HC4 De grondleggers: Max Weber Flashcards

1
Q

Max Weber - hoofdvraag

A

Hoe is rationalisering/ modernisering mogelijk?
Het gaat erom dat de manier van denken over de wereld veranderd is. Hij zet de ideeën van Karl Marx op z’n kop. Hij zegt dat partiële relaties belangrijk, maar de bovenbouw (Zie Marx) vormt de cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ideaaltype

A

Je maakt dus een scherp aangezette weergave van de werkelijkheid (vaak categorisering), wat noodzakelijk is bij verklaringen van (historische) ontwikkelingen. Verder kunnen deze ideaaltypen ook veranderen in de tijd. Onthoud dus goed dat deze typen afwijken van de werkelijkheid en ook niet kan worden gezien als doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interpretatief individualisme

A

De samenleving is een
continue stroom van sociale interacties en sociaal handelen is dus heel belangrijk. Sociaal
handelen is een op anderen georiënteerde zingeving. Mensen communiceren met elkaar op symbolische wijze (niet alleen taal, maar ook non-verbale communicatie). Onderzoekers
onderzoeken deze symbolische wijze van communicatie. Weber kijkt dus ook naar het gedrag
van individuen en probeert dit te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vier vormen van rationaliseren - Weber

A
  1. Traditioneel sociaal handelen
  2. Affectief sociaal handelen
  3. Waarde-rationeel sociaal handelen
  4. Doel-rationeel sociaal handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Traditioneel sociaal handelen

A

Dit handelingen die je doet waar je niet eens over
nadenkt. Je verricht deze handelingen dus vanuit traditie. Een voorbeeld hiervan is het wassen van je handen na een toiletbezoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Affectief sociaal handelen

A

Mensen hoeven bij dit gedrag ook niet na te denken, maar voelen een bepaalde affectie met iets. Je wordt verliefd op iemand, geeft drie zoenen bij een begroeting of je wordt boos op iemand in het verkeer omdat diegene je afsnijdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarde-rationeel sociaal handelen

A

Mensen nemen beslissingen op basis van een bepaalde waarde. Je doet dus iets omdat je dit belangrijk vindt. Zo hield de kinderarbeid op, omdat men vond dat je kinderen niet moet laten werken. Je gunt deze kinderen hun
kindertijd. Vaak zijn dit dingen die je op de lange termijn wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Doel-rationeel sociaal handelen

A

Mensen nemen beslissingen, omdat men een bepaald doel wil halen. Men zoekt dus de snelste manier om zijn/haar doel te bereiken. Als de kosten de baten overstijgen, dan doen ze het niet. Kinderarbeid is een doel rationele keuze, want ze zijn goedkoop en klein.
Momenteel dominante vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rationalisering op verschillende gebieden

A
  1. Techniek en wetenschap
  2. Vooruitgang natuurwetenschappen
  3. Grotere en open markt
  4. Formalisering van de staat
  5. Professionalisering van de kunst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Techniek en wetenschap
A

Weber had het ook over onttovering (ENG: disenchantment). Dit had ermee te maken dat religie al wat rationeler was ingedeeld dan het vroeger was. Zeker na de verlichting
wijst de wetenschap elke vorm van god af. Religie is nog wel belangrijk in de
samenleving, maar niet om te verklaren hoe je ingrepen doet in de werkelijkheid. Je ziet
dat godsdienst minder centraal komt te staan in het openbare leven en er zijn dus minder gelovigen. Dit is de verwereldlijking van het maatschappelijk leven. De onttovering is de rationalisering van religie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Grotere en open markten

A

Weber ziet dat de wereld langzaam rationaliseert, want het economisch doelrationeel denken neemt toe. Adam Smith liet al zien dat één smid in zijn eentje 100 naalden kan
produceren, maar als je dit in een fabriek doet met 10 man kunnen ze er 40.000 maken. Dit is dit efficiënter. Adam Smith keek dus al naar grotere en meer open markten. Het is dus geen onvermijdelijk rechtlijnig proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bureaucratische overheid

A

De staat zoals wij die nu kennen is ook een best rationaal ingericht orgaan. We hebben ambtenaren die de regels controleren, want er zijn geschreven grondwetten en bundels. In een grote/moderne samenleving is de bureaucratie de meest ideale vorm om mensen in de samenleving met elkaar een project te laten doen. Denk aan een groot kantoor of het Duitse leger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Formalisering van de staat
A

De bureaucratisering is een betrouwbaar systeem met voorspelbare regels. In het grootste deel van de menselijke geschiedenis was je zonder bureaucratie aangewezen op andere mensen (ons kent ons). Een bureaucratie maakt geen onderscheid tussen
personen en iedereen heeft dus een gelijke behandeling. De bureaucratie is een
ideaaltype, want op allerlei manieren gaan mensen alsnog sneller of slomer door het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De moderne samenleving is een rationele sociale organisatie, want:

A

o Het heeft afzonderlijke sociale instituties
o Het bevat grootschalige organisaties
o Er zijn gespecialiseerde taken
o Persoonlijke discipline
o Er is tijdsbewustzijn
o Technische bekwaamheden (wat kun je i.p.v. wie ben je)
o Er zijn veel onpersoonlijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Professionalisering van de kunst
A

Op allerlei gebieden in de samenleving zie je een groei in het kostenbaten denken. De religie begon met charismatische profeten, toen boeken en later ging men naar de kerk waarbij er dingen georganiseerd zijn. Ook in de muziek is er een verschuiving te zien.
Eerst was muziek pure improvisatie. Later ontstond er het notenschrift en kwam de muziektheorie, zodat we op precies dezelfde manier Mozart kunnen naspelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Negatieve gevolgen van rationalisering

A

Zingevingspolitiek
Vervreemding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zinsgevingpolitiek

A

De zingevingspolitiek is een beetje vergelijkbaar met Marx zijn verhaal over vervreemding. De wetenschap geeft niet aan hoe je moet leven en waarom men leeft. Dit is een gemis op het moment dat religie steeds verder uit het publieke domein verdwijnt, want het
beantwoorden van levensvragen is eigenlijk een taak van de religie. Doordat er toch behoefte was aan zekerheden kwamen er nieuwe utopieën.

18
Q

Vervreemding

A

Weber hamert erop dat we in een zielloze maatschappij terecht zijn gekomen. De beste
voorbeelden zijn de typische dingen van een bureaucratie. Het voordeel van deze bureaucratie is dat iedereen gelijk behandeld wordt. Het nadeel daarentegen is dat
mensen worden behandeld als bepaald ‘zaken’ en dus niet als individuen. Denk hierbij een callcenter waarbij je je geen persoon voelt als je belt, maar meer een nummer. Deze bureaucratie leidt dus tot vervreemding.

19
Q

Bedrijfskapitalisme

A

De georganiseerde productie van goederen in een vrije markt. Deze bedrijven zijn gericht op berekende en stabiele winst, waar een hoop boekhouding bij komt kijken. De winst wordt opnieuw geïnvesteerd in het bedrijf om ervan te groeien.

20
Q

Oorzaak bedrijfskapitalisme - Weber

A

Weber ziet het protestantisme niet als de oorzaak van het bedrijfskapitalisme, maar op het moment dat deze twee dingen (groeiende bedrijven en het protestantisme) bij elkaar kwamen was er een wederzijdse versnelling.

21
Q

Drie punten in vraag waarom bedrijfskapitalisme zich ontwikkelde in het Westen

A
  1. Geld
  2. Bevolkingsgroei
  3. Vrije markten
    Zaken als geld, bevolkingsgroei en vrije markten scheppen kansen. Het gaat erom dat je deze kansen dan ook benut. Overal op de wereld waren technologische ontdekkingen, maar mensen benutten het potentieel van die dingen niet echt. Dit is omdat samenlevingen met meer protestanten meer gebruik maken van beginselen van het bedrijfskapitalisme. De protestantse werkethiek versnelde dus de opkomst van het bedrijfskapitalisme.
22
Q

Weber ontdekte m.b.v. ideaaltypen dat:

A

 Economische factoren zijn noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarden, voor opkomst het bedrijfskapitalisme.
 Ideologie bepaalt het benutten van kansen. De protestantse ideologie droeg bij aan de opkomst van het bedrijfskapitalisme door doel-rationeel handelen te stimuleren (-> Wahlverwandtschaft) “Economische factoren bepalen de mogelijkheden (de rails), maar ideeën zetten de wissels”

23
Q

Weber, kortom:

A

Weber ziet vooral in de veranderende cultuur een oorzaak van de opkomst van de moderne Westerse samenleving. Hij wijst hierbij op de toenemende rationaliteit en spreekt over de onttovering, doelrationeel handelen en de bureaucratie. De gevolgen hiervan zijn vervreemding (iron cage) en zingevingsproblemen.

24
Q

4 paradigmata in de sociologie

A
  1. De conflictbenadering
  2. Structureel functionalisme
  3. Symbolisch interactionisme
  4. Rationele keuze theorie
25
Q
  1. De conflictbenadering
A

Sociale ongelijkheden zijn kenmerkend voor samenleving. De samenleving biedt sommige groepen meer voordelen dan andere. Dit leidt ertoe dat de maatschappelijke
verhoudingen het gevolg zijn van een voortdurende strijd tussen partijen. Deze strijd is soms openlijk en dan weer bedekt. Deze benadering richt zich dus voornamelijk op de ongelijkheid en het daaruit voortvloeiende conflict.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale ongelijkheid, stratificatie, macht en strijd. Vooral Marx heeft zich hierin verdiept

26
Q

Kritiek op conflictbenadering

A

Het is een minder objectieve wetenschap is.
Verder schenkt het weinig aandacht aan de gedeelde normen en waarden en de
afhankelijkheden die eenheid genereren. Tenslotte is het ook nog eens op macroniveau.
Dit zorgt ervoor dat er weinig wordt gesproken over de interactie met het microniveau.

27
Q
  1. Structureel functionalisme
A

Deze benadering ziet de samenleving als afhankelijke delen (instituten) die relatief
stabiel gebaseerd zijn op gedeelde consensus wat moreel wenselijk is. Elk onderdeel heeft een functie voor de werking van de samenleving als geheel.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale structuur, sociale functies en instituten.

28
Q

Kritiek op structureel functionalisme

A

Dat samenlevingen niet geordend en stabiel zijn. Er is in deze benaderingen weinig aandacht voor conflict, verandering en
ontwikkeling. Verder bestendigt het de status quo en is het op macroniveau.

29
Q
  1. Symbolisch interactionisme
A

De samenleving is een voortdurend proces van sociale interactie in specifieke situaties en gebaseerd op symbolische communicatie. Hoe individuen de realiteit ervaren verandert voortdurend.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale interactie in specifieke situaties/condities en
betekenis gevende individuen. Weber heeft zich hier, met zijn interpretatief individualisme, in verdiept.

30
Q

Kritiek op symbolisch interactionisme

A

Dat het door de focus op het microniveau minder aandacht heeft voor de invloed van grotere structuren zoals de cultuur, klasse en etniciteit.

31
Q
  1. Rationele keuze theorie
A

Veronderstelt dat de samenleving wordt bijeengehouden door individuen die op basis
van eigen belang handelen. Individuele rationele keuzes resulteren in (irrationele)collectieve gevolgen. Deze theorie is op micro-/macroniveau.
Kernbegrippen hierbij zijn: eigen belang, sociale markten en irrationele gevolgen.

32
Q

Kritiek op rationele keuze theorie

A

Dat het te modelmatig is, te simplistisch en te ver van de werkelijkheid ligt. Mensen zijn niet in alle situaties rationeel handelende individuen.

33
Q

Sociologen beschrijven verschillende statusposities

A
  • Een toegeschreven status: Deze status krijg je mee bij je geboorte en je hebt hier weinig invloed op. Een voorbeeld hiervan is de status ‘dochter van een Nederlander’.
  • Een verworven status: Deze status neem je vrijwillig aan. Een voorbeeld hiervan is deelnemer zijn aan de Ten Miles of geslaagde student.
  • Een masterstatus: Deze status heeft een speciale betekenis en speelt voor het individu een bepalende rol. Een voorbeeld hiervan is je opleiding of baan, want dit zegt veel over je achtergrond.
34
Q

Rol

A

Het gedrag dat verwacht wordt van iemand met een bepaalde status

35
Q

Rolset

A

Alle rollen die aan één specifieke statuspositie zijn gekoppeld. Een individu kan dus meerdere rollen
hebben, want bij elke verschillende status wordt ander gedrag verwacht.

36
Q

Rolconflict

A

Het kan zo zijn dat er een tegenstelling is tussen rollen die aan statusposities zijn gekoppeld.

37
Q

Rolspanning

A

Het kan ook zo zijn dat er spanning is bij één status en de rollen die dit met zich meebrengt. Dit leidt tot een rolspanning.

38
Q

Sociale constructie van de werkelijkheid

A

Gaat over het proces waarmee mensen de werkelijkheid en hun eigen interacties met anderen op een creatieve manier vormgeven. Een voorbeeld hiervan is een onbekende situatie. In deze onbekende situatie heb je geen volledig beeld van de werkelijkheid. Je probeert je dan dus aan te sluiten bij de omstandigheden en je eigen doelstellingen. De sociale constructie van de werkelijkheid ligt ten grondslag van het symbolisch interactionisme.

39
Q

Etnomethodologie - Harold Garfinkel

A

Hierin kijk je naar de manier waarop mensen hun dagelijkse omgeving begrijpen. Een manier om achter deze aannames uit het dagelijks leven te komen is door bepaalde regels te doorbreken.

40
Q

Dramaturgische analyse

A

Hierin bestudeer je sociale interacties op basis van een toneeluitvoering. Je verplaatst jezelf in een regisseur rol en bekijkt wat zich in het theater van het dagelijks leven afspeelt. Goddman omschreef het optreden van elk individu als een zelfprestatie. Deze zelfprestatie gaat om de kleding, de objecten die men vasthoudt, de houding die wordt aangenomen, etc.

41
Q

Drie dimensies van sociale interacties in het dagelijks leven

A
  1. Emoties: Er zijn zes verschillende basisemoties en de gezichtsuitdrukkingen die hiervoor worden gebruikt zijn universeel.
  2. Taal: Taal is de manier waarop we met elkaar kunnen communiceren.
  3. Humor: Humor is een product van de sociale constructie van de werkelijkheid