HC week 1 Flashcards
wie verzorgen behandeling en preventie van infectieziekten?
- huisarts
- GGD (bv. SOA’s of TBC)
- 2e/ 3e lijn = afhankelijk van ziektebeeld
(medisch specialist, internist, kinderarts-infectioloog)
benoem 5 standaard eigenschappen van bacteriën + 2 extra eigenschappen
- prokaryoten (geen celkern)
- eencellig
- dubbelstrengs, circulair DNA
- celwand
- celmembraan
- vaak ook plasmidaal DNA (extra) (kan makkelijk uitwisselen)
- soms flagel (staart voor voortbeweging)
benoem 4 voorbeelden van bacteriële infecties
- streptokokken faryngitis
- pneumokokken pneumonie
- lues (spiraalvormige bacterie)
- urineweginfectie door E. Coli
benoem 4 eigenschappen van virussen
- voor vermeerdering afhankelijk van gastheercellen
- alleen DNA of alleen RNA
- enkelstrengs of dubbelstrengs
- omgeven door eiwitmantel
benoem 4 voorbeelden van virale infecties
- bovenste luchtweginfectie
- hepatitis
- COVID-19
- rubella (rode hond)
wat zijn fungi en benoem 4 eigenschappen van fungi
fungi = schimmels + gisten
- eukaryoten (celkern)
- velen dimorf (kunnen zowel schimmel als gist zijn, afhankelijk van omstandigheden)
- gisten = unicellulair
- voortplanting door deling
- schimmels = vaak meercellig + vertakkende draden
- voortplanting door sporen
noem 3 voorbeelden van fungi
- schimmelnagel
- zwemmerseczeem
- tinea capitis (kale plek)
noem 3 eigenschappen van parasieten
- eukaryoten (celkern)
- parasitaire levenswijze
- voor ontwikkeling geheel of ten dele afhankelijk van gastheer (dier of mens)
noem 3 voorbeelden van parasitaire infecties
- hoofdluis
- enterobius vermicularis (aarsmade)
- malaria parasiet
wat zijn pathogenen?
micro-organismen die ziek maken
zijn alle micro-organismen pathogeen?
nee
- meerderheid niet pathogeen
- sommige potentieel pathogeen
- enkele altijd pathogeen
wat is commensale flora?
kolonisatie specifieke micro-organismen op een bepaalde plek in het lichaam
verschillende plekken = verschillende micro-organismen
welke plekken in het lichaam zijn steriel?
- hersenen
- liquor
- binnenkant ogen
- bloed
- spier
(alles wat geen contact maakt met de buitenwereld)
wat houdt ‘staphylococcus aureus’ dragerschap in?
- 25% mensen drager op huid en andere plaatsen
- verwekker van veel infecties
(UWI, diarree, toxic shock syndroom, sinusitis, pneumonie, endocarditis) (zie afbeelding ppt)\
- niet iedereen ziek –> vaak eerst schade barrière nodig
wat is het verschil tussen klinisch en subklinisch?
- klinisch = met directe klachten
- sub-klinisch = zonder klachten
van welke factoren is de pathogenese van infectieziekten afhankelijk?
- besmettingsroute
- gastheer (genetica, immuunstatus)
- micro-organisme (virulentie, pathogeniteit)
wat is virulentie?
het vermogen van een micro-organisme om schade/ ziekte te veroorzaken
- vaak uitgedrukt in aantal micro-organisme nodig om ziekte te veroorzaken
waardoor wordt virulentie bepaald?
virulentie-factoren
- eigenschappen waarmee een micro-organisme de verdedigingsmechanismen van een gastheer kan ontlopen of teniet doen
- bv. adhesinen, toxinen, kapsel
wat is pathogeniciteit?
het vermogen van een micro-organisme om schade/ ziekte te veroorzaken (absoluut)
wat zijn primaire en secundaire pathogenen?
primair pathogeen:
- bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen
- bv. staphylococcus aureus
secundair pathogeen:
- opportunistisch pathogeen
- ziekte bij verminderde weerstand
- bv. schimmelinfectie bij neutropenie
via welke stofjes maken ons immuunsysteem, endocriene systeem en zenuwstelsel contact met elkaar?
- immuunsysteem = cytokines
- endocrien systeem = hormonen
- zenuwstelsel = neurotransmitters
wat is het verschil tussen exogeen infectieus en exogeen niet-infectieus?
infectieus:
- virus
- bacterie
- fungi
- helminths (wormen)
- protazoa (eencelligen)
niet-infectieus:
- zwangerschap
- allergeen
- transplantaat
- toxine
wanneer is afweer voor een endogene oorzaak nodig?
na trauma:
- brandwond
- botbreuk
- UV-straling
wat is het verschil tussen innate en adaptieve immuniteit?
- innate immuniteit = aangeboren
- adaptieve immuniteit = verworven/ aangeleerd
(kan soms juist voor schade zorgen)
welke barrières heeft het lichaam tegen infectie? (eerste linie)
mechanisch:
- epitheel (huid)
- beweging, lucht, vloeistof
chemisch:
- vetzuren, zout
- lage pH
- enzymen
- anti-microbiële peptiden
microbiologisch:
- microbiota
wat zijn de 3 afweer-lagen?
afweer beschikbaar:
- insult –> effectoren –> resolutie
(0-4 uur)
afweer geïnduceerd:
- insult –> ontsteking –> effectors –> resolutie
(4-96 uur)
afweer adaptief:
- insult –> ontsteking –> activatie lymfocyten –> proliferatie
–> resolutie
(>96 uur)
welke bloedcellen zijn deel van het adaptieve afweersysteem?
- T-lymfocyten
- B-lymfocyten
hoe werkt de ontwikkeling van lymfocyten?
in primaire lymfoïde organen:
- beenmerg: zowel B-lymfocyten als T-lymfocyten
- thymus: T-lymfocyten (verdere ontwikkeling)
tot welke celtypen differentiëren T-lymfocyten?
CD4 en CD8
wat zijn verschillen tussen de receptoren van de innate en de adaptieve respons?
innate respons: genoom-gecodeerde R
(veel verschillende, op macrofaag)
- niet-klonale respons
- snelle reactie
- altijd in alle individuen
- geen geheugenpopulatie
- patroonherkenning
adaptieve respons: gerearrangeerde R
(B-cel-R en T-cel-R)
- klonale respons
- langzame reactie
- verschillend per individu
- opbouw geheugenpopulatie
- specifieke herkenning
uit welke aspecten bestaan de receptoren van de adaptieve respons?
- constante domeinen
- variabele domeinen (antigeen-herkenning –> diversiteit)
wat is het verschil tussen de B-cel-R en een immunoglobuline?
B-cel receptor zit vast aan membraan, immunoglobuline is de uitgescheiden vorm (na activatie)
- variabele domeinen veranderen hierbij niet
wat is ‘totale potentiële diversiteit’?
potentieel repertoire, aantal verschillende mogelijke combinaties variabele domeinen op receptoren
wat is het verschil in herkenning van antigenen tussen B-cellen en T-cellen?
B-cel:
- directe binding aan molecuul
T-cel:
- antigeen-presenterende cel nodig (MHC)
- MHC = dendritische cellen (vaak) of macrofagen
- eerst afbraak antigeen nodig (in peptides)
wat zijn de primaire en secundaire lymfoïde organen?
primair:
- beenmerg
- thymus
secundair:
- lymfeklieren
- milt
- Plaques van Peyer
- lymfoïd weefsel darm, longen, neus (mucosa)
- tonsillen
wat gebeurt er in de secundaire lymfoïde organen?
activatie B-cellen en T-cellen
waar bevinden zich cellen van de innate respons vooral?
in de weefsels zelf, activatie ter plekke
hoe werkt het transport van lymfocyten?
- antigenen naar dichtstbijzijnde lymfeklier
- lymfocyt-activatie in lymfeklier
- lymfocyten via ductus thoracicus naar bloed
lymfocyten recirculeren altijd (geen stase)
migratie naar plaats via bloed, homing terug naar lymfe
welke 2 vormen van een adaptieve immuunrespons zijn er?
humoraal (B)
- componenten komen in lichaamsvloeistof terecht
- B-cellen met hun antistoffen
cellulair (T)
- T-cellen, die na activatie effectoren worden
–> cytokines of cytotoxische effecten
hoe werkt de presentatie van antigeen-presenterende cellen? welke klasses zijn er?
- HLA = human leukocyte antigen = humaan MHC
HLA klasse 1:
- activatie cytotoxische T-cellen (CD8+)
- op alle kern-houdende cellen
- Ag-route via cytosol (vooral virussen)
HLA klasse 2:
- activatie helper T-cellen (CD4+)
- alleen op ‘professionele’ APC-cellen
- exogene antigenen
welke effector mechanismen zijn er bij de adaptieve immuunrespons?
- bacteriën –> antilichamen
- intracellulaire bacteriën –> cytokinen
- virussen/ tumorcellen –> cytotoxische effecten T-cellen
waar vindt de activatie van macrofagen plaats door de T-helper cellen?
perifere weefsels
wat is de centrale rol van CD4+ T-helper cellen?
- perifere activatie macrofagen
- activatie B-cellen
- versterking cytotoxische T-cel respons
hoe werkt immunologisch geheugen?
klonale expansie:
- naïeve B-cel populatie
–> primaire respons infectie - plasmacellen (effector) en geheugen B-cellen
–> secundaire respons infectie - snellere en sterkere reactie, met productie juiste plasmacellen
omschrijf de balans in het immuunsysteem
- regulatoire T-cellen –> tolerantie
- effector T-cellen en plasmacellen –> immuniteit
regulatie door innate immuniteit en immune-checkpoints
noem 5 immuunstoornissen
- allergie –> adaptieve respons tegen onschuldig Ag
(hooikoorts, astma) - auto-immuniteit –> adaptieve respons tegen eigen Ag
(DM1) - auto-inflammatie –> ontregelde innate respons
(mediterrane periodieke koorts) - immuundeficiëntie –> geringe werking immuunsysteem
(AIDS, SCID) - leukemie/ lymfoom –> maligne woekering
(ALL)
met welke microscoop zijn virussen waar te nemen?
elektronenmicroscoop
(kleiner dan bacteriën)
welke soorten DNA/ RNA kunnen virussen hebben?
- enkelstrengs
- dubbelstrengs
- positive stranded (kan gebruikt worden door ribosomen)
- negative stranded (eerst nog positive worden)
wat is het hoofddoel van virussen?
vermenigvuldigen in de gastheer
hoe vermenigvuldigen virussen in de gastheer?
- entry in de cel
- uit elkaar vallen in cel (vrijkomst genetisch materiaal)
- vermenigvuldiging genetisch materiaal
- synthese viruspartikels
- assemblage virus
- exit uit de cel
hoe werkt de entry van een virus de cel in?
virussen gebruiken receptoren op het celoppervlak voor aanhechting
- susceptibel –> cel juiste receptor voor binding
- resistent –> cel geen receptor voor binding
wat is tropisme?
de (juiste) receptoren op het celoppervlak
= de susceptibiliteit
(tropisme voor HIV = CD4-receptoren positieve cel)
wat is permissiviteit?
ondersteunend bij replicatie virus
- zo niet –> non-permissive cel
welk materiaal wordt gebruikt voor de uiteindelijke vermenigvuldiging van een virus?
mRNA
wat is budding?
virale eiwitten op plasmamembraan gastheercel
–> afsplitsing (in een bolletje)
om het virus zit nu een (humane) virale envelop
via welke receptoren komt het HIV-virus de cel binnen?
CD4 (met co-receptor CCR5 of CXCR4)
wat zijn retrovirussen?
RNA-genoom –> omzetten in DNA
(via virale enzym: reverse transcriptase)
(bv. HIV)
–> dubbelstrengs-DNA gaat celkern in
–> integratie in humane genoom
vanuit hier verdere replicatie en budding van virus
welke vormen van anti-virale therapie zijn er?
- entry voorkomen
- functie remmen
- anti-proteases (niet in functionele stukjes knippen)
- remming integratie in humane genoom (integrase)
- nucleoside-analogen
wat is een nucleoside?
- fosfaatgroep
- negatieve lading –> geen passieve passage plasmamembraan
- suiker
- essentieel voor fosfodiester-binding
- stikstofbase (adenine)
- zit vast met glycosidische binding
! activatie door plaatsing trifosfaat !
! alleen trifosfaten kunnen worden gebruikt als building block voor replicatie ! (kinases zetten de 3 fosfaten erop)
wat is een nucleoside-analoog?
- NH3 ipv. OH, waardoor na inbouw de replicatie stopt (volgende bouwsteen kan niet meer binden)
- virus kan hierdoor niet verder met de replicatie
- bv. AZT voor behandeling HIV (analoog van thymidine)
- er wordt een AZT ingebouwd ipv T
welke enzymen gebruikt een virus voor replicatie genetisch materiaal?
- voor integratie humane genoom –> virale enzymen
(HIV reverse transcriptase) - na integratie humane genoom –> humane enzymen
(humaan DNA-afhankelijk RNA-polymerase)
hoe werkt selectiviteit van antivirale nucleoside analogen?
- virale polymerasen zijn structureel verschillend van humane polymerasen
- mogelijk een nucleoside te ontwikkelen die herkent wordt door virale polymerases en niet door humane polymerases
(bij bv. HIV) - niet selectieve nucleoside-analogen –> toxiciteit, chemo
noem 4 kenmerken bij het herpes simplex virus
- koortslips (herpes labialis)
- encephalitis (hersenontsteking)
- herpes genitalis
- hoornvliesontsteking
wat is de antivirale therapie van herpes simplex?
nucleoside analoog:
- acyclovir (ipv. guanosine)
- poedervorm
geen activatie in niet-geïnfecteerde cel (want geen mono-fosfaat synthese)
- er wordt enkel door een viraal enzym (thymidine kinase (TK)) mono-fosfaat aangebracht, waarna activatie plaatsvindt
(hierna wel herkenning)
- dus geen herkenning acyclovir in niet-geïnfecteerde cel, wel in geïnfecteerde cel (plaatsing mono-fosfaat door thymidine kinase (TK))
- TK fosforyleert acyclovir 200 x sneller naar monofosfaat dan humane kinases
–> lage concentratie acyclovir in niet-geïnfecteerde cellen
–> geeft therapeutische breedte
(weinig toxiciteit)
waarmee repliceert het herpes simplex DNA?
herpes simplex DNA-polymerase
vat in 3 punten nucleoside analogen samen
- lijken op onze eigen DNA/ RNA bouwstenen
- intracellulair fosforylatie nodig (humane enzymen, met als uitzondering acyclovir)
- ketenterminatie
vat in 3 punten HIV samen
- retrovirus
- omzetting RNA naar DNA door viraal enzym
- provirus naar mRNA en genomisch RNA productie door humaan enzym (na integratie)
welke 3 partijen hebben morele verantwoordelijkheid rondom infectieziekten?
- individu (anderen niet schaden)
- solidariteit vs vrijheid, eerlijkheid
- arts (beroepsgeheim, zorgplicht)
- soms meldingsplicht (HIV, TBC)
- conflict van plichten
- overheid (preventie, schaarse middelen)
wat zijn de 4 ethische principes in de gezondheidszorg?
- weldoen –> bevorderen volksgezondheid, kwetsbaren beschermen, ziekte voorkomen
- niet-schaden –> schade door maatregelen voorkomen of beperken
- respect voor autonomie –> keuzevrijheid, bewegingsvrijheid, lichamelijke integriteit
- rechtvaardigheid –> verdeling schaarse middelen, ongelijkheid tegengaan
welke 6 aspecten worden beoordeeld door de Vaccinatie commissie van de Gezondheidsraad?
- ernst en omvang ziektelast
- effectiviteit
- veiligheid
- aanvaardbaarheid (proportionaliteit)
- doelmatigheid/ kosteneffectiviteit
- urgentie
welke 2 mogelijke opvattingen zijn er bij verdeling van schaarse middelen (vaccinaties)?
- utiliteit
–> maximaliseren gezondheidswinst (levensjaren, nuttige mensen) - rechtvaardigheid
–> meest kwetsbare eerst
wat zijn 3 doelstellingen van een vaccinatieprogramma?
- verminderen ziekte en sterfte
- terugdringen verspreiding
- voorkomen maatschappelijke ontwrichting
waarom zorgpersoneel voorrang kunnen krijgen op vaccinaties?
- wederkerigheid (risico door zorg voor anderen)
- veilige werkplek
- beschermen kwetsbare patiënten
- utiliteit: zorg in de lucht houden
waarom was er ophef over de booster-rondes in NL?
global justice
- utiliteit (zoveel mogelijk levens redden wereldwijd)
- solidariteit
- eigenbelang (mondiale zuiden = mutatiebron)
(gaat in tegen morele plicht eigen burgers en volksgezondheid te beschermen)
welke 2 argumenten heeft de overheid om het respect van autonomie van burgers aan te tasten?
- paternalisme (‘het is beter voor jou’) (alleen lichte dwang)
- schade aan anderen (harm principle)
‘harm principle’ = enige legit reden om burgers tegen hun zin te dwingen is als zij anderen schade toebrengen
- kijk ook naar rechtvaardigheid van de maatregel
de overheid wil de volksgezondheid bevorderen voor het collectief belang (breder dan volksgezondheid)
- meer dwang –> meer rechtvaardiging nodig
- grotere kans op schade –> meer dwang gerechtvaardigd
welk parasitair beeld past bij pancytopenie?
Leishmania (opportunistisch)
- stadium: amastigoten (in beenmerg)
- in leukocyten
- intracellulaire parasiet
diagnose = viscerale Leishmaniasis (bij HIV)
–> soort Leishmania vaststellen door PCR
wat is een amastigoot?
- intracellulair stadium van Leishma
- kern en kinetoplast met mitochondrieel DNA
wat is de behandeling van Leishmania?
- amphotericine B (liposomaal) (IV)
(- HAART voor HIV)
wat is symbiose?
het in associatie met elkaar leven van organismen van verschillende soorten
wat is commensalisme?
commensaal heeft voordeel, gastheer geen voor- of nadeel
wat is parasitisme?
leven ten koste van de gastheer
wat is mutualisme?
samenleven tot wederzijds voordeel
wat is de definitie van een parasiet?
een eukaryoot (celkern) organisme die leeft ten koste van zijn gastheer (niet zijnde schimmels)
(- in tegenstelling tot bacteriën en virussen eukaryoot (dit zijn prokaryoten)
- grootste genoom, meerdere levenscycli, meerdere gastheren
- verschillende verschijningsvormen)
wat zijn de 3 hoofdgroepen van parasieten?
- ectoparasieten
(vlooien, luizen, teken) - parasitaire wormen
(spoelwormen, mijnwormen, schistosomen)
= meercellige eukaryoten - parasitaire protozoa
(Leishmania, Plasmodium, Toxoplasma)
= eencellig
wat is de vector van Leishmania
parasieten overdracht door vrouwelijke zandvliegjes (mugjes)
(>20 soorten Leishmania soorten)
wat is een vector?
een e-vertebraat (ongewerveld dier) die verantwoordelijk is voor de overdracht van een parasiet
welke 2 stadia heeft de ontwikkeling van de Leishmania?
- zandvliegstadia
- humane stadia
hoe vindt de ontwikkeling van Leishmania plaats?
- injectie in huid via speeksel zandvlieg (die bloed wil zuigen)
- opname door fagocyterende immuuncellen mens
- blokkade fagocyterende werking (voorkomt fusie fagosoom met lysosoom)
- deling in leukocyt (met blaasje eromheen)
- leukocyt scheurt open en amastigoten komen vrij
(proces herhaald zich, gaat ten koste van leukocyten)
- zandvlieg zuigt bloed op, parasiet wordt hierbij opgezogen
- amastigoot ontwikkelt zich in zandvlieg terug naar promastigoot
- migratie terug naar de speekselklier
wat is het verschil tussen directe en indirecte ontwikkelingscycli?
- direct –> parasiet heeft 1 gastheer
- indirect –> parasiet heeft 2> gastheren
wat is het verschil tussen een definitieve gastheer en een tussengastheer?
- definitief –> gastheer die de volwassen parasiet herbergt en waarin de geslachtelijke vermenigvuldiging plaatsvindt
- tussen –> gastheer waar asexuele of vegetatieve vermeerdering plaatsvindt
wat is gastheerspecificiteit?
door een (soms vergaande) specialisatie ontstane gebondenheid van de parasiet aan een bepaalde gastheer
welke 3 soorten leishmaniasis zijn er?
- cutane leishmaniasis (veel infecties/jaar)
- mucocutane leishmaniasis (Zuid-Amerika)
- viscerale leishmaniasis (fataal) (India)
wat is de pathogenese van viscerale leishmaniasis?
- parasiet wordt versleept naar lymfeknopen, beenmerg, milt, lever
- parasiet infecteert fagocyterende leukocyten
- aantasting immuunsysteem (destructie granulocyten)
- repressie bloedcel-aanmaak
- vergroting Reticolu-Endotheliale organen (milt, lever)
- onregelmatige koorts en superinfecties
wat is de incubatietijd van viscerale leishmaniasis?
enkele maanden tot jaren
wat is incubatietijd?
tijdspanne tussen infectiemoment en moment van eerste klinische symptomen
wat is een prepatente periode?
tijdspanne tussen infectiemoment en moment dat de parasiet blijk geeft van zijn aanwezigheid
(aantonen parasieten, eieren bij ontlasting (bij wormen bv.))
welke 2 soorten leishmania kunnen voor viscerale leishmaniasis zorgen?
- L. Donovani (India)
- L. Infantum/ L. Changasi (Zuid-Europa, Amerika)
welke klachten volgen na L. Donovani?
- onregelmatige koorts
- buikpijn
- vermagering
- (hepato)splenomegalie
- pancytopenie
- hypergammaglobulinemie
- lymfe-adenopathie
- aantasting afweer –> superinfecties
- 100% mortaliteit zonder behandeling
- overdracht mens of mens (en zandvlieg)
welke zaken zijn van belang bij de DD viscerale leishmaniasis? en hoe wordt de diagnose gesteld?
- herkomst/ reisanamnese
- onregelmatige koorts, hepatosplenomegalie
- pancytopenie, verhoogd IgG en IgM
diagnose:
- aantonen parasieten (milt aspiratie, beenmergpunctie, bloed)
- serologie = ondersteunend (antilichamen)
welke behandelingen zijn er voor viscerale leishmaniasis?
- stibogluconate (30 dagen) (erg toxisch)
- amphotericine B (nefrotoxisch)
- liposomaal amphotericine B (duur)
- aminosidine
- pentamidine
- miltefosine (oraal)
wat is PKDL?
na behandeling van viscerale leishmaniasis treedt reactie in de huid op (recidief van de parasiet)
- parasieten persisteren in de huid
- geen viscerale infectie meer
wat is leishmania infantum?
- zoönose: hondenziekte (sporadisch bij mensen)
- een humaan opportunistische infectie
- visceraal en cutaan
wat is een zoönose?
infectie of ziekte van zoogdieren, waarbij de mens als gastheer kan optreden. dieren vormen het reservoir, van waaruit de mens geïnfecteerd raakt
wat is een opportunistische parasiet?
opportunistische parasieten kunnen zich bij afwezigheid van een adequate immuunrespons sterk vermenigvuldigen, waarbij het nageslacht in dezelfde gastheer blijft en zich eveneens gaat vermenigvuldigen
bij wie wordt Leishmania Infantum gezien?
- jonge kinderen
- immuun gecompromitteerden (transplantatie, HIV)
- 65+
wat is het klinisch beeld van cutane leishmaniasis?
- ulcus rondom beet zandvlieg
- geen versleping parasiet (parasiet blijft in huid)
- incubatie 2 tot 8 weken
- ulcus met opgeworpen rand
–> pijnloos
–> langzaam groeiend
–> spontane genezing mogelijk
–> variatie: nat, droog, korst - littekenvorming
- behandeling van de soort afhankelijk
welke soorten cutane leishmaniasis zijn er?
oud:
- L. major
- L. tropica
- L. aethiopica
nieuw:
- L. mexicana complex
- L. viannia complex (ook mucocutaan)
(overlappende geografische distributie)
wat is de kliniek van mucocutane leishmaniasis?
- bij 1-3% van L. brasiliensis (Brazilië)
- versleping parasiet naar mucosa (neus en keel)
- lange incubatietijd (maanden tot jaren na cutane presentatie)
- vaak fataal
hoe werkt de diagnostiek van mucocutane leishmaniasis?
- 2 huidponsen van de opgeworpen rand van de ulcus
(geen parasieten in ulcus zelf)
–> microscopie (dep/ smeer preparaten, gekleurd volgens Giemsa)
–> PCR (differentiatie tussen parasieten)
(geen serologie)
wat is de therapie bij cutane leishmaniasis?
therapie = gedifferentieerd naar Leishmania-species
- aard en lokalisatie laesie
klein ulcus –> cryotherapie, hitte therapie, fotodynamische therapie of geen therapie
* intralesionale injecties stibogluconaat
* paramomycine zalf
oude wereld + L mexicana –> lokale therapie
L. infantum + Viannia complex –> systemische therapie
waarin verschillen natural killer cellen van lymfocyten?
afwezigheid van B- of T-cel receptoren
hoe worden natural killer cellen geactiveerd?
- natural killer cel heeft activerende en inhiberende receptoren
- inhibitie door MHC-I (alle kernhoudende cellen)
- activatie door activerende liganden (vaak bij stress)
- bij aanwezigheid beide signalen –> genoeg remming, dus geen apoptose
- alleen remmend of geen signaal –> geen apoptose
- enkel activerend ligand –> activatie NK-cel –> apoptose
apoptose d.m.v. perforines
waarom is het nuttig dat afwezigheid van MHC-I de natural killer cellen activeert?
een virus down-reguleert de MHC-I moleculen om niet herkend te worden, dit triggert de natural killer cellen
(ook bij tumoren)
wat is het belangrijkste cytokine dat geproduceerd wordt door de natural killer cellen?
IFN-gamma
(belangrijk bij vroege respons na infectie)
in welke 2 groepen zijn innate receptoren te verdelen?
- cellulair
- humoraal
wat zijn humorale receptoren?
- in serum of weefselvloeistof
- oplosbare eiwitten
- productie door hepatocyten, epitheel cellen en leukocyten
- sterke stijging productie hepatocyten in vroege fase infectie (acute fase eiwitten)
- ook wel innate antibodies genoemd
welke families van humorale receptoren zijn er?
complement
- C1q
- C3
collectines
- mannose-bindend lectine (MBL)
- surfactant eiwitten (SP-A en SP-D)
ficolines
- 1
- 2
- 3
pentraxines
- C-reactief proteïne (CRP)
- PTX3
- serum amyloïd proteïne (SAP)
(CRP wordt in de kliniek vaak gebruikt als marker voor infecties (bacterieel), ontstekingen of trauma’s)
(acute fase eiwitten)
wat zijn de functies van humorale innate receptoren?
- opsonine (–> meer fagocytose)
- neutralisatie
- activeren complement cascade
welke celtypen bevatten innate cellulaire receptoren?
- macrofagen
- mestcellen
- NK-cellen
- leukocyten, lymfocyten
- parenchymcellen
- endotheelcellen
- epitheelcellen
- stamcellen
- neuronen
(sterke verschillen in diversiteit van R en responsen)
(want in iedere cel in het lichaam kunnen verstoringen voorkomen)
wat is de voornaamste kwaliteit van macrofagen?
- ultieme cellulaire sensors
- sentinel cells = poortwachter cellen
- aanwezig in alle weefsels, relatief hoge hoeveelheid
- grote diversiteit aan receptoren
wat doen macrofagen met onbekende cellen?
fagocyteren:
- d.m.v. ritssluiting (FcR)
- d.m.v. ruffles (membraan eroverheen slaan)
- opname leidt tot afbraak
- herkenning leidt tot activatie cel via cytokines en chemokines
welke 3 families van innate cellulaire herkenning zijn er?
opsonine R
–> fagocytose + (signaling)
–> brugmolecuul nodig voor herkenning (eiwitten)
* Fc-receptoren (voor iedere antistof (signaleren), placenta transport, darm transport)
* complement-receptoren
- microbe-ligand R
–> fagocytose + (signaling)
–> directe binding - supplementaire R
–> signaling (activatie cellen)
wat zijn Fc-receptoren?
Fc = gemeenschappelijke staart van antistoffen
- Fc-receptoren binden deze gemeenschappelijke staart
- voor iedere antistof is er een Fc-receptor
- Fc-gamma-RI en Fc-epsilon-RI hebben een hoge affiniteit –> kunnen vrije antistoffen binden (zonder antigeen) (allergie)
(op mestcellen en basofielen) - neonataal FcR –> transport immunoglobulinen en recycling IgG
- poly-IgR FcR –> transport IgA over de epitheelbarrière darm naar lumen
op welke celtypen bevinden complement receptoren zich?
- macrofagen
- neutrofielen
- 1 op erytrocyten (transport antigenen naar lever en milt)
- CR3 en CR4 zorgen voor adhesie (integrines)
- vaak betrokken bij fagocytose
- CR2 alleen op B-lymfocyt, co-receptor (sterkere activatie)
wat doen microbe ligand receptoren?
fagocytose + signalering
- PRR = pattern recognition receptoren
- PAMP = pathogen-associated molecular patterns (= ligand)
(non-pathogene microben hebben ook PAMP, ook endogene liganden voor PRR) - MAMP = microbe-associated molecular pattern
- DAMP = damage-associated molecular pattern
komen op meerdere locaties voor (oppervlak, cytosol, endosol etc.)
wat is het verschil tussen cytosol en cytoplasma?
- cytosol = enkel vloeistof
- cytoplasma = vloeistof + organellen
wat zijn scavenger receptoren?
microbe ligand receptoren
! herkennen micro-organismen én lichaamseigen moleculen:
- lipoproteïnen (LDL, HDL)
- gemodificeerde proteïnen
- lipiden (vetzuren, cholesterol)
- dode cellen, cel debris
- haptoglobine-hemoglobine complexen
12 families (A-L)
* E1 –> geoxideerd LDL (plaque)
* A1 –> spectrine (bij dode cellen)
welke 2 microbe ligand receptoren zijn er?
- scavenger receptoren
- C-type lectine receptoren
wat zijn C-type lectine receptoren?
lectines = eiwitten die glycanen herkennen
(C staat voor bindingsafhankelijkheid calcium)
- schimmels hebben sterke glycosylatie (b-glucan, mannan)
- ook parasiet en virus herkenning
(bij HIV –> DC-SIGN) - binding aan receptor leidt tot fagocytose en (meestal) signalering
welke 4 soorten supplementaire receptoren zijn er?
- TLR (Toll-Like receptor)
- NLR (NOD-Like receptor)
- RLR (RIG-I-Like receptor)
- DSR (DNA-sens receptor)
wat zijn TLR (Toll-Like receptoren)?
- supplementaire receptoren
- homo- of heterodimeren
- locatie op oppervlakte of endosoom
- eerst moet RNA/ DNA van een micro-organisme opgenomen en afgebroken worden, voor herkenning door een TLR op een endosoom
wat gebeurt er na TLR-signalering?
- bij binding ligand aan TLR vindt interactie plaats met adaptormoleculen (aan binnenkant receptor)
- signaleringscascade met fosforylatie door kinases
- activatie van transcriptiefactoren
- transcriptie factoren (zoals AP-1 en NF-kappa-B) verplaatsen naar nucleus
- transcriptie ontstekingsmoleculen
welke supplementaire receptoren bevinden zich in het cytosol?
- RLR
- DSR
- NLR
- herkenning van zowel endogene als exogene triggers
wat zijn NOD-like receptoren?
- cytosolaire receptoren
- binden afbraakproducten van peptidoglycanen (celwand bacterie)
- bij binding –> dimerisatie
–> signalering via pro-inflammatoire cytokinen en chemokinen (pro-IL-1B, IL-6, TNF-a)
wat is een inflammasoom?
- grote structuur wat ontstaat na verstoring
- van belang voor de productie van pro-IL-1B
(transcriptie)
- andere receptoren moeten zorgen voor transcriptie van pro-IL-1B –> inactief in cytosol
- activatie van het inflammasoom
–> activatie caspase-1
–> omzetting pro-IL-B1 naar actief IL-B1 en uitscheiding buiten cel
wat is een complement?
- toevoeging aan antistof-functie
- ‘complement systeem’
- cascade van enzymen en functionele eiwitten
wat doet C3-convertase?
omzetting:
C3 –> C3a + C3b
wat zijn de effector functies van complement-activatie?
- inflammatie
- fagocytose (opsonisatie)
- lysis (na formatie membrane-attack-complex (MAC))
(volgens overzicht de volgende 5:
- lysis
- opsonisatie (fagocytose)
- chemotaxis (neutrofielen migratie) (inflammatie)
- activatie (inflammatie)
- immuuncomplexen opruimen (inflammatie))
hoe ontstaat het MAC (membrane attack complex)?
C5b bindt C6 –> C7, C8 en meerdere C9’s (vormen porie in membraan)
–> lekkage
(een uiteindelijk lysis micro-organisme)
wat is de opsonine-functie van complementen?
C3b bindt aan bacterie
–> binding aan complement receptor
–> opname en afbraak (middels fagocytose)
wat is de functie van anafylatoxinen-productie van complementen?
= ontstekingsmediatoren (oplosbaar, reactie bij andere cellen)
- C5a, C3a, C4a
- degranulatie mestcellen, granulocyten, macrofagen, mestcellen, basofielen
–> uitstoot vaso-actieve stoffen
–> contractie glad spierweefsel
–> endotheel: verhoogde vasculaire permeabiliteit
–> chemotaxie fagocyten (aantrekking) - activatie fagocyten (productie ROS + cytokines –> meer expressie FcR en complement-receptoren)
op welke 3 manieren wordt het complementsysteem geactiveerd?
- klassieke route
- alternatieve route (versterkend)
- lectine route
hoe werkt de klassieke complement activatie route?
- C1q bindt antistoffen (optimaal 6)
- binding C1r en C1s –> activatie complex
–> - splitsing complement-factoren C2 en C4
–>
C2a + C2b + C4a + C4b
–> - C4bC2a = C3-convertase !!
(activatie pathway door directe binding complement-factor aan antistoffen)
hoe werkt de lectine complement activatie route?
- MBL bindt carbohydraten (bv. manose)
–> - splitsing complement-factoren C2 en C4
–>
C2a + C2b + C4a + C4b
–> - C4bC2a = C3-convertase !!
(MBL = manose bindend lectine)
hoe werkt de alternatieve complement activatie route?
- spontane splitsing C3 in C3a en C3b
- verankering C3b in celmembraan
- binding factor b
- omzetting B –> Bb door factor D
–> C3bBb = alternatief C3-convertase !!
(amplificatie-route, effectieve activatie)
noem 4 remmers van complement-activatie (2 humoraal en 2 cellulair)
humoraal:
- C1-protease remmer
= inhibitor van C1 en enzymen
- factor H en I
= inhibitors van C3bBb
celullair:
- CD55, CD46, CR1
= inhibitors van C3B
- CD59
= inhibitor C8 (MAC)
wat is paroxsysmale nachtelijke hemoglobulinurie?
- geen expressie van CD55 en CD59
–> complement-gemedieerde lysis van erythrocyten
–> hemoglobine in urine (geconcentreerd in ochtend) - behandeling = C5 remmen door blokkerende antistof
omschrijf de cellulaire en humorale effecten bij een acute ontstekingsreactie na schade of microben
cellulair:
- endotheel-activatie
- parenchym-activatie
- leukocyt-activatie
–> zuurstofradicalen, lipiden, cytokines, chemokines, histamine, serotonine
humoraal:
systematische mediatoren in circulatie
–> plasma-enzymcascades:
- stolling
- fibrinolyse
- kinine
- complement
in welke volgorde vindt migratie naar ontstekingsweefsel plaats?
- neutrofielen
- monocyten
- T-helper cellen
- cytotoxische T cellen
- B-cellen
waarvoor staat PMN?
neutrofiele granulocyten
wat doen neutrofiele granulocyten na rekrutering?
- fagocytose met productie ROS (zuurstofradicalen)
- afscheiding granula met antimicrobiële werking
–> afbraak bacteriën in weefsel
wat doen macrofagen na rekrutering?
- fagocytose met productie ROS (zuurstofradicalen) en NO
- cytokine-productie voor verdere sturing immuunreactie
noem de blaasjes-inhoud van:
- mestcellen
- basofiele granulocyten
- neutrofiele granulocyten
- eosinofiele granulocyten
! vaso-actief: mestcel + basofiele granulocyt
(- histamine
- heparine
- serotonine
- lysosomale enzymen
- cytokines)
! anti-bacterieel: neutrofiele granulocyt
(- myeloperoxidase
- defensines
- lysozym
- lactoferrine
- enzymen (lysozomaal))
! anti-parasitair: eosinofiele granulocyt
(- MBP (major basic protein)
- eosinophil cationic protein
- eosinofiel peroxidase
- eosinofiel neurotoxine
- cytokines (IL-4 en IL-13))
wat is een neutrophil extracellular trap? (NET)
- door neutrofielen
- vangen van bacteriën in een mitochondrieel en nucleair DNA-netwerk (eigen DNA uitgooien)
bestaat uit:
- DNA
- histonen
- granule peptiden (defensines)
- enzymen (proteases, MPO)
- suicidal net –> cel zelf dood
- mitochondriaal net –> mitochondriaal DNA
- vitaal net –> deel DNA
hoe werkt intracellulaire killing door een fagocyt?
receptor-gemedieerde fagocytose:
- fusie met lysozoom –> fagolysozoom
–> enzymatische afbraak - vorming van zuurstofradicalen is van groot belang voor doden bacteriën
- ROS –> hypochloorzuur
waarom hebben granulas (blaasjes) vaak een lage pH?
voor optimale enzymwerking (instandhouding door protonpomp)
benoem de anti-microbiële mechanismen van fagocyten
- fagosoom verzuring
- zuurstofradicalen (ROS)
- stikstofmonoxide (NO)
- bactericide eiwitten
- cationic peptides (defensines)
- nutriënt-depletie (bv. lactoferrine voor ijzer en IDO voor omzetting tryptofaan)
hoe werkt macrofaag activatie?
- rustende macrofaag
–> IFN-gamma - primed macrofaag
–> TNF-a en LPS - geactiveerde macrofaag
welke 2 soorten macrofaag-activatie zijn er?
M1 klassieke activatie
–> katabool
–> activatie voor afbraak
M2 alternatieve activatie
–> anabool
–> activatie voor opbouw
–> anti-inflammatoir
lokaal milieu is bepalend voor gedrag macrofaag
hoe werkt de systemische neurale regulatie van macrofagen?
- macrofagen maken cytokines
- cytokines activeren zenuwstelsel via ganglia (en kernen hersenstam)
- feedbackmechanisme via ganglia en productie neurotransmitters met remmend effect
+ hypothalamuskern activeert hypothalamus-as –> activatie bijnier en productie glucocorticoïden (remt ontsteking)
(ook homeostatisch)