H9 Persoonlijkheid Flashcards

1
Q

persoonlijkheid

A

het geheel van eigenschappen die we uit gedrag van mensen kunnen afleiden, vooral focus op ‘typische’ manier waarop individuen zich meestal gedragen in onderling vergelijkbare situaties
- gedragswijzen
- interindividuele verschillen
- duurzame eigenschappen
- samenhangende structuren
- eigenheid van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

karakter

A

‘het geheel van eigenschappen van een individu, in het bijzonder, zij/haar karakteristieke morele, sociale en religieuze attitudes’
–> deel van persoonlijkheid met name sociale en emotionele eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

temperament

A

‘basis van de persoonlijk waarvan wordt aangenomen dat biologisch bepaald wordt en al vroeg aanwezig is’
–> geet vooral om intensiteit van reacties/gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

foetaal alcoholsyndroom

A

=FAS:
-fysieke kenmerken: groeiachterstand, klein hoofd, opvallende gelaatstrekken
- mentale beperking
- ↓ motorische coördinatie
- aandachtsstoornissen gepaard met hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

factoren ontwikkeling persoonlijkheid

A
  • erfelijke aanleg
  • omgevingsinvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gipsmodel van persoonlijkheidsontwikkeling

A

vergelijking klomp klei die geleidelijk tot bepaald beeld gen-kneed wordt –> steeds duidelijkere karakteristieke vormen die na een tijd zo ingebakken geraken dat nauwlijks nog veranderd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rangordestabilitei

A

in hoeverre onderlinge positie van individuen binnen bepaalde groep betreffende bepaalde eigenschap behouden blijft in de loop vh leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

niveaustabiliteit

A

mate waarin bep eigenschap bij de groep als geheel verandert doorheen de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soorten persoonlijkheidstheorieën

A

-typologische benaderingswijze ( temperamentenleer, constitutieleer, dieptepsychologische typologieën)
- factoranalytische benaderingswijze (trekkentheorieën, the big 5)
- persoonlijkheidsmetingen ( voorwetenschappelijke werkwijzen, subjectief-wetensch methodes, onjectief-wetensch meettachnieken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

temperamentenleer van Galenus

A

4 temperamenten obv 4 lichaamssappen Hippocrates
- cholerische temperament
- sanguinische
- flegmatische
- melancholische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cholerische temperament

A

lichtgeraakt, driftig, opvliegend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sanguinische temperament

A

vurig, levendig, levenslustig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

flegmatische temperament

A

kalm, gelijkmatisch, onberoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

melancholische temperament

A

zwartgallig, somber, droefgeestig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

constitutieleer

A

typologie waarbij verband wordt gelegd tss persoonlijkheid en lichaamsbouw
- Kretschmer: pyknische, leptosome en atletische type
- Sheldon: endomorfe, ectomorfe en mesomorfe type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

typologie

A

algemeen kader waarmee men ordening probeert aan te brengen dr mensen te groeperen op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

pyknische type

A

=endomorfe type: vriendelijk, extravert en sociaal gericht met mogelijke aanleg vr manisch-depressiviteit (meer inwendige lichaamsmassa)

18
Q

leptosome type

A

=mesomorfe type: ernstig en introvert, bedachtzaam temperament, extreme vorm –> schizofrenie (groteren slankere lichaamsbouw)

19
Q

atletische type

A

= mesomorfe type: assertiviteit en ontvlambaarheid, conatief temperament (=actief en ondernemend) –> gerelateerd aan epilepsie

20
Q

dieptepsychologische typologieën

A
  • Freud: oraal, anaal en fallisch karakter
  • Jung: onderscheid intro- en extraversie + 4 manieren waarop men betrokken is op buitenwereld/eigen binnenwereld (voelen, denkel, gewaarworden, intuïtie) –> 8 persoonlijkheidstypen
21
Q

Myers-Briggs type indicator

A

Amerikaans instrument die 8 typen van Jung uitbreidden tot 16 persoonlijheidstypen MR wetenschappelijk niet correct!

22
Q

kubus van Heymans

A

3 fundamentele kenmerken:
- activiteit
- emotionaliteit
- secundaire functie (mate waarin vroegere ervaringen nawerken in latere gedachten en gevoelens)
–> eerste typologie obv empirisch onderzoek ipv intuïtie

23
Q

trekkentheorieën

A

theorieën die het individu proberen te positioneren obv aantal emirisch vastgelegde dimensies (fundamentele persoonlijkheidseigenschappen) –> ieder een soort synthese van een groot aantal elementaire kenmerken/trekken (via factoranalyse)
- Raymond Cattell
- Hans Eysenck

24
Q

Raymond Cattell

A

16 primaire factoren (elk continuüm) –> brontrekken/-eigenschappen

25
Hans Eysenck
stelde dat je adhv 2 factoren heel wat info kunt verzamelen over hoe iemand in elkaar zit: extraversie + neuroticisme (+psychoticisme)
26
the big 5
neuroticisme, extraversie, openheid, vriendelijkheid, consciëntieusheid
27
neuroticisme-emotionele stabiliteit
mate waarin je vatbaar bent vr negatieve emoties
28
extraversie-introversie
mate waarin je gericht bent op de buitenwereld
29
openheid-geslotenheid
mate waarin je openstaat vr nieuwe ervaringen: tolerantie & nieuwsgierigheid vr kennis en creativiteit
30
vriendelijkheid-onvriendelijkheid
mate waarin je hulpvaardig en genereus bent
31
cinsciëntieusheid-laksheid
hoe plichtsbewust en ijverig je in het leven staat: georganiseerd & punctueel, volhardend & ambitieus
32
voorwetenschappelijke werkwijzen
-fysiognomie - frenologie
33
fysiognomie
Lombroso beweerde dat aan iemands gezicht kunt ziek in hoeverre voorbestemd tot bepaald soort misdadigheid
34
frenologie
Gall: volume van specifieke delen van de hersenen correspondeert met bepaalde psychologische eigenschappen
35
subjectief-wetenschappelijke methodes
- projectieve technieken - observaties
36
projectieve technieken
vb inktvekkentest van Rorschach soms wel nuttig in therapeutische/begeleidingscontext als alternatief communicatiekanaal
37
halo- en horn-effect
+/- effect dat eerste indruk die je hebt van iemand kan hebben op hoe je latere gedrag van die persoon interpreteert
38
objectief-wetenschappelijke meettechnieken
-MMPI -NEO PI-3
39
MMPI
= Minnesota multiphasic personality inventory -->536 items ja/nee/? vragen --> persoonlijkheidsbeeld finaal teruggebracht tot klinisch beeld
40
NEO PI-3
loopt parallel met big 5: aanvankelijk slechts 3 factoren (neuroticisme, extraversie en openheid) --> 240 items, 48 per onderdeel van big 5