HC.5 - Hematurie en blaascarcinoom Flashcards

1
Q

Welke twee vormen van bloed in de urine zijn er? Wanneer is er sprake van? Wat is de kans op een maligniteit?

A
  1. macroscopische hematurie: met blote oog zichtbaar
    Kans: 25-28%
  2. Microscopische hematurie: onder microscoop > 3 ery’s/gezichtsveld in 2 bepalingen
    Kans: < 2%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het beleid bij micro en macro hematurie?

A

Macro: ALARMSYMPTOOM
Patient moet dezelfde week nog doorverwezen worden naar een uroloog

Micro: geen reden opzicht om iemand meteen door te verwijzen
Wel meenemen:
- leeftijd
- of iemand rookt
Dan eerder wel doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de indeling van DD bij hematurie? Hoe maken we onderscheid?

A
  1. urologisch –> kan overal ontstaan in urinewegen
  2. Nefrogeen

Onderscheid:
vorm van erytrocyten
Dysmorf: nefrogeen
Normaal is biconcaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waardoor kan hematurie ontstaan?

A
  • infectie
  • kanker
  • stenen
  • goedaardige bloeding prostaat door actief sporten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem een aantal DD’s van hematurie

A
  • Vasculair: embolie, trombose, AV-malformatie
  • Glomerulair: filter van nieren laat ery’s door
  • Interstitiel: ontsteking in nieren zorgt voor ery’s in urine
  • urologisch vn uro-epitheel
  • door RT kunnen slijmvliezen gevoeliger worden waardoor makkelijker bloeden
  • overig: bvb sikkelcelziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vaak komt blaascarcinoom voor?
Bij wie komt blaascarcinoom het vaakst voor? Waardoor?

A

6600x/jaar

Man : vrouw = 4 : 1
Omdat het erg gerelateerd is aan roken –> bij vrouwen neemt het dus wel toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vormen van blaascarcinoom zijn er?

A
  • 90% is urotheelcelcarcinoom (UCC)
  • 8% plaveiselcelcarcinoom (PCC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe vaak zijn blaascarcinomen invasief? Wanneer spreken we van een invasief carcinoom?

A

25% zijn invasief
Is m. detrusor infiltratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de mortaliteit van blaascarcinoom?

A

25 doden per week
5jrO 50-55% bij in opzet curatieve behandeling
Blijft over de jaren wel stabiel (ondanks dat incidentie toeneemt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn belangrijke risicofactoren voor blaascarcinoom?

A
  1. Roken!!!!!
  2. Familiair voorkomen
  3. RT in kleine bekken –> kan 20 jaar later nog veroorzaken (wel icm andere factoren)
  4. Chronische UWI (continu schade aan urotheel)
  5. Verblijfskatheter (ook continu schade aan urotheel) vaak PCC
  6. Fenacitine (pijnstiller)
  7. immuunsuppressie
  8. cyclofosfamide (cytostaticum)
  9. Schistosomiasis(bilharzia) is een wormachtige ziekte vn in Egypte
  10. aromatische amines: bij werk (schilders, kappers, rubberindustrie, mijnwerkers)
  11. Balkan-nefrophatie: afwijking aan de filter van de nieren waarbij blaascarcinomen vaker voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is altijd reden tot aanvullend onderzoek?

A

Macroscopische hematurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Met welk aanvullend onderzoek beginnen we bij hematurie?

A
  1. Lab
    - nierfunctie: kreatinine, ureum, eGFR
    - Hb
  2. Sediment: neerslag (in bezinksel) in urine
    Kijken of erytrocyten en/of leukocyten in urine
  3. morfologie erytrocyten:
    a) dysmorf is passend bij probleem bij glomeruli
    b) Bij urologische oorzaak zijn de ery’s normaal van vorm
  4. Kweek urine voor UWI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen we niet bij hematurie voor aanvullend onderzoek?

A

Urine cytologie: onder microscoop kijken of kwaadaardige cellen
Heeft een lage sensitiviteit bij vooral laaggradige tumoren (hooggradig beter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor kan een urine cytologie wel en waarvoor kan het niet gebruikt voor worden?

A

WEL:
- als hooggradige tumor voor controles

NIET:
- initiële diagnoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke beeldvorming wordt gebruikt bij hematurie?

A
  1. echo nieren en blaas:
    - stenen
    - RIP
    - hydronefrose
  2. CT-urinewegen:
    - Blaas voor tumor heeft GEEN zin
    - Met contrast kijken is zinvol
  3. UCS = urethroscopie: kijken met flexibele (spreekuur) of starre scoop (OK) n blaas
    - instrumenten in om weefsel te verwijderen
    - papillair carcinoom is goed zichtbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor wie is een UCS extra vervelend en waarom?

A

Voor jonge mannen omdat hard knijpen van sluitspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke beeldvormende onderzoeken kunnen nog gedaan worden op indicatie?

A
  • X-BOZ: voor zoeken stenen/blokkades
  • X-RPG (retrograde pyelogram): = contrast opspuiten via blaas in urineleiders
    DOEN WE ZELDEN
  • MRI urografie
  • X-RUG = retrograde urethrogram
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe bepalen de behandeling van een blaascarcinoom?

A

Via TUR = transurtethrale resectie/blaasbiopt = weghalen tumor tm spierweefsel met lusje
Beoordelen tot in welke laag de tumor zit
a) urotheel
b) bindweefsel (lamina propria)
c) spier (binnenste en buitenste spier)
Doorgroei gaat altijd uit urotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de behandelopties?

A

Afhankelijk van de uitslag van het biopt
1. Re-TUR
2. Blaasspoelingen
3. Radicale cystectomie met urinedeviatie (als ingroei in m. detrusor)
4. CRT

Metastasen
- Chemo en/of immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat wordt naar aanleiding van een TUR bekend?

A

Operateur
- aantal tumoren
- grootte
- radicaliteit

patholoog:
- Histologie
- T-stadium
- Gradering
- CIS
- detrusor aanwezig
- spierinvasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat kan tijdens een TUR gedaan worden?

A
  • Bimanueel toucher = via anus/vagina en via buik tumor voelen –> als blaas niet soepel voelt is er een invasieve tumor aanwezig
  • eenmalige spoeling blaas met chemo voor rondzwervende tumorcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke type tumoren kunnen voorkomen in de blaas?

A
  • urotheelcel carcinoom
  • PCC
  • Adenocarcinoom
  • neuro-endocrien carcinoom
  • sarcomatoid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de meest voorkomende blaaskanker?

A

Urotheelcelcarcinoom met abarante differentiatie
Heeft enige sarcomatoide kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kunnen we klinisch stageren?

A
  • Bimanueel toucher onder narcose
  • Als niet spier-invasie: CT-urinewegen want 20% heeft ook tumoren in nieren of urineleiders (urotheel)
  • Als wel spier-invasief: CT-thorax-abdomen vanwege metastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de T-stadia voor het blaascarcinoom?

A

Ta = alleen in urotheel (papillaire tumor)
T1 = ingroei in bindweefsel
T2 = ingroei in binnenste spierlaag
T3a = ingroei in buitenste spierlaag
T3b = ingroei in vet (buiten spierlaag)
T4a = ingroei in prostaat, uterus of vagina
T4b = door prostaat ingroei in andere organen:; bekken of buikwand –> niet meer geheel weghalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke indeling obv ingroei kunnen we maken?

A
  1. spierinvasieve tumoren: metastaseren
    Binnen 5 jaar is 50% overleden
  2. Niet spier-invasieve tumoren: metastaseren (en overlijden) niet
    Wel behandelen maar komt ook wel vaker terug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke gradering is er nog voor het blaascarcinoom?

A

WHO

G1 (minst agressief)
G2
G3 (meest agressief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoeveel niet spier-invasieve tumoren metastaseren?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zien we vaak bij Tis?

A
  • voorloper waar over het algemeen niet echt ziek van worden en wat niet uitzaait
  • zien: roodfluwelen vlekken in biaas (geen bolletje)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kunnen we doen tegen Tis?

A

niet weghalen omdat vlekken zijn (en verspringt) –> blaasspoeling nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe zit het N en M- stadium?

A

cN1 = 1 LK in bekken
cN2 = meerdere LK in bekken
cN3 = LK in iliaca communis

cM1a = LK meta’s hoger dan iliaca communis
cM1b = meta’s in andere organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar zaait het blaascarcinoom vaak naar uit?

A
  • vooral longen
    -lever
  • hersenen
  • botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de behandeling van niet spier-invasieve blaaskanker?

A
  1. transurethrale resectie
    met Intra-vesiculaire spoelingen
  2. re-TUR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarvan hangt de kans op een recidief af bij blaascarcinoom? Wat speelt een rol bij de kans op progressie?

A
  1. aantal tumoren
    - 1
    - 2-7
    - > 8
  2. Grootte
    - < 3 cm
    - ≥ 3 cm
  3. primair of recidief
  4. recidief vrij interval
    - < 1 jaar
    - > 1 jaar

Kans op progressie:
- T-stadiering: Ta vs T1
- G-stadium
- Tis wel/niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij wie doen we een blaasspoeling na een operatie? wat is het effect bij low/intermediate risk tumoren?

A

Bij iedereen
recidief kans verlagen met 12%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de nabehandeling bij niet spier invasief blaascarcinoom na een TUR?

A

Onderhoudsspoelingen

Low risk (< 3 cm): geen spoeling
Wel 5jr lang scopie controle

Intermediate risk (of recidief geen HR): hoge frequentie MMC (mitromycine chemo) voor 6 weken 1/wk + 5mnd 1/mnd

High risk: re-TUR met aansluitend BCG voor 1-3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wanneer is een niet spier-invasieve tumor high risk? Wat is de betekenis hiervan?

A
  • G3
  • pT1
  • Tis
    betekent hoog risico dat spier-invasieve tumor en 5% kan uitzaaien
38
Q

Wat zijn de twee soorten blaasspoelingen?

A
  1. chemotherapie spoeling: MCC mitomysine chemo
  2. Immuuntherapiespoeling: BCG –> geïnactiveerd tuberculose wat een massale immuunreactie geeft –> lichaam zelf opruimen
39
Q

Wat is het doel van de spoelingen? Wat doen ze niet?

A

Doel: doden kleine celletjes
Niet: tumor behandelen

40
Q

Waarom moet soms een re-TUR gedaan worden?

A

als grote kans dat niet radicaal geweest
Bij 50-60% is dit

41
Q

Wanneer is een re-TUR nodig? Waarom? Wat is heel erg belangrijk bij het nemen van een biopt?

A
  • T1a
  • T1 G3 (hooggradig)

bij 10% is de tumor wel ingegroeid in de spier

Biopt: spier meenemen
Als geen spier aanwezig in het biopt is moeilijk beoordelen of hier in is gegroeid
Als spier wel aanwezig en we zien geen ingroei is de recidief kans lager

42
Q

Er is een biopt van een blaas tumor genomen. Er is hierin geen spier zichtbaar. Wat is het gevolg hiervan?

A

Grotere kans op T2 tumor (die dus wel spier-invaisef is)

43
Q

Wat is het effect als de detrusor tumorvrij is na een re-TUR?

A

Recidief kans is 4x lager dan als er geen detrusor aanwezig is en de lamina propria geinvadeerd is

44
Q

Wat is de gouden standaard van een spier invasief UCC?

A

cystectomie met urine deviatie

45
Q

Wat is de overleving van mensen met een spier-invasief UCC?

A

50% overlijd binnen 5 jaar onafhankelijk van therapie

46
Q

wat houdt een cystectomie met urine deviatie in? Wat is hier nadelig aan?

A

Verwijderen: blaas + pelviene LK (iliacaal vaten) + prostaat (technische reden) + uterus en eierstokken (niet altijd)

Hoge kans op complicaties ook aan darmen want deviaties (urine naar buiten) gemaakt uit stuk darm

47
Q

Welke vormen van urine deviatie zijn er?

A
  1. Incontinent stoma = Brickerse deviatie
  2. Continent stoma = Indiana pouch
  3. Orthotope neoblaas (uit stuk darm)
48
Q

Wat is een incontinent stoma?

A

Brickerse deviatie
- Van: terminale deel ileum (Meso + vaten laten zitten)
- Complicaties: 50%
a. Voornamelijk darm paralyse
b. Laadlekkage
c. Urineleiders hechten niet goed aan darm
d, UWI

  • Waar: stoma aan rechterzijde buik
  • Wat: continue urine uitstroom
49
Q

Wat is een continent stoma?

A

= Indiana pouch
- wat: gebruiken coecum met gebruik van klep van Bouhini tegen lekken
Appendix gebruikt om urine naar buiten te leiden
- Gebruik: patient moet via katheter een paar keer per dag de nieuwe blaas leeg laten lopen
- Vereist: patient moet kunnen katheteriseren
- complicaties: meer dan bij Brickers

50
Q

Wat is een orthotope neoblaas?

A
  • Wat: groter terminale stuk ileum hechten zodat bolvormig reservoir wat aan de plasbuis wordt urethra gemaakt
  • Legen: geen spier dus geen gevoel wanneer gevuld en geen contractie voor ledigen mogelijk
    Leren met buikpers
  • Vereisten:
    a. Goede handfunctie
    b. katheterisatie moet kunnen
    c. Gemotiveerde patiënten
    d. Adequate nierfunctie (urine terug urinewegen in lopen)
    e. < 75 jaar (vanwege complicaties)
    d. Geen RT in bekken (omdat te strak wordt)
    e. Blaashals/UP moet tumorbrij zijn (overgang naar urethra) omdat anders grote recidief kans
    f. Vermogen CIC
  • kwaliteit van leven: gelijk aan stoma
  • Extra zorg: darm maakt slijmvlokken die katheter doen verstoppen –> eens in de tijd moet blaas gespoeld worden
  • Nadeel:
    Darm blijft peristaltiek houden wat de knijpkracht van de urethra kan overtreffen waardoor lekkage kan optreden (vaak s nachts)
51
Q

Wat is een ureterocutaneostomie? Waarbij doen we dit?

A

Bij 1 nier
Ureter direct aan huid hechten
Slangetje hierin doen (want anders zou het urotheel verlittekenen)

52
Q

Wat zijn postoperatieve complicaties bij urinedeviaties?

A
  • UWI!!!!!
  • ileus
  • wondinfectie
  • darm paralyse
  • abces
  • trombo-embolische complicaties
  • misselijkheid (door maagsappen)
53
Q

Hoe kan een UWI ontstaan bij een blaasdeviatie? Wie lopen er extra risico op?

A

Splint = slangetje in urineleiders
Urine gaat altijd naar beneden –> als zwelling bij aanhechting kan urine niet goed naar beneden aflopen
Gevolg:
- hydronefrose
- Verstopping slangetje waardoor pyelonefritis

Extra risico:
Ouderen met slechte VG (roken)
Hierbij kan hele erge problemen opleveren

54
Q

Wat zijn lange termijn complicaties bij urine deviaties?

A
  • parastomale hernia
  • metabole acidose (neo)
  • nier insufficiëntie
  • ureterstenose
  • littekenbreuk
55
Q

Wat zijn de toepassingen van chemo bij blaascarcinoom?

A
  1. neoadjuvant
  2. palliatief
  3. inductie
56
Q

Wat is het effect van neo-adjuvante chemo?

A
  • gecombineerd met chirurgie geeft het een absolute overlevingswinst van 6% na 10 jaar in vergelijking met enkel chirurgie
    (ALTIJD ICM LOKALE BEHANDELING)
  • Vergroten kans op succes van de operatie of adjuvante therapie bij N0 of N1
  • verdubbelt de kans op ypT0N0
57
Q

Welke chemo wordt gebruikt voor neoadjuvante therapie en bij wie doen we dit? wat is nadelig aan deze behandeling? Wat is een vereiste?

A

Cisplatine 3-4 kuren (voor de operatie)

1/3 NIET vanwege
- slechte nierfucntie
- CV-status
- gehoorstoornissen
- polyneuropathie

het is erg toxisch
- gehoorschade
- nierfunctie verlies
- beenmerg depressie

MOET GRF > 60 ml/min!!!!!

58
Q

Wat is het doel en het effect van palliatieve chemo? Welke krijgen ze? Wanneer kunnen patienten dit krijgen?

A

Doel: levensverlenging en bestrijden van klachten
Median survival: van 8 naar 14 maanden

Welke:
- cisplatine
- carboplatine based

Als:
- goede nierfunctie
- performance state
- geen anemie
- geen lever of botmeta’s
- gunstige prognostische factoren

59
Q

Bij welke tumor kan een chemo gegeven worden? Waarom?

A

PCC want is chemo resistent

60
Q

Wanneer wordt inductie chemo gegeven?

A
  • T4 tumoren
  • Bij meerdere N+ in bekken = locoregionaal lymfogeen gemetastaseerd
61
Q

Wat is het gevolg van wel of geen respons bij inductie chemo?

A

Alleen als we respons gaan we lokaal behandelen

62
Q

Hoe goed is RT?

A

Het is inferieur aan lokale chirurgie

63
Q

Wanneer geven we RT?

A

Als geen operatie mogelijk is

64
Q

Welke soorten RT kunnen gegeven worden?

A
  • uitwendig
  • interstitiele RT = brachytherapie:
65
Q

Wat zijn de indicaties voor interstitiele RT?

A
  • solitaire tumor < 5 cm
  • cT2N0M0
  • geen bijkomend CIS
  • tumor niet op blaashals of trigonum
66
Q

Waar wordt in principe voor gekozen ivm RT?

A

Voor chemo-RT want:
- betere lokaal-recidief vrije overleving
- Bijna net zo goed als chirurgie
Steeds meer dit doen

67
Q

Welke systemische kan naast chemo nog meer gegeven worden?

A

immunotherapie (ICI)
anti-PD(L)-1

68
Q

Wanneer krijgt iemand ICI?

A

1e lijn: als gemetastaseerd als zij:
- geen cisplatine kunnen krijgen
- PDL1+ tumor

2e lijn:
- Gemetastaseerd en geen respons meer op chemo (bij progressie) –> responskans 25%
Effect: levensverwachting verlengen

69
Q

waarvoor zijn UCC gevoelig en waarom?

A

Voor ICI omdat:
- hoge mutatie load
- intanbiel genoom
- inflammatoire reacties
- vermijden van de immuunrespons

70
Q

Wat is de respons kans van chemo in de 2e lijn?

A

10%

71
Q

Welke onderzoeken zet een uroloog in bij macroscopische hematurie?

A
  • LO met rectaal toucher
  • bloed: hb, leuko’s, trombo’s, kreatinine
  • urinekweek
  • urethrocystoscopie
  • urine cytologie
  • intraveneus pyelogram (IVP)
  • CT
72
Q

Wat zijn de t stadia van blaascarcinoom?

A

Ta = papillaire niet invasieve tumor
T1 = invasie in lamine propria
T2 = invasie in oppervlakkige spierlaag
T3 = invasie in diepe spierlaag of perivesicaal vet
T4a = invasie in prostaat, uterus of vagina
T4b = fixatie aan bekken of buikwand

73
Q

Vanaf wanneer is een blaas tumor invasief?

A

Vanaf T2 –> grens oppervlakkig en infiltrerend

74
Q

Waar kan een urotheelcelcarcinoom zich ontwikkelen?

A
  • blaas
  • ureter
  • nieren
  • prostaat
  • urethra
75
Q

Waar metastaseert een urotheelcelcarcinoom naar?

A
  • Regionale of juxta-regionale LK (para-iliacaal of para-aortaal)
  • lever
  • longen
76
Q

Wat kan er gezegd worden over de differentiatiegraad bij het zien van een papillaire tumor?

A

Niks
Dit kan ook nog goedaardig zijn

77
Q

Welke chemotherapie wordt gegeven bij gemetastaseerd blaascarcinoom? Wat is de kans op CR?
Wat is de 3jrO?

A

MVAC
Bijwerkingen
- haaruitval
- malasie
- granulocytopenie

CR 25% kans
3jrO < 10%

78
Q

Wat in het urinesediment duidt op een infectie?

A

erytrocyten, leukocyten en paraplucellen

79
Q

Wat is de DD van pijnloze hematurie?

A
  • blaascarcinoom
  • niercelcarcinoom
  • carcinoom van de ureter en/of pyelum
  • antistolling/stollingstoornis
80
Q

Welk onderzoek wordt gedaan bij verdenking op een blaastumor en wat kan je hier niet op zien?

A

Intraveneus urogram
Kleine tumoren worden vaak gemist

81
Q

Hoe kan de diagnose blaascarcinoom gesteld worden?

A

Voor een definitieve diagnose is een biopt noodzakelijk

82
Q

Waarop wordt de gradering bepaald?

A
  • (on)regelmatigheid celkernen
  • gelaagdheid
83
Q

Waarom worden er multipele biopten genomen?

A

Om field cancerization in beeld te brengen

84
Q

Welke vier vormen van het slijmvlies kunnen aangetroffen worden?

A
  1. Normaal: < 6 cellagen, goede uitrijping tot paraplucellen, regelmatigheid in kerngrootte
  2. Geringe dysplasie: normaal aantal cellagen, geringe verstoring gelaagdheid onderste cellagen, enige wisseling grootte, wel uitrijping tot paraplu cellen
  3. Hyperplastisch urotheel: toename van aantal cellagen maar geen wanordelijke rangschikking van de cellen (geen verstoring in gelaagdheid), uitrijping, geen wisseling kerngrootte
  4. Carcinoma in situ: ernstige verstoring van gelaagdheid, geen uitrijping, sterke wisseling in kerngrootte en hyperchromasie
85
Q

Hoe wordt een papillair overgangscarcinoom behandeld?

A
  • intravesicale immuunotherapie
  • met BCG (hierdoor sterke immuunreactie oproepen)
  • elke 3 mnd cytoscopie en cytologisch onderzoek urine
86
Q

Tussen welke twee stadia kan met een TUR geen onderscheid gemaakt worden?

A

T2 en T3

87
Q

Wanneer doen we nog wel een cystoprostatectomie?

A
  • geen AM
  • beperkte LK metastasering in kleine bekken
88
Q

Wat zijn belangrijke risicofactoren voor blaaskanker?

Is er sprake van erfelijkheid?

A
  • roken
  • chemische stoffen (aromatische amines)
  • langdurige therapie cyclophosphamide (alkylerend chemo)
  • fanacetine misbruik (pijnstiller)

Erfelijkheid is heel erg zeldzaam

89
Q

Wat is het doel van instillatie van cytostatica of BCG adjuvant? Wat is NIET het doel?

Wat voor soort therapie is dit?

waarbij wordt het gegeven?

A

Recidief tegengaan

NIET:
- progressie van het tumorproces stoppen
- lymfegenen en hematogene meta’s voorkomen

Soort therapie:
vorm van immunotherapie want het roept een ontstekingsreactie op waarbij lymfocyten en histiocyten naast het blaasepitheel ook het blaascarcinoom aantasten
Het is een spoelsel van verzwakte tuberkelbacterie

Gegeven bij:
oppervlakkige tumoren
- Ta
- Tis
- T1

90
Q

Hoe kunnen we vaststellen waaruit de recidief is ontstaan?

A

Kan uit oorspronkelijke tumor of onafhankelijk
- mutatie analyse van het P53 gen
Zelden bij oppervlakkige blaascarcinomen maar relatief vaak (53%) bij Tis

91
Q

Wat is een mutatie die voor kan komen bij blaascarcinoom en wat is het effect hiervan?

A

P53 mutatie

-9q: vroege afwijking en komt voor in Ta en Tis
Verlies hiervan is een marker van de tumor omdat met een stijging van de tumorgraad het % verlies van 5q toeneemt