H7 energiemethabolisme Flashcards

1
Q

4 fasen aerobe dissimilatie

A

glycolyse (cytoplasma)
decarboxylering (in mitochondriën)
citroenzuurcyclus (aka TCA)
oxidatieve fosforylering (ATP productie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ATP productie per glucose molecuul

A

38 ATP
(2 in cytoplasma)
(36 in mitochondriën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functie NADH

A

opnemen van elektronen en verplaatsen zodat het elders kan worden gebruikt
FADH2 heeft zelfde functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 fasen anaerobe dissimilatie

A

glycolyse (levert 2 ATP op)
pyrodruivenzuur wordt omgezet naar naar melkzuur (levert nieuwe NAD+ zodat glucolyse kan blijven lopen)
planten/schimmels: ethanol + CO2 ipv melkzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mineraal nodig bij glycolyse

A

Mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

proces oxidatieve fosforylering

A

NADH + O2 zorgen voor H+ in tussen membraanruimte
H+ stroomt terug via ATP synthase naar binnenste van mitochondriën.
ADP wordt dan ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anabole reacties

A

opbouw van weefsels en spieren etc.
kost E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

katabole reactie

A

afbraak van koolhydraten, eiwitten en vetten
komt E bij vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ATP (voluit)

A

adenosine trifosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alternatieve verbranding als er geen glucose is

A

glucose of pyruvaat maken vanuit eiwit of glycerol
vind plaats in: vooral in hepar
betrokken: groeihormoon en stresshormoon (adrenaline + cortisol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel E levert de glycolyse?

A

kost 2 ATP
levert op 4 ATP
netto: 2 ATP
levert ook 2 NADH
(per NADH later 3 ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

is glycolyse een omkeerbaar proces?

A

nee.
zijn 10 stappen tot pyruvaat
4 onomkeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ureum

A

H2N-CO-NH2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

deaminering is

A

verwijderen van NH2-groep.
in hepar.
ontstaat NH3
omzetting naar ureum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

transaminering is

A

verplaatsen van NH2-groep naar alfa-ketozuur
(geen NH3 - ammoniak vorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke eindproducten ontstaan er bij eiwit afbraak

A

denaturatie (zuur)
afbraak tot a.z. (gastor/duodenum)
wat over in collon door m.o.
a.z. 70% nieuw eiwit
30% E, glucose of vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

glucogene aminozuren

A

kunnen omgezet in pyruvaat
(bijna alle az)

18
Q

ketogene aminozuren

A

kunnen omgezet in acetyl CoA of acetoacetylCoA
Lysine
Leucine

19
Q

ontstaan niet-essentiële a.z.

A

aan maak door lichaam
echter afhankelijk van beschikbaarheid grondstoffen en enzymen
bv tekort aan vit B6 en/of enzym
geen glycine aanmaak. moet dan uit voedsel komen.

20
Q

rol oxaloacetaat in TCA

A

intermediair
oxaalazijnzuur neemt 2 C op van acetyl CoA
en staat de C’s 1 voor 1 weer af
kan dan pyrodruivenzuuur worden (C3)
of weer 2 C’s opnemen.

kan niet gemaakt uit vet

21
Q

Enegrie in vet (kcal/g)

A

9

22
Q

energie in eiwit (kcal/g)

A

4

23
Q

energie in koolhydraten (kcal/g)

A

4

24
Q

energie in alcohol (kcal/g)

A

7

25
Q

waarom meer E in vet dan koolhydraten?

A

omdat er aan koolhydraten al O gebonden is.
minder oxidatie mogelijkheden dan bij vet.
dus minder E opbrengst

26
Q

hoeveel ATP per vet molecuul ( F.A. van C16 bv)?

A

129 ATP bij volledige oxidatie

27
Q

te veel eiwit

A

opslag a.z. niet mogelijk
eerst dagelijkse verliezen aanvullen
eiwit oxidatie omhoog
a.z. deamineren
rest opslaan als triglyceride

28
Q

te veel koolhydraten

A

opslaan als glycogeen
oxidatie glucose omhoog
rest opslag als vet (nadeel kost veel E)

29
Q

te veel vet

A

opslag in vet cellen
(oxidatie vet niet afhankelijk van aanbod)

30
Q

verandering metabolisme bij vasten

A

1 normaal:
glucose verbranden
F.A. opslaan
A.Z. eiwit maken

2 kort vasten (2-3 h na eten)
glucose uit glycogeen (lever en spier)
F.A. naar cellen voor brandstof

3 lang vasten (24 h na eten)
glycogeen op
afbraak eiwit voor glucose
N via urine weg
afbraak vet

4 extreem lang vasten (10+ dagen)
hersenen gebruiken ketonlichamen als E
ketose treed op (bloed wordt zuur van ketonzuur –> denaturatie bloedeiwitten)

31
Q

ketose

A

pH waarde bloed daalt door toename ketonzuren in het bloed
denaturatie en dus verminderde werking

32
Q

ketonemie

A

te veel ketonen in bloed
wordt uitgescheiden door adem (keton-aceton)
urine (ketonurine)

verminderde eetlust

33
Q

matig alcohol gebruik

A

max 1 glas/d vrouwen
max 2 glas/d mannen

34
Q

alcohol in maag-darm kanaal

A

geen afbraak nodig
wordt via maag (leeg) al opgenomen
enkele min in hersenen
afbraak start in maag met alcoholdehydrogenase (vrouwen hebben minder)
opname ook door darmen
alcohol krijgt voorrang bij afbraak
geen opslag mogelijk

10% via adem/urine weg

35
Q

afbraak alcohol (waar + effect lever)

A

start in maag
lever doet meest
alcoholdehydrogenase = enzym
alcohol krijgt voorrang, dus vet afbraak stokt.
ophoping vet in lever

36
Q

afbraak alcohol (stappen + producten)

A

1
ethanol –> acetaldehyde (H gaat er af)
giftig (= oorzaak schade alcoholmisbruik)
2
acetaldehyde –> acetaat –> acetyl CoA

of via MEOS (ook in lever)

37
Q

effect zwaar alcohol gebruik op lever

A

vet ophoping (al te zien na 1 nacht zwaar drinken)
omkeerbaar normaal
verstoort distributie voedingsstoffen en O2 naar lever cellen.
gevolg: fibrose
(= afsterving + vorming littekenweefsel)

bij cirrose niet meer te herstellen

38
Q

MEOS

A

microsomaal-ethanol-oxidatiesysteem
enzymsysteem oxideerd alcohol en andere drugs in lever.
wordt extra aangemaakt bij meer drinken

39
Q

effect alcohol op hersenen

A

bij overmatige blootstelling sterfte van cellen
hypofyse produceert minder ADH
(dus meer plassen, uitdroging)
ADH = antidiuretisch hormoon

40
Q

effect alcohol op foliumzuur + problemen

A

lever kan geen foliumzuur meer vasthouden
nieren scheiden uit
tekort ontstaat in darmen –> schade aan darm –>darmkanker kans
omzetting a.z. verstoort –> te veel homocysteïne –> hartziekte kans