H1 Flashcards

1
Q

Gezondheidsraad
wat is het?
wat doen ze?

A
  • wetenschappelijk adviesorgaan van de regering
  • verantwoordelijk voor het vaststellen ADI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voedingscentrum
wat is het?

A

autoriteit geeft consumenten wetenschappelijk + onafhankelijke informatie over voedselkeuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EFSA
wat is het?

A

Europese gezondheidsraad
publiceren: Richtlijnen Goede Voeding ; bepalen ADI en ARfD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke factoren beïnvloeden voedselkeuze? (12)

A

voorkeur
gewoonte
cultuur/lokaal gebruik
sociale interactie
reclame
beschikbaarheid
prijs
gebruikers gemak
emotie
geloof/ethiek
gezondheid
specifieke nutriënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nutriënten in onze voeding (6)

A

water
koolhydraten
vetten
eiwitten
vitamines
mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verschil organisch - anorganisch

A

organisch (bevat C-keten): koolhydraten, vetten, eiwitten en vitamines
anorganisch: H2O, mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

macronutriënten zijn:

A

heb je in grote hoeveelheden nodig (x gram/dag)
leveren energie
koolhydraten + eiwitten + vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

micronutriënten zijn:

A

vitaminen en mineralen
minder nodig (mg-ug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoeveel kcal geeft 1 gram
koolhydraat
vet
eiwit
alcohol

A

koolhydraat = 4 kcal/g
vet = 9 kcal/g
eiwit = 4 kcal/g
alcohol = 7 kcal/g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

energie dichtheid van een product berekenen

A

totale kcal van product = koolhydraat + vet + eiwit
% = deel/geheel * 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

essentiële nutriënten zijn

A

nutriënten die je lichaam niet zelf kan maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

van kcal naar joule

A

kcal *4.2= kJoule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stappen wetenschappelijk onderzoek (5)

A

1 observatie en vraag formuleren
2 hypothese opstellen
3 experiment
4 resultaat verwerking en interpretatie
5 hypothese verwerpen of niet
6 formulieren van (nieuwe) theorie en start bij 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

epidemiologisch onderzoek: (def)

A

onderzoek naar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per tijdseenheid) distributie en beheersing van een aandoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

epidemiologisch onderzoek:
(onderdelen 3)

A

cross-sectional
case-controle studies
cohort studies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

epidemiologisch onderzoek:
(+ en - )(2+2)

A

+ lijst met oorzaken verkleinen
+ kan vragen opleveren die via ander onderzoek bekeken kunnen worden
- variabelen die invloed hebben kunnen niet worden beïnvloed
- oorzaak-gevolg kan niet worden bewezen

17
Q

experimenteel onderzoek:
(def)

A

experiment onderzoek naar oorzaak-gevolg relaties

18
Q

experimenteel onderzoek:
(onderdelen 3)

A

lab-dier proeven
lab- in vitro
trials - menselijke interactie

19
Q

experimenteel onderzoek:
(+ en -) (3+3)

A

+ controle over omgeving
+ bepalen effecten van 1 variabele
+ vertaling naar mensen of groepen soms mogelijk
- vertaling van lab naar mens soms niet mogelijk
- onzeker of het ook voor grote groepen mensen geldt
- ethische vraagstukken

20
Q

controle groep

A

groep met zelfde samenstelling en omstandigheden als onderzoeksgroep maat dan zonder het te onderzoeken aspect.

21
Q

experimentele groep

A

groep die deelneemt aan het experiment

22
Q

incidentie

A

aantal nieuwe ziekte gevallen per tijdseenheid

23
Q

prevalentie

A

alle ziekte gevallen op een bepaald moment

24
Q

randomisering

A

het random kiezen van de deelnemers in een experimentele groep

25
Q

dubbel blind onderzoek

A

zowel onderzoekers als deelnemers weten tijdens het onderzoek niet wie tot de controle groep en wie tot de experimentele groep behoort.

26
Q

steekproefgrootte

A

om te voorkomen dat variaties binnen een groep een rol spelen moet de steekproef groot genoeg zijn.

27
Q

positieve correlatie

A

meer van A –> meer van B

28
Q

negatieve correlatie

A

meer van A –> minder van B

29
Q

hoe wordt ADH (eng RDA) (aanbevolen dagelijkse hoeveelheid) vastgesteld?

A

behoefte van 97,5% van de bevolking= de gemiddelde behoefte + 2 x de standaardafwijking
Gezondheidsraad stelt vast.

30
Q

ADI is:

A

Aanvaardbare dagelijkse inname: de hoeveelheid die je mag hebben van een stof zonder dat het schadelijk voor je is. Wordt vast gesteld door EFSA
= NOAEL/100

31
Q

NOAEL is:

A

No Observed Adverse Effect Level
waarde wordt experimenteel bepaald en door EFSA vast gesteld.

32
Q

aanvaardbare bijdrage E in voedsel door koolhydraten, vetten en eiwitten

A

koolhydraten: 45-65%
vetten: 20-35%
eiwitten: 10-35%

33
Q

voedingswaarde beoordeling (vertaling/def)

A

nutritional assessment
het bekijken van iemand zijn eetpatroon

34
Q

voedingswaarde beoordeling
(onderdelen 4)

A

historische informatie
antropometrische informatie
psychische informatie
lab uitslagen

35
Q

geef de relatie tussen voeding en chronische ziekten

A

door overgewicht/ondergewicht neemt het risico toe op bepaalde ziekten.
* jong problemen –> grotere kans op oud problemen
* risicofactoren tellen op
* kans op ziekte wordt beïnvloed door gedrag maar ook door genen.