HC 6 gedragsstoornissen en middelengerelateerde- of verslavingsstoonissen Flashcards

1
Q

Welke kenmerken zie je volgen het DSM 5 bij iemand met verslavingsstoonis?

A
  1. Meer gebruiken dan de bedoeling was
  2. veel tijd besteden aan het verkrijgen, gebuiken of herstel.
  3. Sterke verlangens naar het middel
  4. Voortdurend gebruik, ondanks problemen
  5. Opgeven van belangrijke socile, werkgerlateerde of recreatieve activiteiten
  6. Tolerantie (meer moeten gebruiken om het effect te ervaren)
  7. voortdurend gebuik
  8. ontwenningsverschijnselen
  9. Voortzetten ondank schadelijke gevolgen
  10. Terugkerende gebruikspatronen
  11. gebruiken in gevaarlijke situaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe worden de gradatie van ernst bij verslaving toegepast?

A

we sprken van:
Milde verslaving: voldoen aan **2 of 3 **criteria binnen een periode van 12 maanden
matige verslaving: voldoet aan 4-5 criteria binnen een periode van 12 maanden
ernstie verslaving: Voldoet aan 6 of meer criteria binnen ene periode van 12 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke factoren liggen ten grondslag bij het onstaan van Verslavingsstoornis?

A
  • Genetische aanleg (bepaalde kwetsbaarheid)
  • Omgevingsfactoren
  • Psychische gezondheid: angst-stemmings- en gedragsstoornissen
  • Trauma
  • **Biologische- neurologische factoren: **beloningssyteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke gevolgen heeft het hebben van een verslavingsstoornis op de ontwikkeling van kinderen.

A
  • Verstoring van ontwikkeling
  • Gedragsporblemen
  • Familiale stress disfunctionele opvoeding
  • Intergenerationele overdracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke interventie worden toegepast bij verslavingsproblemen?

A
  • Universele preventie
  • Selectieve preventie bij subgroepen
  • Individuele prenventie
  • Afkick klinieken
  • MDFT Multi-diciplinaire Familie Therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer spreken we van ODD volgens het DSM-5?

A
  • Vaak boos of prikkelbaar zijn
  • Vaak ruziemaken met volwassenen
  • Bewust anderen ergeren
  • Geen verantwoordelijkheid willen nemen voor eigen fouten of gedrag
  • Haat gedragend of wrok koesteren
  • Regels van volwassenen opzettelijk negeren
  • Anderen de schuld geven van eigen fouten en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer spreken we van ASPD volgens het DSM-5?

A

Minstens 18 jaar oud”+ symptomen voor 15 jaar.
* * Onvermogen om zich te houden aan sociale normen (liegen, bedriegen misleiden)
* Impulsiviteit
* niet kunnen plannen voor de toekomst
* roekeloosgerdag
* gebrek aan empathie, onverschilligheid
* constante prikkelbaarheid en agressief gedrag
* herhaaldelijk schenden van rechten van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke factoren liggen ten grondslag voor het ontstaan van ASPD?

A
  • Genetisch
  • neurobilogisch: hersenstructuren afwijking
  • Omgevingsfactoren
  • Opvoeding en gezinsleven gebrek aan ouderlijk betrokkenheid
  • Sociale invloed: negatieve peer-invloed, gebrek aan positieve relaties
  • Trauma en negatieve levens ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor gevolgen heeft **ASPD **op de ontwikkeling en opvoeding?

A
  • verstoorde Ouder-kind relatie
  • familie stress
  • Ontwikkelings problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke interventies kun je toepassen bij jeugdigen met ASPD?

A
  • CGT: veranderen van denk en gedragspatronen
  • Gezinstherapie
  • Sociale vaardigheidstraining
  • Medicatie
  • psycho-educatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly