H6 - Overervingswijzen Flashcards

1
Q

Monogenisch

A

Kenmerken of ziektebeelden veroorzaakt door 1 gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Monogenisch

A

Kenmerken of ziektebeelden veroorzaakt door 1 gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autosomaal dominante overerving

A
In elke generatie: verticale transmissie
Mannen en vrouwen gelijke frequenties
Aangetast individu heeft 1 aangetaste ouder 
Statistisch: bij de helft aanwezig
Vader op zoon mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autosomaal recessieve overerving

A

Meestal 1 generatie: horizontale transmissie
Mannen en vrouwen gelijke frequenties
Vaak graad van verwantschap bij ouders
Herhalingsrisico 25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

X-gebonden recessieve overerving

A
Enkel bij mannen
Vaak generatie overgeslagen 
Nooit transmissie vader op zoon 
Zonen van draagster 50% kans 
Dochters 0% kans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

X-gebonden dominante overerving

A

Kenmerk 2x zo vaak bij vrouwen als bij mannen
Geen generatie overgeslagen
Geen overdracht van vader op zoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Y-gebonden overerving

A

Kenmerk enkel bij mannen
Geen generatie overgeslagen
Overerving enkel van vader op zoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mitochondriële overerving

A

Enkel moeder op kind
Verschillend ernst (vanwege heteroplasmie)
Vooral aantasting weefsels die ATP-afhankelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heteroplasmie

A

Zowel normaal als mutant mitochondrieel DNA aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fenocopie

A

Binnen familie, waar erfelijke aandoening voorkomt, ook familielid met dezelfde ziekte van andere genetische oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leeftijdsafhankelijke penetrantie

A

Bepaalde ziektebeelden worden pas duidelijk op latere leeftijd
> rekening houden met leeftijd en restrisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anticipatie

A

Ziekte wordt ernstiger per generatie
Voorbeeld: andere symptomen, jongere aanvangsleeftijd
> veroorzaakt door verlening van een sequentie)

Aantal herhalingen neemt toe per generatie, correlatie met ernst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mozaïcisme

A

Mutatie in gedeelte van de cellen, maar niet in allemaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kiemlijnmozaïcisme

A

Gedeelte of alle geslachtscellen dragen mutatie, maar andere cellen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uniparentale disomie

A

Beide copijen van zelfde homoloog van 1 ouder doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uniparentale heterodisomie

A

Beide copijen van verschillende homologen van 1 ouder doorgegeven

17
Q

Genomische imprinting

A

Slechts 1 van beide copijen van een gen komt tot expressie

18
Q

Autosomaal dominante overerving

A
In elke generatie: verticale transmissie
Mannen en vrouwen gelijke frequenties
Aangetast individu heeft 1 aangetaste ouder 
Statistisch: bij de helft aanwezig
Vader op zoon mogelijk
19
Q

Autosomaal recessieve overerving

A

Meestal 1 generatie: horizontale transmissie
Mannen en vrouwen gelijke frequenties
Vaak graad van verwantschap bij ouders
Herhalingsrisico 25%

20
Q

X-gebonden recessieve overerving

A
Enkel bij mannen
Vaak generatie overgeslagen 
Nooit transmissie vader op zoon 
Zonen van draagster 50% kans 
Dochters 0% kans
21
Q

X-gebonden dominante overerving

A

Kenmerk 2x zo vaak bij vrouwen als bij mannen
Geen generatie overgeslagen
Geen overdracht van vader op zoon

22
Q

Y-gebonden overerving

A

Kenmerk enkel bij mannen
Geen generatie overgeslagen
Overerving enkel van vader op zoon

23
Q

Mitochondriële overerving

A

Enkel moeder op kind
Verschillend ernst (vanwege heteroplasmie)
Vooral aantasting weefsels die ATP-afhankelijk zijn

24
Q

Heteroplasmie

A

Zowel normaal als mutant mitochondrieel DNA aanwezig

25
Fenocopie
Binnen familie, waar erfelijke aandoening voorkomt, ook familielid met dezelfde ziekte van andere genetische oorzaak
26
Leeftijdsafhankelijke penetrantie
Bepaalde ziektebeelden worden pas duidelijk op latere leeftijd > rekening houden met leeftijd en restrisico
27
Anticipatie
Ziekte wordt ernstiger per generatie Voorbeeld: andere symptomen, jongere aanvangsleeftijd > veroorzaakt door verlening van een sequentie) Aantal herhalingen neemt toe per generatie, correlatie met ernst
28
Mozaïcisme
Mutatie in gedeelte van de cellen, maar niet in allemaal
29
Kiemlijnmozaïcisme
Gedeelte of alle geslachtscellen dragen mutatie, maar andere cellen niet
30
Uniparentale disomie
Beide copijen van zelfde homoloog van 1 ouder doorgegeven
31
Uniparentale heterodisomie
Beide copijen van verschillende homologen van 1 ouder doorgegeven
32
Genomische imprinting
Slechts 1 van beide copijen van een gen komt tot expressie