H5 - Van DNA naar eiwitten Flashcards
Opbouw DNA
Lineaire ketens van 5 koolstofsuikers (pentose)
Fosfaatgroep tussen 3’ en 5’ van volgende pentose
Verschil DNA en RNA
Op 2’ C-atoom een OH (ribose > RNA)
Op 2’ C-atoom een H (desoxyribose > DNA)
Base
Op 1’ C-atoom
> A, G, C, T in DNA
> A, G, C, U in RNA
Nucleoside
Suiker + base
Nucleotide
Repeterende eenheid
Verbinding tussen 2 helices
Door H-bruggen
2 H-bruggen tussen A en T
3 H-bruggen tussen C en G
Purines
Adenosine en guanine
Pyrimidines
Cytosine, thymine en uracil
Helicase
Rolt DNA open
DNA-polymerase
Vormt complementaire streng (enkel in 5’ > 3’ richting)
DNA-ligasen
Verbinden de Okazaki-fragmenten met elkaar
3’ > 5’ richting
Primase
Bouwt RNA-primer in om DNA polymerase te laten functioneren
Telomerase
Verlengt de uiteinden van chromosomen zodat lengte behouden blijft
Proeflezen
Mechanisme in DNA-polymerase om foute nucleotiden te corrigeren
Transcriptie
Omzetten van genen in het genoom in mRNA
Sense
Streng DNA waaruit de mRNA gevormd wordt
Antisense is andere streng
RNA-polymerase
Voert transcriptie uit
Type I, II, en III
Promoter
Korte DNA-sequenties vlak voor een gen
Onderdelen: TATA-box, GC-box, CAAT-box
TATA-box
Vlak voor transcriptiestartplaats bij genen voor specifiek tijdstip of specifiek celtype
GC-box
Meestal als geen TATA aanwezig is
Bij huishoudgenen
RNA-processing
Capping, polyadenylatie
> Om degradatie te voorkomen bij transport buiten kern
Splicing
Capping
Gemodificeerde guanine aan 5’ uiteinde
Fosfatase verwijdert P-groep
Guanyltransferase plaatst een GMP
Methyltransferase plaatst een methylgroep
Polyadenylatie
Plaatsing van een knipplaats aan het 3’ uiteinde om poly-A-staart in te bouwen
Splicing
Uitsplitsing van niet-coderende intronen
Uitgevoerd door spliceosoom
RNA-interference
Voorkomen van trnaslatie door antisense RNA of micro-RNA’s
Epigenetica
Fenomenen die invloed hebben op het functioneren van een genoom onafhankelijk van de DNA-sequentie (mogelijk over verschillende generaties)
Epigenetische modificaties
Methylatie en histonmodificatie > onderdrukken transcriptie en genexpressie
Genetische code
3 nucleotiden coderen voor 1 aminozuur
rRNA
Aanwezig in ribosomen
28S 18S 5.8S 5S
tRNA
Adaptors tussen nucleotiden en aminozuren door aanwezigheid van een anticodon
Anticodon
Triplet van nucleotiden, complementair aan triplet op mRNA
Bevat een coderend aminozuur op 3’ uiteinde
Aminoacyl-tRNA-synthetase
Zorgt voor binding tussen aminozuur en 3’ uiteinde van tRNA
Bindingsplaatsen ribosoom
1 voor mRNA en 3 voor tRNA (slechts 2 van de 3 tegelijk bezet)
InitiatorRNA
Start van translatie, bij codon AUG
Terminatie van translatie
3 tal stopcodons
UAA, UAG, UGA
> rekrutering van releasefactoren
Uiteinde van eiwit
Inbouw H in plaats van aminozuur
Carboxyterminaal uiteinde