H3 - Chromosomen, mitose en meiose Flashcards
1
Q
Chromatine
A
DNA + histoneiwitten
Verschillende nucleosomen
2
Q
Chromatide
A
Verstrengelde chromatinevezel
3
Q
Chromosomen
A
Meest compacte vorm van het geheel van DNA
4
Q
Diploïd
A
2 homologen van elk chromosoom
5
Q
Celdeling
A
Karyokinese en cytokinese
6
Q
Interfase
A
G1, G0, S en G2
7
Q
G1
A
Direct na einde deling
8
Q
G0
A
Cel gaat (tijdelijk) in rust Geen delingen
9
Q
S
A
DNA-replicatie
10
Q
G2
A
Verdubbeling celvolume
Initiatie mitose
11
Q
Mitose
A
Profase Prometafase Metafase Anafase Telofase
12
Q
Profase
A
Condensatie chromosomen
Vorming microtubuli uit centriolen
13
Q
Prometafase
A
Condensatie chromosomen
Afbraak nucleaire envelop
Centriolen aan polen
Chromosomen gehecht aan microtubuli
14
Q
Metafase
A
Aligneren chromosomen
> Meest gecondenseerde vorm; best zichtbaar
15
Q
Anafase
A
Scheiding 2 dochterchromatiden
Verplaatsing richting de 2 polen