkelen een sterke hechtingsrelatie met degene die het meeste adequaat reageert op hun signalen en het meest betrokken is bij plezierige interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Scheidingsangst

A

Willen niet van hun ouders weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vreemdelingenangst

A

Willen niet in de buurt van vreemdelingen komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Veilige hechtingsstijl

A

Als de ontwikkeling van hechting goed is ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onveilig - vermijdende hechting (20%)

A
  1. Gaan ook zelf op onderzoek uit, maar komen voor troost of hulp niet naar de hechtingspersoon.
  2. Wanneer de hechtingspersoon weggaat of terugkomt, toont het kind nauwelijks een emotionele reactie.
  3. Kind raakt niet van streek door scheiding.
  4. Het kind vermijdt of negeert eerder de hechtingspersoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onveilig - ambivalente hechting (10 - 15%)

A
  1. Een combinatie van zowel positieve en negatieve gevoelens ten opzichte van de hechtingspersoon.
  2. Ze kunnen zich vastklampen aan de hechtingspersoon maar ook hun op aftand houden en boos worden.
  3. Ze kunnen ontroostbaar zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gedesorganiseerde hechting (10 - 15%)

A
  1. Vertonen tegenstrijdige gedragingen, zoals wegkijken terwijl de hechtingspersoon een toenaderingspoging doet.
  2. Ze reageren verward en met veel stress pf juist verstarren en met een uitdrukkingsloos gezicht voor zich uit staren wanneer na een scheiding de hechtingspersoon terugkeert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hechtingsstoornis

A

Helemaal geen hechtingsrelatie aangegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intergenerationele overdracht van gehechtheid

A
  1. Ouders met veilige hechtingsstijl zijn responsieve naar hun eigen kinderen, waardoor ook deze kinderen weer een veilige hechtingsrelatie opbouwen.
  2. Veilige hechting is erg belangrijk voor de sociaal - emotionele, taal-, en cognitieve ontwikkeling van het kind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly