HC8 Sociale cohesie Flashcards

1
Q

Selffulfilling prophecy

A

Een oorspronkelijk valse voorspelling wordt waar omdat mensen geloven dat het waar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het Mattheüs-effect

A

Mensen die al iets hebben krijgen steeds meer en mensen die niet veel hebben, hebben steeds minder. De ‘succesvolle’ worden dan dus nog succesvoller.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Moordcijfers - verklaring Merton

A

Door anomie: Er is dus een situatie dat mensen op een andere manier gaan proberen om succesvol te worden in de samenleving. Als het dus niet lukt via hard werken, dan gaan ze het via een illegale manier proberen. Dit bedoeld hij dus met anomie. Er is minder overeenstemming in de normen en waarden om bepaalde doelen te bereiken. Meer mensen richten zich dan op illegale middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil anomietheorie van Durkheim en Merton

A

Bij Durkheim is anomie van toepassing op zelfdoding en dit laat hij ook zien in een situatie in Frankrijk. Het idee daar is dat de welvaart en integratie onzekerheid met zich meebrengen en mensen kiezen voor zelfdoding omdat ze niet weten welke waarden ze moeten aanhouden. Het gaat dus om het gebrek aan normen en waarden. Bij daarentegen Merton gaat het om de onverenigbaarheid van normen en waarden. Veel mensen kunnen met de legale middelen hun doel niet bereiken en daarom stelden Merton deze theorie voor, waarbij mensen dit doen door illegale middelen te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijdrage Merton aan Durkheim’s anomietheorie

A
  1. Generalisering: Durkheim pasten de anomie alleen toe op zelfdoding, maar Merton paste de theorie van anomie ook toe op criminaliteit.
  2. Verbetering: Merton heeft de theorie verbeterd door te stellen dat anomie sociaal en cultureel bepaald is. We hebben allemaal anderen ideeën over hoe je leven eruit zou moeten zien en dit is dus sociaal/cultureel bepaald.
  3. Uitbreiding: Merton heeft de theorie ook uitgebreid. Hij is een van de navolgers van een theorie die deze heeft toegepast en gekeken wat hij ermee kon. Hij probeerden door deze theorie te identificeren wie er crimineel is. Deze theorie verklaart echter geen wittenboordencriminaliteit (criminaliteit door iemand met een hoge sociale status)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aanpassingstyplogie anomie (de straintheorie)

A

 Conformisten
Conformisten zijn mensen die de American dream willen bereiken en waarbij dit lukt door hard te werken. Dit is de hoge middenklasse.
 Innovatie
Deze mensen willen ook de American dream bereiken, maar hen lukt het niet. Dit is de lage klasse.
 Ritualisten
Dit zijn mensen die de hoop hebben opgegeven voor de American dream, maar nog wel hard blijven werken. Dit is de lagere middenklasse.
 Retraisten
Deze mensen trekken zich terug van de arbeidsmarkt, omdat ze het doel van de American dream niet meer hebben en dus niet meer willen werken.
 Rebellen
Rebellen onderschrijven allebei die aspecten niet (doel om rijk te worden en hard willen werken). Zij hebben een ander doel in het leven en gebruiken hier een ander middel voor. Zij willen dus een ander soort samenleving. Soms is dit succesvol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschil witteboordencriminaliteit en normale criminaliteit

A

Volgens Merton hebben
de hogere klasse de meeste middelen om hun doelen te bereiken, dus zullen zij minder crimineel zijn. Volgens Sutherland is dit niet zo. De hoge klassen hebben ook meer toegang tot de illegale middelen (zoals belastingontduiking) en dan zouden de hogere klassen meer crimineel zijn dan de lagere klassen als het gaat om financiële criminaliteit. Op deze manier kan je met de theorie van Merton dus niet alle illegale praktijken verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drie vormen van criminaliteit

A

 Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde
 Geweldsmisdrijven
 Vermogensmisdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vier strafdoelen

A

 Vergelding: Dit is morele wraak, waardoor de dader evenveel lijdt als het slachtoffer.
 Afschrikking: Criminaliteit ontmoedigen door het geven van straffen.
 Resocialisatie of rehabilitatie: Dit zijn heropvoedingsprogramma’s waarna de delinquenten weer terugkeren in de samenleving.
 Bescherming van de maatschappij: De delinquent wordt de mogelijkheid ontnomen om binnen korte/lange tijd nog een misdaad te plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het symbolisch interactionisme

A

Richt zich de manier waarop mensen deviantie benaderen in het dagelijks leven. Vanuit dit perspectief zijn deviantie en conformiteit erg flexibel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Labelingstheorie

A

Deviantie is het resultaat van hoe anderen mensen op jouw doen reageren. Als je iemand zijn jas van de kapstok pakt, dan kan je dit zien als lenen, stelen of
chteloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Labelingstheorie - voorbeeld

A

Alcoholconsumptie
Als je een tijdje alcohol consumeert, dan is dit een primaire deviantie. Als jouw omgeving dit een sterke reactie geeft op dit gedrag en je bijvoorbeeld een ‘zuiplap’ noemt, dan zal je opzoek gaan naar een gezelschap die dit wel goedkeurt. Hierbij is primaire deviantie dus secundaire deviantie geworden. Deze secundaire deviantie kan leiden tot een stigma. Dit is een negatief label dat ervoor kan zorgen dat het zelfbeeld van de persoon ernstig veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Differentiële associatietheorie - Sutherland

A

Deviant gedrag wordt veroorzaakt door een leerproces. Als een peergroup deviant gedrag aanmoedigt, dan leidt dit ook eerder tot deviant gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Controle theorie - Travis Hirschi

A

Of mensen op de gevolgen van hun gedrag anticiperen bepaalt de sociale controle. Als je deviant gedrag vertoont, dan kan dit bijvoorbeeld je carrière schaden en daarom doe je dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drie typen bindingen in de samenleving

A
  1. Affectieve bindingen
  2. Economische bindingen
  3. Institutionele bindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Affectieve bindingen

A

Jouw verbinding met familie en vrienden. Dit zijn manieren waarop jij je bindt aan andere mensen. Vroeger was het huwelijk bijvoorbeeld een zakelijke verbintenis om economische redenen, maar tegenwoordig is dat niet meer. Er is dus een verschuiving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Affectieve verbindingen - functie

A

om elkaar in leven te houden en elkaar te ondersteunen. Dit kan je doen door een taakverdeling te maken en elkaar te verzorgen. Een mensenbaby kan nog niet heel veel als hij/zij net geboren is. Toch heb je wel een band met elkaar omdat je elkaar ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vanuit het structureel functionalisme zijn er een aantal aspecten die functioneel zijn van dat gezin:

A
  1. Socialisering: Je wordt gesocialiseerd in de normen en waarden van de groep waar je bij hoort. Je moet geleerd worden om mens te worden en dit is de taak van je ouders.
  2. Het reguleren van seksuele activiteiten: Er heerst in elke stam een incesttaboe om het voortbestaan van de cultuur te kunnen garanderen.
  3. Sociale positionering: De positie die je hebt in een gezin. Als de man de kostenwinner is en de vrouw thuisblijft voor de kinderen, dan zorgt het voor een duidelijke verdeling.
  4. Materiële en emotionele zekerheid: De emotionele zekerheid was vroeger vooral een taak van vrouwen. Als je als vrouw trouwden, dan zorgden dit voor materiële zekerheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Conflicttheorie over gezin

A

Hierbij wordt meer gefocust op het idee dat het gezin sociale ongelijkheid in stand houdt:
1. Bezit en nalatenschap: Mannen willen weten wie hun erfgenamen zijn en daarom is het gezin ontstaan.
2. Patriarchaat: Volgens het patriarchaat zijn vrouwen ondergeschikt aan de man. Mannen kunnen alleen zeker weten wie hun nakomelingen zijn als zij de seksualiteit van de vrouw controleren. Ze willen er namelijk zeker van zijn dat ze hun erfenis doorgeven aan hun eigen nakomelingen. Het gezin zorgt er dan ook voor dat de vrouw het seksuele en economische bezit van de man wordt.
3. Ras en etniciteit: Mensen trouwen over het algemeen binnen hun eigen ras en sociale klasse. Dit houdt de hiërarchie in de samenleving in stand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Symbolisch interactionistisch perspectief op gezin

A

Vanuit het symbolisch interactionisme wordt gefocust op het microniveau. Volgens het symbolisch interactionisme zorgt een gezin vooral voor de mogelijkheid tot intimiteit en emotionele banden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Rationele keuzetheorie en partnerrelaties

A

Vanuit de rationele keuzetheorie is er ook focus op het microniveau. Deze theorie ziet een partnerrelatie als een onderhandeling. Mensen gaan dus opzoek naar een partner totdat ze een goede ‘deal’ kunnen sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Veranderingen in affectieve bindingen in beleid

A

Zo zien we een toename van echtscheidingen na de oorlog en vanaf midden jaren 60. In de jaren 60 kwam er materiële zekerheid als je ging scheiden. Er was dus een grotere zekerheid na de algemene bijstandswet. In de jaren 70 werd ook in het wetboek scheiding op een andere manier behandeld. Je ziet hier de invloed van politiek en beleid op hoe mensen hun affectieve bindingen vormgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Redenen voor scheiding

A

 Het toenemende individualisme: Mensen zijn individualistischer geworden. Dit zorgt ervoor dat mensen meer bezig zijn met hun eigen welzijn, dan met dat van hun geliefde.
 De romantische liefde kwijnt weg
 Vrouwen zijn minder afhankelijk van mannen: De meeste vrouwen hebben tegenwoordig een eigen baan en zijn hiermee minder afhankelijk van hun man.
 Veel huwelijken gaan tegenwoordig met veel spanningen gepaard: Doordat vaak beiden ouders een baan hebben en er kinderen in het spel zijn kan dit drukke leven leiden tot spanningen in het huwelijk. .
 Een scheiding wordt sociaal geaccepteerd: Vroeger lag er nog een stigma op scheiden, maar dit nu niet meer zo.
 Scheiden is eenvoudiger geworden: Tegenwoordig is er alleen nog maar de verklaring van het echtpaar nodig om over te gaan tot ontbinding van het huwelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Economische bindingen

A

Economische bindingen zijn de uitruil van goederen, productiemiddelen en arbeid en betreft dus de beroepsbevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Veranderingen in economische bindingen

A

 Na de 2e wereldoorlog hebben we de verzorgingsstaat ingevoerd. Vroeger begon je erg vroeg met werken en zou je relatief snel na je 65e sterven. De tijd waarop mensen niet op de arbeidsmarkt participeren is groter geworden en toch moet iemand het pensioenstelsel in stand houden.
 De economische bindingen veranderen ook doordat het vaste contract voor het leven verdwenen is. De flexibele arbeidsmarkt heeft dus grote consequenties, omdat je bijvoorbeeld moet nadenken wat je doet als je gaat bijscholen en de transitieperiode.
 Robotisering heeft ook effect op hoe wij verbonden zijn met elkaar.
 De voortschrijdende verdeling van arbeid

26
Q

Institutionele bindingen

A

Institutionele bindingen ontstaan door rituele dingen die mensen doen. Institutionele bindingen zijn groepen zoals:
 Politieke partijen
 Vakbonden: spelen een grote rol bij het vormgeven van arbeidsrelaties. Toch zijn er in Nederland maar weinig mensen lid.
 Verenigingen (sport, cultuur etc.)
 Godsdienstige groeperingen
 Idealistische groeperingen (zoals Amnesty International)

27
Q

Sociale verklaringen door het structureel functionalisme

A

 De invloed van integratie op zelfdoding en criminaliteit.
 De invloed van de soort normen.
 De invloed van socialisatie.
 De invloed van anomie.

28
Q

Nadeel structureel functionalisme

A

Het bestaan van verschillende paradigma’s

29
Q

Primaire groep

A

Gezin, familie, vrienden
- Persoonsgericht: wie zijn wij?
- Langdurige relaties
- Brede reikwijdte van relaties
- Relatie als doel

30
Q

Secundaire groep

A

Collega’s, politieke organisaties
- Doelgericht: wat doen wij?
- Vaak kortdurende relaties
- Beperkte reikwijdte van relaties
- Relatie als middel

31
Q

Groep een Continuüm

A

Het groepje studenten in de zaal gaat uiteindelijk door naar een groep mensen in de zaal naar de groep studenten. Hieruit blijkt dat groepen een continuüm zijn. Als je random mensen bij elkaar stop, zoals in een voetbalstadion, dan spreek je van een mensenmenigte in plaats van een groep.

32
Q

Intermediaire groep - functie

A

 Het opleggen van waarden en normen aan leden.
 Het zorgen voor orde.
Intermediaire groepen zijn belangrijker dan de staat!

33
Q

Conformisme/ groepsdruk

A

We willen graag bij een groep horen en dit leidt tot conformisme of aanpassingsgedrag. (Vergelijk ook groepsdruk en groepsdenken (groupthink) of tunnelvisie (o.a. Schiedammer parkmoord))

34
Q

Referentiegroep

A

Met welke groep vergelijk je jezelf? Er is een onderzoek gedaan door Samual Stouffer. ‘Hoe schat jij je promotiekansen in?’ werd gevraagd. Als je in een peloton zit waarin al veel promoties zijn gemaakt, dachten de onderzoekers dat de ondervraagden hun kansen ook hoog schatte, maar dit bleek precies andersom te zijn. Als er al veel promotie was gemaakt, dan dachten de ondervraagden dat er geen ruimte meer zou zijn voor hun promotie.

35
Q

Ingroup/ insiders

A

Een sociale groep waarvoor een lid respect en loyaliteit voelt.

36
Q

Outgroup/ outsiders

A

Een sociale groep waarvoor een individu een gevoel van
competitie of tegenstand heeft.

37
Q

Dyade

A

Dit is een relatie tussen twee personen. Er is intense interactie en het is inherent instabiel. Deze instabiliteit komt doordat als één iemand in deze groep besluit ermee op te houden, dat dan de gehele groep niet meer bestaat.

38
Q

Triade

A

Dit is een groep met drie leden. Deze groep is minder instabiel, want als iemand ermee stopt, dan blijft de groep nog steeds bestaan. Er is sprake van isolatie en weinig flexibiliteit.

39
Q

Sociale diversiteit

A

Groepen kunnen ook zorgen voor het wel of niet binnenhalen van diversiteit. Hoe meer de groep op elkaar getrokken is, hoe meer je het idee hebt dat je hecht bent.
o Grotere groepen zijn intern gericht.
o Heterogene groepen zijn extern gericht.
o Sociale gelijkheid/eenvormigheid stimuleert contact
o Fysieke grenzen benadrukken sociale grenzen

40
Q

Instrumenteel leiderschap

A

Waarbij de groepsleider zich richt op het voltooien van opdrachten. Deze leiders hebben vooral secundaire relaties.

41
Q

Expressief leiderschap

A

Waarbij de leider zich vooral richt op het welzijn van de groep. Deze leiders hebben vaak primaire relaties met de leden van de groep.

42
Q

Autoritaire leiders

A

Focussen zich op groepsdoelen

43
Q

Democratische leiders

A

Betrekken iedereen bij de beslissingen, maar zijn in tijden van crisis minder succesvol, want dan is er geen tijd voor overleg.

44
Q

Laisser-faire leiders

A

De groep gaat zelfstandig te werk. Met deze vorm van leiderschap behaal je de minste groepsdoelen.

45
Q

Waarom ontstaan formele groepen, bureaucratieën?

A

Deze ontstaan omdat als je met allerlei mensen, die je niet kent, moet samenwerken en dan is de bureaucratie de meest effectieve manier om de taak uit te voeren. Een formele groep is dus een oplossing voor een groep die elkaar niet goed kent. Deze formele groepen worden steeds belangrijker in het leven van mensen en zijn omvangrijke secundaire groepen die hun doelen zo efficiënt mogelijk willen realiseren. Deze organisaties hebben natuurlijk wel een organisatiecultuur.
Dit betekent niet dat er in de formele relaties geen informele relaties voorkomen. De informele strijd is soms helaas belangrijker dan het doel dat de organisatie heeft.

46
Q

Drie typen formele organisaties - Amitai Etzioni

A
  1. Ulitaire organisaties: Deze organisaties betalen mensen voor hun inspanning. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven.
  2. Normatieve organisaties: In deze organisaties wordt er gewerkt naar een waardevol doel. Denk hierbij aan Amnesty International. Deze organisaties zijn dus vaak vrijwillig.
  3. Organisaties met dwangregime: Deze organisaties kennen geen vrijwillig lidmaatschap, maar mensen worden gedwongen om zich hierbij aan te sluiten. Hierbij kan je denken aan een gevangenis.
47
Q

Wat is het civilisatieproces?

A

Dit is de opkomst van de westerse beschaving die samenhangt met de opkomst van een westerse stijl van lichaamscultuur. Hierin worden lichaamsfuncties langzaam gekoppeld aan schaamte. Allerlei lichamelijkheden zijn we gaan verbergen, zoals uitscheiding. We gaan anders met ons lichaam om dan jaren geleden. Topless zonnen gebeurt nu niet meer. Het beest in ons wordt steeds meer onderdrukt door schaamte. Hoe beter je weet hoe je je moet gedragen, hoe hoger je komt in de sociale kringen.

48
Q

Monopolie van macht

A

Macht concentreert zich en wordt passiever. De zelfbeheersing neemt het over in de sociale ruimte vanwege toenemende onderlinge afhankelijkheid en verbindingen tussen individuen (afhankelijkheidsketens). Als je in een grotere groep samenleeft, dan heb je regels nodig.

49
Q

Sociolgische visies op cultuur

A

 Functionalisten zeggen dat cultuur de orde bewaakt en voorkomt dat de samenleving uiteen valt.
 De conflictsociologie stelt dat cultuur ongelijkheid bevestigt.
 Interactionistisch paradigma: De klasse-distincties zorgen voor een hoge en een lage cultuur (Denk aan het cultureel kapitaal van Bourdieu)

50
Q

Verschil hoge- en populaire cultuur

A

 Hoge cultuur: bij de hoge cultuur ging je naar de opera.
 Populaire cultuur: je luistert popcultuur en kijkt tv. Dit zijn activiteiten voor het grote publiek die toegankelijker zijn.
Dit is gaan schuiven want tegenwoordig gaan ook hoogopgeleiden naar André Hazes. Je kan dus aan de activiteiten niet afleiden tot welke groep iemand behoort.

51
Q

Behoud voorsprong van hoge sociale klasse - Pierre Bourdieu

A

We leven in een bureaucratie en je hebt dus gelijke kansen. Hoewel mensen misschien gelijke kansen krijgen aangeboden pakt dit toch anders uit in de praktijk. De ongelijkheid worden al geproduceerd door de opleiding van je ouders. Ondanks dat je formeel dezelfde kansen krijgt, is het voor mensen met meer culturele bagage, meer sociaal kapitaal en een groter economisch kapitaal, gemakkelijker om het schoolsysteem door te komen. We hebben dus het idee in de samenleving dat iedereen gelijke kansen krijgt, maar in de praktijk valt dit nogal tegen.

52
Q

Culturele reproductie

A

Dit is het doorgeven van dominante kennis van generatie op generatie. Dit culturele kapitaal is de basis van culturele bagage en de capaciteit om dingen je eigen te maken. Als je ouders hebt die heel veel boeken hebben en dus veel lezen, zal jij hier meer van meekrijgen en heb je dus meer cultureel kapitaal.

53
Q

Tegenculturen

A

Culturen die zich verzetten tegen de mainstream, zoals de
klimaatactivisten.

54
Q

Subculturen

A

Aparte segmenten van de samenleving met eigen praktijken. Zo vinden
sommige mensen carnaval wel leuk en andere niet.

55
Q

Etnocentrisme

A

Je neemt je eigen cultuur als maatstaaf. Op deze manier beoordeel je op basis van je eigen cultuur wat kan leiden tot vooroordelen, onbegrip en conflict.

56
Q

Cultureel relativisme

A

Je beoordeelt elke cultuur op eigen standaarden. De vraag is dan waar je de grens legt? Denk aan besnijding. Moet je dit accepteren omdat het cultuur is of gaat dit
te ver?

57
Q

Consanguine gezin

A

Een pre-industriële samenleving kent vooral het uitgebreide gezin / familie.

58
Q

Conjugale gezin

A

Dit is het gezin bestaande uit de ouders en hun kinderen. Deze samenstelling komt vooral voor in de industrialisering door de grotere sociale mobiliteit.

59
Q

Endogamie

A

Een huwelijk tussen mensen die tot dezelfde categorie behoren op het gebied van leeftijd, ras, sociale klasse, religie en drop.

60
Q

Exogamie

A

Een huwelijk tussen mensen uit verschillende sociale categorieën